zal ziek worden en er zal hongersnood komen en droogte, en de vijand zal komen en de kraal in brand steken!’
Kolelwa was voorover gevallen en kermde het uit. Dat was verschrikkelijk! Zijn vriend was ook geheel van streek. Hij vroeg den profeet eindelijk of er niets te doen was, om al die ongelukken te voorkomen.
‘Als gij mij nog een assegaai geeft, zal ik den geest van Oemhlozi er naar vragen!’ zei de profeet. Dadelijk gaf de andere man zijn wapen over, en de profeet zei nadat hij zich omgekeerd en een poos binnensmonds gemompeld had: ‘Ik heb den geest van Oemhlozi gesproken. Hij zegt dat er maar één middel is om al die ongelukken te beletten:
““Mijn kleinzoon heeft een zoontje,”” zegt de geest van Oemhlozi; ““het is zijn oudste zoon en het kind is twaalf jaar oud. Dat kind moet dadelijk gebracht worden naar koning Tsjaka, om hem als page te dienen, en zijn vader en moeder mogen nooit meer met hem spreken!”” Dat zegt de geest van Oemhlozi.’
De vader was diep bedroefd; maar hij bedacht dat het toch maar beter zou zijn, zijn zoontje Oehoehoe naar den koning te brengen, dan dat er zulke vreeselijke ongelukken zouden gebeuren als de profeet voorspeld had.
Toch was hij bang dat zijn vrouw het kind niet zou willen missen, tenminste niet zonder dat zij eerst nog eens met hem gesproken had; en daarom sprak hij met den profeet af, dat deze Oehoehoe dadelijk zelf naar den koning zou brengen, nadat de booze geest uit het vee verdreven zou zijn.
De profeet lachte alweer in zijn vuistje. Ziezoo, nu zou die jongen nooit aan zijn familie kunnen vertellen wat hij gezien had, en de profeet zou er ook nog een kalf aan verdienen, als hij hem naar den koning bracht.