| |
| |
| |
Zesde tafereel
Kleine kamer zonder raam. 'n Paar eenvoudige meubelen in Arabische stijl Aan de muur een sensueel naakt.
Het is schemerdonker. Ezra zit in het midden van de kamer. Naast hem op tafel liggen enige boeken en magazines, en op de hoek staat 'n bord met eten. Na 'n tijdje komt Chaja binnen met 'n ander bord met eten. Zij draait een twijfelachtig licht aan.
Chaja is een volle zwarte vrouw, door het leven getekend, maar uiterst aantrekkelijk door een eenvoudig maar geraffineerd negligé. Ze heeft de betrouwbare, warme intonatie van een goedhartig mens.
Maar... heb jij nu nóg niet gegeten? Waar lééf jij van, vraag ik me af. En waarom zit jij zo in 't donker? Al twee dagen aan een stuk. Ik vraag me af hoe je eruitziet. Zeg. Laat mij je 'ns bekijken. Straks ben je weg en ik weet nog niet eens hoe je eruitgezien hebt.
(ze neemt zijn hoofd in haar handen)
Wat 'n vreemde ogen heb jij. Dat zijn niet de ogen van de anderen.
Zeg, schiet er geen woord meer voor mij over? Helemaal níéts? Jij vertrouwt 't nóg niet, hè?
Misschien zit je vannacht over de grens, en dan vertrouw je 't nóg niet.
Toch is 't heel eenvoudig. Ik begrijp niet veel, ik hoef je ook alleen maar te verbergen, maar dáár kan ik nog wel bij. Er zijn hogere machten dan Liliënthal. Daarom hebben ze je eruit gehaald.
Jij mág niet spreken over wat jij gedaan hebt. Daar zit té veel achter, dat begrijp ik wel. Maar vannacht ben je over de grens, dan ben je eraf.
Je denkt veel aan je kind, hè Chaja?
(ze kijkt op, maar beheerst zich en zwijgt)
Je denkt heel veel aan je kind, en dat is goed.
(kijkt pijnlijk verrast op, keert zich af en gaat naar de deur)
Dan ga ik maar weg, als je tóch zo vreemd blijft doen.
Ik wil je alleen nog zeggen... als je over de grens bent... blijf niet staan. Blijf nóóit meer staan, jij. Er zijn er té veel die belang hebben bij 'n kogel in je rug. Adieu.
| |
| |
Blijf. 't Is je opdracht om mij uit te horen.
(Ze keert zich om en blijft hem onderzoekend staan aankijken)
Dit werk is je enige vaste punt in je ellende. Het geeft je nog 't gevoel dat je werkt voor je land.
(Ze wacht bewegingloos af welke richting dit zal uitgaan)
Je kind leeft, Chaja.
Het is nu 'n meisje van negen jaar.
(komt langzaam op hem toe, gespannen)
Zeg, wie ben jij? Hoe weet jij dat ik een kind gehad heb.
Niemand weet hier dat ik een kind gehad heb!
Ze zit nu met andere meisjes in een school. Ze is speels en dromerig.
Wil je zwijgen! Mijn kind is dood.
Ze heeft de ogen van haar moeder. Maar haar haar is niet helemaal zwart, 't valt in krullen op haar schouders.
Mijn kind is me in Auschwitz afgenomen, en 't is dood, ik heb de bewijzen dat het dood is!
Ze is vlijtig, ze zegt dat ze verpleegster wil worden. En ze speelt viool. Ze speelt heel droevig, ondanks dat ze zo jong is, en ze zegt...
Zwijg! Wie heb je gezien! Met wie heb jij gesproken!
Je bent nooit buiten Israël geweest, en... O je bent geraffineerd, jij... je hebt de ogen van een heilige, maar je bent sluw als de Arabische honden... maar voor je verder gaat, je kunt mij ook hebben zonder dat, weet je... jij hebt niet lang meer te leven, want ze achterhalen jou met wat je gedaan hebt... je kunt mij hebben deze laatste nacht, ook zonder dat je die dingen zegt...
Ik weet, dat je mild bent met je lichaam, Chaja. Maar je bent uitverkoren om de mildheid van je hart. Je hebt je gegeven aan Simon Liliënthal, hoewel je niet van hem houdt. Je hebt je gegeven aan Chaïm Manasse, die niets had dan 'n bed en 'n etensbord, en aan Abraham Traub, bij wie je nog tien ponden achterliet. En je hebt je gegeven aan Zadok Menaïm, aan Joseph Elbuëno, aan Mosche Benlevi.
Ze hebben allemaal de warmte van je lichaam gehad, en jij had niets dan pijn en niets dan kommer.
(heeft het met gespannen verrassing aangehoord)
Met wie sta jij allemaal in verbinding? Wat ben jij voor iemand?
Jij bent de rijkste vrouw van Jeruzalem, Chaja.
Ik?
(blijft hem nadenkend aanzien)
Ik geloof dat ik jou verkeerd beoordeeld heb. Jij hebt gelezen. Wat heb je
| |
| |
gelezen? Balzac? Maupassant? Of heb je iets van Dostojewski in handen gehad? Ik heb veel gelezen. Zullen we over boeken praten?
In welk boek staat het leed, zoals jij het kent, Chaja?
Boeken zijn er om iets mooi te maken, Ezra.
En waar staat dat jij uitverkoren bent?
Maar... wat praat je nu toch! Weet je wie ik ben?
Natuurlijk weet je wie ik ben. Je hebt woord voor woord gezegd wie ik ben. Maar hoe weet jij dat?
Ben jij een helderziende?
Jij wordt vandaag opnieuw geboren, Chaja.
Ezra, ik ben 'n lichte vrouw, ik ben slecht, 'n hoer als je 't zo wil noemen, dat weet ik, en ik kom ervoor uit.
Alle schande is niet meer op de dag dat een mens gereinigd wordt.
(steeds méér verward, met steeds grotere aandrang)
Ezra, daarnet heb je dingen gezegd, die ik kon begrijpen en die niemand van me weet, dat kun je niet van anderen hebben. Wat was dat over mijn kind! Ezra! Spreek nu verder over mijn kind?
(stilte)
Nu zwijg je. Waarom zwijg je nu?
(stilte)
Ezra, je mag me slaan. Heus, je mag me slaan als je dat wilt. Ik verdien niet beter. Weet je hoe slecht ik ben?
(dan voor zich uit, met groeiende pijn en groeiende deemoed:)
Ik heb mijn man bedrogen de tweede dag na mijn huwelijk. In Valenciennes. En ik ben met de ander naar Parijs gegaan.
En ik heb ook de ander bedrogen. Ik heb ze allemaal bedrogen. En ze hebben mij bedrogen. M'n kind is van 'n man die ik niet ken. En ik heb in Parijs aan de straat gewerkt, drie jaar lang. En ik heb me aan Duitsers gegeven. Dezelfden die me later in de trein hebben getrapt, toen ik naar Auschwitz moest.
En in Auschwitz heb ik me aan de bewakers gegeven, om uit de gaskamer te blijven. En na Auschwitz heb ik me aan de consuls gegeven om hierheen te kunnen, naar 'n nieuw leven.
Maar er is hier geen nieuw leven voor mij. Ik heb honger, en ik wil nog niet dood.
Ik geef me voor 'n stuk brood, en ik geef me voor 'n paar schoenen. Ik geef me aan ieder die erom vraagt. Ik kan niet zonder mannen.
Nu weet je 't. En nu kun je me slaan. Ik heb dat aan niemand verteld. En ik begrijp niet waarom ik het jou vertel.
Dit alles telt niet meer vandaag, Chaja.
| |
| |
Gisteren lag voor je deur een Arabier, hij huilde voor je drempel. Hij was moe en hij was verlaten.
Hij was goor en ongewassen.
Maar jij hebt je over hem ontfermd en hij heeft een joodse vrouw gezien die om hem geglimlacht heeft.
En wat heeft dat te betekenen.
Dat de redding der wereld nabij is.
Spreek nu geen wartaal! Jij haalt me hier het onderste boven, jij!
Jij geeft feiten met 'n exactheid als geen ander, en dan praat je ineens weer als een dwaas!
Het is niet dwaas als de redding der wereld nabij is.
Verklaar je dan 'n beetje!
De mensen uit Charkow zijn terug in Israël, Chaja, en vorige week kwamen die uit Sebastopol. En die uit Krakau komen terug en die uit Boedapest. En die uit Algiers, uit Istanboel, uit Amsterdam en uit Sevilla. Israël is vol van 't leed der wereld, Chaja, het stort zich als een genade over ons uit. Wij zijn de verwachting der volkeren, er zal een boom bloeien in de woestijn.
Komt mijn kind naar Israël?
Voor wie de tekenen begrijpen, komen de kinderen naar Israël.
Zeg, luister nou, ik heb vaker mannen gehad uit de woestijn, en ze zijn dikwijls ruw, en ze slaan me, want 't zijn arme donders, weet je, en ze praten soms net als jij, omdat ze nooit verder zijn geweest dan hun dorp, jij bent óók nooit verder geweest dan je dorp, anders kon je zo niet praten, maar je zegt dingen, die niemand anders heeft gezegd, dat mag je niet doen, als het niet waar is, zeg, dat mag je niet doen als het niet waar is!
Vandaag zal waar zijn, wat nooit waar geweest is, Chaja.
Vandaag bloeien bloemen aan een dorre cipres.
En in de kiboetsim zal er stilte zijn om de verlossing.
Zal ik mijn kind terugzien of niet!
Jij zult je kind terugzien, Chaja, omdat je mij gezien hebt.
Ezra!... weet je wat je zegt!
Israël wacht op mij, Chaja, en de wereld wacht op Israël.
Weet je wat je zegt, Ezra!
Sta op, Chaja, wees rein, want de wereld is in nood.
Maar... laat 't me nu toch begrijpen, wat bedoel je toch, wat wil je! Hoe kan ik rein worden? Als ik mijn leven overzie, dan is er niets dan el-
| |
| |
lende. En al die stukken ellende bij elkaar gelegd, is alleen maar nóg groter ellende.
Ik ben zelfs niet waard dat er op mij getrapt wordt.
Wat spreek je toch van reinheid!
Niet ver van Beth-Arava lag onder 'n boom de zoete bron El Reb. En op een nacht kwam de vijand, en vergiftigde haar.
En Rueben Schaul dronk ervan, en stierf. En Abraham Kahn dronk, en stierf, en Josue Heir insgelijks. De laatste was uit Beth-Lehem. En Rebbe Mendes kwam en heeft gezegd: ‘Hak de boom om, zodat de zon die aan de hemel is óók zal zijn in de diepte van de bron’. En de dag nadat de boom was omgehakt, was de bron gezond, en haar water was zoeter dan tevoren.
Ik begrijp het, Ezra... ik ben een vergiftigde bron.
Maar... de Engelsen zijn gekomen, en ze hebben Beth-Arava toch weer tot 'n woestijn gemaakt.
Maar de bron is zoet, Chaja, en ze stroomt, tot Israël weer terug zal zijn in Beth-Arava.
O vreemde man...
Zeg, jij hebt dat niet gedaan, hè? Jij hebt dat niet gedaan wat ze van je zeggen?
Zo hoog als de Libanon zich verheft boven Sahel, zo hoog verheft zich de schuld boven Israël. Wij zijn wreed geweest, Chaja, wij hebben gezondigd.
Maar jij niet! Zeg 't! Jij hebt dat niet gedaan, dat is niet waar!
Wij hebben een onschuldige Zweed vermoord, die het goed met ons meende.
Want je had gelijk, weet je, je bent niet bevrijd door de Stern. Ik werk voor Liliënthal, ik heb het schandelijke gevoel dat ik daardoor nog iets doe voor m'n land.
Ik moest je uithoren, Ezra, en buiten houden ze de wacht, jij komt hier niet meer uit. Maar jij mag hun niet in handen vallen, jij hebt dat niet gedaan, jij...
(De deur gaat open, Liliënthal komt binnen, sigaret in de mond, in z'n hand speelt Ezra's broekriem. Achter hem de gevangenbewaarder.)
(kijkt Chaja lang en vernietigend aan)
Wat is dat? Wat heeft dat te betekenen?
Ik spreek jou later.
(komt de kamer binnen)
Hij heeft het niet gedaan, Simon, hij heeft het niet gedaan!
| |
| |
Hou je mond!
(tot Ezra)
Nou. Dat was je wel toevertrouwd, hè? Magisch ogenwerk, grote volzinnen... maar je verhaaltje is nu uit.
(geeft 'n teken aan de bewaker; deze pakt Ezra van achteren aan en vouwt hem z'n armen op z'n rug, Liliënthal gaat vlak voor hem staan)
Simon, het heeft 't niet gedaan, Simon!
Zwijgen! Je kende 't soort, en ik heb je gewaarschuwd.
(tot Ezra)
En nu vlug.
Neen?
(trekt hem 'n paar haren uit z'n baard)
Neen?
(nog 'n paar haren)
Nog niet?
(slaat hem met de riem)
Simon! Simon, wat doe je!
Ga weg, snol, en kom me niet meer onder m'n bereik!
(gooit haar van zich af. Ze valt op 'n stoel en blijft er krampachtig op liggen huilen bij ieder letsel, dat Ezra wordt aangedaan, schokkend alsof het op haar eigen lichaam neerkwam.
De bewaker heeft Ezra op de rug 'n paar handboeien aangedaan en laat hem nu los)
En nu vlug, zeg ik je!
(slaat)
Spreek, hond!
(slaat)
Spreek, spreek, spreek!
Huil niet om mij, Chaja, Simon Liliënthal is een ongelukkig mens.
Vuile hond, beken! Beken, beken!
(Hij heeft Ezra in 'n stoel geslagen, en vat hem worgend bij de keel. Maar Liliënthal heeft zich bij Ezra's woorden afgekeerd, en bekijkt vol afgrijzen zijn handen)
|
|