Het brood.
Wanneer gij, waarde lezers, 's morgens uw boterham eet, hebt gij er dan wel eens over nagedacht hoeveel moeite het kost om brood te maken. Vóórdat dat kleine stukje brood dáár klaar was, zijn er verscheidene menschen aan het werk geweest. Wij zullen maar met den boer beginnen, die de tarwe zaait waar het brood van gebakken is. Eerst wordt het land goed bemest en omgeploegd, dat wil zeggen men brengt er hoopen mest op, om den grond vetter en vruchtbaarder te maken en trekt er met den ploeg breede en diepe voren in, waar het zaad in uitgestrooid kan worden. De ploeg is en werktuig dat door twee paarden of ossen getrokken wordt en waarvan het voornaamste bestanddeel een scherp driehoekig stuk ijzer is, schaar genaamd, waarmede de grond wordt omgewoeld, opdat het onkruid vernield en de mest beter met de aarde vermengd mogen worden. Als de grond alzoo is toebereid wordt het zaad er in gestrooid, en men gebruikt een raamvorming werktuig met ijzeren punten, dat men egge noemt, om het zaad met aarde te bedekken. Thans hangt het allen van den goeden God af om de oogst te doen gelukken, en als het koren goed opgekomen en rijp geworden is, dan wordt het afgemaaid, en men slaat er vervolgens met dorschvlegels de korreltjes uit. Die korreltjes worden naar den molen gebracht en tot meel gemalen. Dit meel wordt door den bakker gekneed, met gis vermengd, en op een warme plaats gezet, waardoor het eerst stijve en zware deeg grooter en luchtiger wordt. Vervolgens brengt men het in stukken verdeeld in den oven, die vooruit gloeiend heet is gestookt, en na daar eenigen tijd in geweest te zijn is het brood gereed om gegeten te worden.
Op de onderste plaat is men bezig om het koren te maaien. Antje en Klaartje, de dochtertjes van den boer daarginds, spelen tusschen het hooge golvende graan en zoeken de fraaiste korenbloemen uit om er kransen en ruikers van te maken. Zij brengen die straks naar het kasteel van den Landheer, waar men feest viert, omdat de oudste dochter, de lieve en algemeen beminde Agatha, de bruid is.