Een Kaffersche heldin, of Oehoehoe en Oezinto
(1918)–Nynke van Hichtum– Auteursrecht onbekend
[pagina 20]
| |
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina 21]
| |
koeien van de andere af en stapten tevreden hun eigen isi-bayaGa naar voetnoot1) binnen, blij dat ze weêr thuis waren na zoo'n welbesteden dag! Mafoeta bracht zijn kalfje ter verdere verzorging bij de vrouwen in de hut, want de koeien waren zoo wild en de isi-baya niet groot, - ze mochten het arme diertje eens trappen of drukken! Nu haalde hij uit de hut zijn ‘itoenga’ of melkemmer,MELKEMMERS.
MELKMAND. die ook al door de meisjes gevlochten was van grasstengels, biezen en boombast. Het vlechtwerk was telkens, bij elken rondgang, stevig aangedrukt met een werktuig van ivoor, dat veel op een groot vouwbeen geleek. En nu was de mand zóó dicht, dat er nooit een druppel melk uitlekte. Van | |
[pagina 22]
| |
boven had zij een nauwen hals, om het uitgieten van de melk in de groote voorraadmand gemakkelijk te maken. Met deze ‘itoenga’ gewapend stapte hij naar zijn koeien om ze te gaan melken. Daar stonden of lagen ze allen in de kleine isi-baya, de geliefde dieren! - Niet bedenkende hoeveel pijn hun dat kostte, had Mafoeta ze prachtig versierd, zooals hij meende, en hun horens, toen ze nog jong en week waren, in allerlei vormen gewrongen. Bij sommigen waren de beide horens elk in vieren gespleten en daarna omgekruld, en in dien vorm waren ze verder gegroeid. Vreemd, zoo'n koe met acht gekrulde horens! Een andere koe had maar één dikken horen midden op zijn kop. Bij dit arme beest waren indertijd de nog weeke horens naar elkaâr toegebogen en aan elkaâr gebonden, en zoo waren ze tot dien éénen, dikken, saamgegroeid! Verder had Mafoeta op allerlei plaatsen plooien van de huid der dieren tusschen zijn vingers genomen, ze stevig met koorden afgebonden, en ze zoo laten uitgroeien tot knobbels van verschillende grootte en vorm. Deze sieraden waren 't best gelukt rondom den kop, waar de huid het ruimst was. En in de huidplooi voor aan den hals en tusschen de voorpooten, had hij allerlei insnijdingen gemaakt, zoodat daar als 't ware een franje gevormd werd. Ook op andere plaatsen aan de lichamen der arme dieren hingen losgesneden huidstrooken als slippen naar beneden. Wat hadden de stumperts al een pijn geleden door al deze ‘versieringen’! Maar Mafoeta, die op zijn manier werkelijk veel van hen hield, had daar nooit over nagedacht. Nu riep hij met allerlei vreemde geluiden de koeien een voor een tot zich, om gemolken te worden. Ze waren flink | |
[pagina 23]
| |
gedresseerd op stil staan, dus had hij geen andere hulp noodig dan een jongen, die de kalveren weg moest jagen als ze 't den melker te lastig maakten. En zoo werden alle koeien gemolken onder een vervaarlijk geschreeuw, gegil en gefluit, waaraan de kafferkoeien zóó gewend zijn, dat ze eenvoudig niet gemolken willen worden, wanneer ze dat vreeselijk rumoer er niet bij hooren. Als de melkemmer vol was, werd die voorzichtig uitgegoten in de groote mand met ‘amasi’, het geliefkoosde voedsel van alle Kaffers. Deze ‘amasi’ is eenvoudig een soort van dikke zure melk. De mand, waarin ze bewaard wordt, maakt men nooit schoon. De frissche melk wordt er altijd maar weêr bij gegoten en raakt gauw aan 't gisten door de zure massa onderin. De wei, die er opkomt, wordt er dan afgegoten en de dikke ‘amasi’ blijft over. Terwijl Mafoeta vreedzaam zijn laatsten melkemmer leeggoot, zag hij in de verte het opperhoofd van zijn reis naar de ‘Groote Plaats’ terugkomen, en zijn hart begon angstig te kloppen. En toen Loembo met een zegevierend gezicht naderbij kwam en hem wenkte, begreep hij maar al te goed, wat hem te wachten stond. Loembo deelde hem kortaf mede wat de Koning gezegd had, en dat hij nu den volgenden ochtend Oezinto en Tpai in zijn kraal verwachtte. Hij zou dan dadelijk twee geiten slachten om de verloving te bezegelen, en al het andere zou vanzelf wel volgen. Stokstijf bleef Mafoeta bij den ingang van zijn kraal staan. Daar vervlogen nu al zijn mooie plannen in rook! Had hij achttien of twintig koeien voor zijn dochters kunnen | |
[pagina 24]
| |
krijgen, dan ware 't hem mogelijk geweest, zelf weêr opperhoofd te worden, even als vroeger, - nu kon dat niet. Aan het treurige lot van zijn arme dochtertjes dacht hij maar heel eventjes; - hij had veel te veel medelijden met zichzelf. Zwijgend ging hij naar de hut, at de lekkere, met amasi vermengde pap op, die de vrouwen voor hem bereid hadden uit het pas gemalen koren, nam toen zijn pijp en tabakszak, en ging buiten de kraal zitten rooken, om eerst nog eens over de zaak na te denken. Maar hoe hij ook peinsde en peinsde, terwijl hij daar zat, en ook later nog, toen hij een slapeloozen nacht doorbracht op zijn mat, hij wist geen uitweg; en 's morgens voor dag en dauw riep hij zijn vrouwen en dochters, om haar het onaangename nieuws te vertellen. De meisjes baden en smeekten hem, haar toch niet te verkoopen; en of hij haar ook voorhield dat 't een groote eer was, door het opperhoofd tot vrouw te worden begeerd, ze waren op die eer heelemaal niet gesteld. Toen tranen en smeekbeden niet hielpen, werden ze boos en wilden wegloopen, maar Mafoeta en zijn beide vrouwen hielden haar met geweld tegen, en smeekten de meisjes, hen allen toch niet in gevaar te brengen. De geheele familie zou stellig gedood worden, als zij 't waagden, weg te loopen. Maar vooral Oezinto stond op haar stuk. ‘Ge kunt met mij doen, wat ge wilt,’ zei ze, ‘maar ik last me niet verkoopen!’ En daar bleef ze bij. De twee vrouwen deden nu de meisjes mooie strengen koralen | |
[pagina 25]
| |
om den hals, smeerden haar haren in met vet en glinsterend mica-poeder, en staken er tot sieraad stekelvarkenspennen in. Toen kregen ze allebei nog een mooien gordel van kralen om de lenden, en nu was 't tijd om te vertrekken. De meisjes bleven stil zitten, vader Mafoeta moest ze letterlijk meêslepen tot in de isi-baya van de groote kraal. ‘Ziezoo,’ dacht hij, ‘nu is het treurige werk volbracht!’ En hij keerde zich af, om de bedroefde gezichten van zijn dochters niet meer te zien. Maar toen hij bij den uitgang van de kraal kwam, waren de meisjes daar ook al weêr. En of hij al smeekte en dreigde, de arme kinderen hielden vol, dat ze weêr met hem naar huis wilden. Nu nam vader Mafoeta zijn langen dikken stok, dreef zijn beide dochters met slagen weêr naar 't midden van de isi-baya, en gebood haar, daar te blijven zitten. De meisjes gehoorzaamden. En daar zaten ze nu op den grond, snikkend van pijn en verontwaardiging. Ze lieten haar vader nu ongehinderd vertrekken. Nu kwam de bruidegom te voorschijn. Hij liet twee geiten slachten, en gebood de meisjes in een hut te gaan, die hij haar aanwees. De meisjes zaten stijf tegen elkaâr aangedrukt, en gehoorzaamden niet. - Voor de tweede maal klonk het gebod; - Stijf en star bleven de meisjes zitten. Het opperhoofd riep eenige mannen aan: ‘Hier, bindt deze meisjes de armen en beenen vast, en sleept ze in gindsche hut!’ De mannen gehoorzaamden. | |
[pagina 26]
| |
Eerst beproefden de arme kinderen wel, weerstand te bieden, maar ze zagen al gauw haar onmacht in tegenover die sterke krijgslieden, en nu lieten ze zich lijdelijk binden en naar de aangeduide hut sleuren. Daar kwam de bruidegom bij haar en zei: ‘Als jelui niet gehoorzaam en geduldig bij mij wilt blijven, dan zal ik weêr naar den Koning gaan en permissie vragen, je geheele familie ter dood te mogen brengen!’ De meisjes antwoordden niet. ‘Begrijp je me niet?’ riep het woedende opperhoofd, ‘niet alleen je vader en je moeder, maar ook jelui zelf zult gedood worden, als je niet toegeeft!’ Nu kwamen de tongen los. ‘Ga als 't u belieft dadelijk heen!’ riep Oezinto gebiedend. ‘Wij willen liever gedood worden, dan met u trouwen!’ Het opperhoofd stond verstomd over zooveel brutaliteit, en bleef zijn bruidjes met open mond staan aankijken. Maar deze knipten met de vingers tegen hem en riepen: ‘Ga dan toch weg! Wij houden niet van je! - Kan je ons niet verstaan? - Wij - houden - niet - van-je!’ Er was blijkbaar niets met deze stijfkopjes aan te vangen en de teleurgestelde bruidegom besloot, eerst maar eens tot den volgenden morgen te wachten, alvorens hij verdere pogingen in 't werk stelde om de koppige meisjes tot rede te brengen. Dan zouden ze zich zeker wel bedacht hebben! En zoo ging hij heen, zonder een woord meer te zeggen. |
|