Const-thoonende juweel
(1607)–Zacharias Heyns– AuteursrechtvrijBij de loflijcke stadt Haerlem, ten versoecke van Trou moet blijcken, in't licht gebracht
Op de wijze Era di Maio.
HEt soet vergaren
En bracht ons smert verdriet noch pijn:
Maer met beswaren,
So moet het nu gescheyden zijn,
Adieu o schoone Stadt,
| |
[Folio Sss3v]
| |
Die d'Arme deelt u schat.
Wy moeten wijcken,
Dies nemen oorlof eer wy gaen:
Want Trou moet blicken,
Gelijck bethoont de Pelicaen.
Speelcorens nu dees tijt
Hebt danck van uwen vlijt.
Ghy VVijngaert rancken,
Die Liefd' boven al bethoont,
En niet wilt wancken:
Maer wel In liefde getrou hier woont,
By 'tvvit Angierken schoon,
Adieu stel vred' ten thoon.
In liefden groeyende,
Als oyt d'Orangni lely stout,
Na deuchden spoeyende,
De wijle doch uyt 's herten gront
Liefd' blijcken moet nu voort,
Na Coren arens woort.
Als de Roo roosen
Aensiet de joncheyt, so hier yet
Door raet der boosen
Tot twist oft tweedracht is geschiet
Als Haselieren tracht
Na vred', Aensiet Gods cracht,
Dewijl wy scheyen,
So houden wy int hert geprent
Van d'Acoleyen,
Dat altijt Liefd' es 'tfondament
En d'Akerboom gherust,
Oock Aensiet liefd' met lust.
Wy altesamen
Behooren dies ghelijckerhant
Altijt te ramen
Yet tot des Armen onderstant,
En VVt levender jonst
Ghebruycken onse const.
'tMoet by ons blijcken,
Dz alles wort uyt liefd' bestaen,
Laet ons niet wijcken
Van d'Arme die nu met ons gaen,
Ghelijck de Lely vast
onder den dooren wast.
Hier zijn wy comen,
Dewijl wy zijn uyt liefd' versocht,
En sonder schromen
Ghetoont 'tgeen was van ons gewrocht,
Als de Galis blom me,
Voor d'Armen dese ste.
Want onbenepen
Ist alles tot des Armen nut,
VVt jonst begrepen:
Op dz d'oud ranc kreech eenen stut,
Gout blom dranck ende brandt
Nu krijghen by der handt.
De Sonne blomme,
derhalven nu ooc seer verheucht
Niet als de domme
Te recht seyt, Noyt meerder vreucht.
Wie zijnen broeder lieft,
Hem inden noot gherieft
Hier med' te gader
Bevolen blijft der Heeren Heer
Ons Godt en Vader,
Dien altijt zy lof, prijs en eer:
Want hy geeft dobbel vrucht
Den ghevers Met ghenucht.
|
|