meester, zijnde, bad, als hy, naer 's lands wijze, een openbaer gebed zou doen, in plaets van te zeggen, o Goden, vermeerdert het rijk, houd het staende, het is alrede groot genoeg; laet ons te vrede zijn, dat 'et stant houde. Daer op zag Sallustius, door dit zeggen, dat een Heerschappy door de zelve middelen, daer men die door verkrijgt, makkelijk bewaert wort. Met Cesars spreuk, komt Homerus veerske zeer wel over een, dat Alexander gemeenlijk in de mond had, en ook Francois d'eerste niet qualijk aenstont, als 't blijkt aen de merken van zijn drukker Robertus Stephano in de schone grieksche boeken, die hy in't licht gegeven heeft, daer dit veerske naer Homerus zin bystaet, dat in de persoon van Agememnon begeert dat een Koning zy
Wijs in raden,
Kloek in daden.
Agesilaus, die grote Koning van Sparte, eens gevraegt zijnde, welke van beyde deugden hem de waerdigste docht, kloekheyt of gerechtigheyt, antwoorde wijsselijk, dat de kloekheyt zonder gerechtigheyt van 'er luyster berooft is. 't Is ook een wijze onder de Turcken, als hun Sultan in zijn Moske of kapelle gaet, om zijn godsdienst te plegen, dat de Talisman, of tempelbewaerder, hem te gemoet komt, en met luyder stemmen vermaent, dat hy gedenk, dat het Keyzerrijk, dat door gerechtigheyt en dapperheyt verkregen is, niet anders dan door de zelve wapenen bewaert en beschermt kan worden. Daer uyt ziet men, tot ons groot nadeel, zegt de Heer van Bosbeke, in zijn vertoog van de Turcken te beoorlogen, dat die vyant der Christenen zo streng en wakker is, in zijn wetten t'onderhouden, en 't geen, dat hy gewonnen heeft, te bewaren, dat hy hem nooyt uyt zijn veroverde plaetsen laet drijven: zo dat men qualijk zeggen kan, of zijn yver om te winnen grooter, dan zijn magt om te bewaren, is.
Tot een besluyt zullen wy 't oud Opschrift niet vergeten, dat Petrus Victorius, een edel persoon, zegt uyt Spanje gebracht te zijn, door Augustijn Neruche, in 't wederkeeren van zijn reyze; het luyd, verduytst zijnde, dus: