van het lichaam, daarna wordt de staart naar de plek bewogen en op die manier kan de slang zich voortduwen of voorttrekken.
Er zijn vele ruwe plekken op de grond waarvan de slang gebruik maakt. En als dit gebeurd beweegt de slang soepel over de grond of klimt in een boom. Op een stuk glas beweegt de slang zich als een rups. Dit zijn de twee voortbewegings-mogelijkheden, die de meeste slangen benutten.
De waarde van slangen voor de mens zijn de serums die gemaakt worden, medicamenten, huiden voor tassen enz.
De grote dienst die ze de mens bewijzen is het opvreten van schadelijke knaagdieren, insekten en ander schadelijk wild.
De slangen zoeken in de grote droogetijd als het zeer warm is, schuilplaatsen in modder en koele holen en wachten daar tot de grote warme tijd voorbij is.
Slangen hebben geen oren en oogleden. Ze zijn gevoelig voor trillingen die door de grond overgebracht worden en ze hebben doorzichtige schubben, waardoor ze heen kunnen zien om hun ogen te beschermen.
Naar hun levenswijze kunnen we de slangen in de volgende groepen verdelen:
Er zijn slangen die uitsluitend in bomen leven.
Vaak nestelen ze in parasitaire planten, z.a. wilde ananassen (Bromeliaceae) in de oerwoudbomen. Voorts in termieten-nesten of houtluizennesten in bomen. Dit zijn de BOOM-SLANGEN.
Een andere groep blijft op de grond en klimt nooit in bomen, b.v. de bush-master of makka-slangen.
Dat zijn de grond-slangen of BODEM-SLANGEN.
Voorts zijn er soorten die aan het water de voorkeur geven en in zwampen, moerassen, rivieren, en kreken leven.
Dit zijn de WATER-SLANGEN.
Behalve deze drie groepen bestaan er weer groepen, die zowel in het water, als op het droge hun prooi zoeken. Dat zijn de LANDWATER-SLANGEN, b.v. de water-boa (Enectes murinus).
Dan zijn er weer de soorten die op de grond jagen en zich even-