zeven wijzen van Grieken, tuygt dit: Hy, in een schip varende, daer enige overgeve guyten in waren, die, in een geweldige storm, hun Goden om hulp aenriepen, zeyde; Zwijgt stil, op dat de Goden niet vernemen, dat gy hier zijt. Daerom pleeg een Oude te zeggen; dat men in tijde van voorspoet der Goden gunst moest zien te verwerven, op dat men hen, in tijd van tegenspoed, te vrymoediger mogt aenroepen.'t Schijnt dat Plinius daer op gezien heeft, toen hy zeyde: dat alle dingen beter gelukken, als zy uyt zuyvere en vrome handen voortkomen. Daer aen blijkt dat d'oude Heydenen voor vast hielden, dat de Goden, in d'offeringen van de quaden, geen behagen hadden; en daerom wilden zy dat de vrouwen, die tot bewaring van hun Godshuyzen gestelt waren, zich ten minste negen dagen en nachten van allerhande besmettingen moesten onthouden. De Priesters van Cybele ontmanden zich zelve met een scherpsnijdende steen, om kuysch te leven. t'Athenen dronken zy dulle kervel, om hun lust tot vrouwen te blussen, en hun bevestighde Religieusen sliepen op bladeren, die hun hitte verkoelen konden. Te recht schrijft de Voorspraek Demosthenes van d'Aerdspriesters, en Opsienders der Ceremonien dus: ik hou dat een Priester, die hem begeeft tot de verhandeling der H.zaken, en tot het geen, dat der Goden dienst betreft, kuysch en onthoudende moet wezen, niet alleen zekeren dagen lang, maer ook de gantsche loop zijns levens, en hem van alle bezoedelingen spenen. Zodanige en andere leeringen vertoont Noë de Comte Venetiaen, in zijn Mythologie, deftig en wijtlopig. De Zwartekonstenaers, om de geringe verstanden, onder schijn van kuyscheyt en Godzaligheyt beter te verstrikken, vertonen, dat de Geesten d'onbevlekte meysjes en knechjes lief hebben; en enige van hen, door middel van een spiegel of glazen fiole, vol waters, een onbekende dief willende ontdekken, nemen zodanige onbesmette, om deze gedaente, die een bezoedelde persoon niet zien kan, te beschouwen. Om dat, zo lang als Venus, die de vleeschelijke wellust betekent daer by is, verhindert wort, dat men de Geesten ziet. Elius yan Sparten schrijft, dat de Keyzer Didius Julianus in zul-