beschermende laag vormt tegen parasieten en microben (een cellige organismen).
Deze laag maakt de vis glad; daardoor komt het dat een vis wel tussen onze vingers doorglijdt, als we hem vastpakken.
De vis krijgt zijn kleur door stervormige pigmentcellen: door het pigment te concentreren of te verspreiden kan hij van kleur veranderen. Wanneer een vis in een anders gekleurde omgeving komt, past hij zijn kleur aan zijn omgeving aan.
Veel mannetjes vissen krijgen in de paaitijd schitterende bijkleuren.
Veel vissen zijn in staat om grote snelheden te ontwikkelen tijdens het zwemmen. Een grote snelheid kan hij echter niet lang volhouden; daarom ziet men dan ook dat een vis, na even pijlsnel door het water te schieten, stilhoudt.
De wijze van zwemmen hangt af van de lichaamsbouw.
Alen, b.v. de sidderaal (Gymnotus electricus) en de logo-logo, zwemmen als een slang; Ze kronkelen als het ware door het water. Roggen (Sparie) gebruiken hun borstvinnen bij het zwemmen. De gestroomlijnde vissen, zoals de trapoen, de koebie etc., met hun slank lichaam, zijn snelle zwemmers.
Hun lichaam vindt in het water weinig weerstand.
Deze lichaamsvorm diende als voorbeeld bij het ontwerpen van schepen, vliegtuigen, auto's ook om grote snelheden te kunnen bereiken.
Krachtige romp spieren stellen sommige vissen in staat om een flink eind boven het water uit te springen.
Wat vliegende vissen aangaat: dit zijn in feite geen vliegende dieren, zoals vogels. In de Surinaamse binnenlanden komen de zogenaamde bijlvissen voor, die in staat zijn korte afstanden boven het wateroppervlak af te leggen.
Dit is geen vliegen, doch meer een sprong uit water, wat ze doen, waarbij de grote borstvinnen als een valscherm of vleugel dienst doen om de val te breken. Dit lijkt dan op vliegen, maar is meer een zweven.