Oehoehoe, die nog altijd aan het verzamelen was, had zijn hand in een grooten hoop sprinkhanen gestoken, toen plotseling een dikke pof-adder, een van de meest vergiftige Afrikaansche slangen, er uit te voorschijn schoot en hem in den blooten arm beet.
Dadelijk laadde het opperhoofd hem op een van de ossen, en draafde met hem naar de kraal terug, zoo vlug als het beest maar wilde loopen. Bij hunne aankomst aldaar had de geheele arm al een blauwachtige kleur aangenomen, en was vreeselijk gezwollen. Als er geen hulp kwam, zou de jongen binnen het uur dood zijn!
Dadelijk riep het opperhoofd zijne vrouwen, en haalde zelf eenige kippen uit het hok. Hij sneed de borst van een dezer kippen open, en drukte den arm van Oehoehoe in de opening, met de wonde stijf geperst tegen het vleesch der kip. Het duurde niet lang, of het arme dier kreeg stuiptrekkingen en viel dood neer.
Toen dadelijk weêr een andere kip opengesneden en op dezelfde wijze er tegenaan gedrukt! Ook dit beest stierf na een poosje, maar toch niet zóó gauw als de eerste, en dat was een bewijs dat het vergif al wat uit de wonde begon te trekken.
Nog een andere kip onderging hetzelfde treurige lot, maar het duurde alweêr een poos langer, en de vierde kip kreeg wel een paar stuiptrekkingen, maar stierf niet.
Nu was de arme jongen gered! Hij moest nu nog veel zoete melk drinken, en den gewonden arm een poos in het stroomende water der rivier houden. Nu verdwenen ook langzamerhand de pijn en de blauwachtige kleur - het gevaar was geheel voorbij!