waar? Maar de malle jongen was er trotsch op, hij vond die bloedvlekken een eereteeken; en toen hij eindelijk op mocht staan, had hij niet eens erg veel lust om ze af te wasschen.
De jachtdans was ondertusschen begonnen: de jagers hadden zich in rij en gelid geplaatst en marcheerden vóór-en achterwaarts, onder het maken van groote sprongen en het slaan op hunne schilden.
Zij zwaaiden met hunne wapens en werden erg wild en opgewonden. De voordanser, die met het gezicht naar hen toestond, was haast nog doller dan de anderen; hij sprong en stampte en schreeuwde zoo, dat hij wel krankzinnig leek.
Het was een vreemd tooneel, die wilde zwarte mannen met de witte schilden daar door elkâar te zien dwarrelen, terwijl de koestaarten waarvan hunne schorten (‘isinenes’) gemaakt waren, naar alle kanten slingerden en wapperden.
De opperhoofden zaten er kalm en statig naar te kijken, dronken oetsjoewalla zooveel ze maar lustten, en klapten nu en dan eens in de handen, als ze den dans erg mooi vonden.