| |
| |
| |
Vierde tafereel
Als II. Liliënthal zit op zijn stoel met de ellebogen op de knieën. Hij heeft het stuk broekriem in de hand en kijkt naar Ezra op, die midden in de kamer staat. Hij spreekt uitermate vriendelijk, bijna vleiend.
Dit is toch jouw riem, hè Ezra? Die herken je toch. Nietwaar?
Ik heb net zo'n riem gehad, ja.
Kom, het is allemaal niet zo moeilijk als je denkt, Ezra. Je zult je opgelucht voelen, als je gesproken hebt.
Bevrijd! Werkelijk. Je bent nu al zelf naar me toe gekomen. Kom. Ga je gang.
Jij denkt dat ik ga spreken over Graaf Bernadotte. En dat ik ga vertellen dat ik...
(met niet het minste extra accent; dezelfde warme toon:)
Ja, Ezra. Ik weet, dat jij Graaf Bernadotte hebt doodgeschoten.
Ik weet, dat jij dat denkt. Maar daarover kwam ik niet spreken.
Waarover dán, Ezra?
(Goldstein komt binnen)
Simon... o ben je bezig? Zeg, jij bent boven aan de beurt.
Ja David, ik kan nu echt niet weg.
Ja... hoe lang duurt het nog, denk je?
Ik kom straks nog even terug. Ze zijn daar voorlopig tóch nog niet zo ver.
(af)
(staat op, controleert nog eens of de deur goed dicht is)
Hij heeft er niets mee te maken. Het blijft volkomen tussen ons.
Ik kwam over iets spreken, dat niet tussen ons mag blijven.
Simon Liliënthal, wij moeten vrede stichten met de Arabieren.
(kijkt op, maar beheerst zich en neemt het volkomen ernstig)
Ja, daar zeg je iets, Ezra. Daar denk ik ook vaak over.
En we moeten vrede stichten met de Engelsen. Er moet overal vre-
| |
| |
de zijn in de wereld, Simon Liliënthal, want de nood is hoog.
De nood is hoog, ja; inderdaad, ja, de nood is hoog.
De moeilijkheid alleen is, dit is, meen ik, al eens vaker gezegd, Ezra, en...
Wie dat zegt zonder het te dóén is 'n dwaas!
(verrast om al meteen zijn eigen conclusie te horen)
Zo is het. 't Klinkt allemaal nogal dwaas, ja. Tenminste... die wereldvrede schijnt toch niet zó eenvoudig te zijn. 't Is zo hier en daar al eens geprobeerd, maar...
't Is nooit goed geprobeerd. De wereld is in handen van wellustelingen en dwazen.
Dat zal 't wel zijn, ja.
En... van wie moet dat vredesstichten dan wel uitgaan, denk je.
Van ons. Van de kinderen van Israël.
Het oude volk is weer terug in Jerusalem.
Dat heeft moeite genoeg gekost, ja. Maar ik begrijp dat je nu je kans ziet. En daar heeft zich natuurlijk niemand mee te bemoeien, dat begrijp ik óók.
Daar heeft zich iedereen mee te bemoeien, er moet redding zijn voor iedereen.
En hoe wou je dat dan doen?
Niet met geweren en legers, Simon Liliënthal, niet met politiek en wetten.
Maar... waarom heb je graaf Bernadotte dan doodgeschoten?
('n smartelijke trek is het enige antwoord)
O, begrijp me goed, je hebt Bernadotte niet vermoord, niet zo maar neergelegd, 't was natuurlijk 'n onderdeel van 'n heel groot plan, ik volg je, helemaal; alleen, dat directe verband zie ik nog niet. Ik weet wel dat die vreemde Zweed hier niets te maken had, maar...
(kijkt hem in de ogen)
Simon Liliënthal, jij zou een goed mens kunnen zijn.
Jij zou zelfs een edel mens kunnen zijn, als je jezelf vergeten kon.
(blijft hem in de ogen zien, nu volkomen de psychiater met zijn patiënt)
Wij gaan ons zelf vergeten, Ezra, wij gaan de wereld redden.
Als we met ons zelf in 't reine zijn, Ezra, als we met het verleden in het reine zijn.
Wij moeten boete doen, Simon Liliënthal.
Ezra, wij gaan boete doen.
| |
| |
Wij gaan méér doen dan van ons gevraagd wordt.
Méér dan van ons gevraagd wordt.
Wij gaan buigen voor de Engelsen, wij gaan de dorst lessen van de Arabieren.
Wij gaan de dorst lessen van de wereld.
Omdat wij hebben gedood, omdat wij hebben gehaat, omdat wij 'n onschuldige Zweed hebben vermoord, die het goed met ons meende.
(Hij blijft smartelijk voor zich uitzien. Liliënthal neemt hem nog 'n ogenblik zwijgend op, grijpt dan snel 'n geweer van achter zijn bureau en houdt het gelaten Ezra voor:)
Hier is je geweer, Ezra, vertel me alles, stort nu je hart maar uit.
Dat geweer is niet van mij.
(heel minzaam)
Ja, kijk 'ns, Ezra, met dit geweer is de aanslag gepleegd, dat weten we nu eenmaal. Maar goed, dat geeft niet, vertel 't maar zoals je zelf wilt.
Míjn hand was niet aan de trekker.
(de telefoon rinkelt. Liliënthal grijpt hem en legt hem onmiddellijk op de haak)
Kijk 'ns, Ezra, het geval is helemaal uitgezocht, helemaal gereconstrueerd, ik weet wérkelijk alles, dáárom hoef je 't werkelijk niet te doen.
De zekerheid van mensen is als de spiegeling van de woestijn.
Ja, dat is natuurlijk heel mooi, maar... dit is toch jouw handschrift, niet?
(trekt 'n papiertje uit zijn zak en houdt het Ezra onder de ogen)
Neen. Ik kan niet schrijven.
Wel wel. Ezra kan niet schrijven. En dit? Heb je dit óók niet geschreven?
(trekt 'n groter blad papier van zijn bureau weg)
Dit is niet alleen schrift, dit is nog wel gehéímschrift.
Aan Azaël Bibaz. Weet je 't nog?
(Ezra zwijgt, maar Liliënthal heeft alweer nieuwe documenten in handen:)
En deze vingerafdruk van onze burgelijke stand? De jouwe, kijk maar naar je naam. Of anders kijk je maar naar dat geweer, daar staat dezelfde vinger op, zeven keer dubieus, maar drie keer duidelijk, in de vetlaag.
En hier je ring, die heb je afgedaan om beter te kunnen richten. Ik heb in Dachau 'n ss'er gekend, met dezelfde eigenaardigheid. Maar je hebt hem op de vlucht verloren. Evenals deze katoenvezel, van je broek; die is blijven hangen in 't prikkeldraad. En hier de sluiting van je riem, die je tevergeefs gezocht hebt in Beth Eschel.
(hij legt de documenten weer op het bureau, en drukt tegelijk op de bel)
Dit is 'n kleine greep, Ezra, maar als het je interesseert wil ik nog wel 'n
| |
| |
tijdje verder gaan. Je ziet, we weten allebei evenveel. Dus...
(Ezra zwijgt. Liliënthal ongeduldiger:)
Maar spreek dan toch, man! Dit heeft geen zin!
(Azaël Bibaz wordt door 'n gevangenbewaarder naar binnen geduwd. 'n Donkere man met felle ogen. Liliënthal neemt Ezra scherp op. Deze keert zich naar Bibaz om)
Juist juist. Azaël Bibaz.
Geef hem maar 'ns 'n hand; en sla hem maar eens op z'n rug, dan kun je zien hoe ónze woestijnspiegelingen eruit zien.
Azaël...
(gaat op hem af en vat zijn hand)
Azaël...!
(maar Bibaz slaat de ogen neer en keert zich af)
Ja je kunt gaan, Bibaz, je ziet dat 't goed gaat met je vriend.
(heeft 'n tikje op de deur gegeven, de gevangenbewaarder verschijnt weer en neemt Bibaz weer mee)
Hij is een ongelukkig mens.
Ongetwijfeld. Hem redden we óók als we met de wereld bezig zijn. Maar eerst moet jij nu maar 'ns vertellen. Vooruit.
Simon Liliënthal, je kon zo'n edel mens zijn, als je...
(driftiger)
Ja dat is afgehandeld. We zijn aan 't volgende hoofdstuk, man, vooruit!
(stilte)
Ezra, ik kan aannemen dat je weet, dat er ook andere manieren zijn. Verschillende zelfs. Spaar me die verschrikking, want ik hou er niet van.
(stilte, Liliënthal gaat vlak tegen hem aanstaan, tracht hem met zijn blik te doorboren, maar Ezra slaat de ogen neer)
Je had met Cohen en Bibaz afgesproken, hè?
(Ezra knikt ja)
Bibaz zou het eerst schieten, maar hij kwam te laat.
(Ezra knikt ja)
Cohen is naar hem gaan zoeken, maar toen kwam die uno-auto al. Die auto kwam vroeger dan was opgegeven. Jij lag alleen in de struik. En je hebt drie keer geschoten. Eerst de rechtervoorband, toen de ruit, en toen Bernadotte. Niet?
(stilte)
De soldaat op de treeplank heeft z'n revolver achter je leeggeschoten, en je kreeg dat schampschot in je arm. Nou?
(onbewegelijk)
Simon Liliënthal...
(valt uit)
Sta daar niet de krankzinnige te spelen! Met wie denk je dat je te doen hebt!
(stilte. Liliënthal voelt dat hij staat in te slaan tegen 'n rots. Hij wendt zich af, veegt zich beheersend over het voorhoofd en besluit over te gaan tot het volgend systeem.)
Kijk 'ns, Ezra, ik wil het je nog 'ns helemaal uitleggen; open kaart. Ik wil
| |
| |
dat je álles begrijpt, dan zúl je spreken, want je bent geen imbeciel. Ik had eigenlijk professor moeten zijn, Ezra.
Ik heb filosofie gestudeerd, en rechten, ik ben doctor in de letteren en in de psychologie. Dat is zielkunde.
Maar alle professorsplaatsen zijn hier op het ogenblik bezet. En daarom ben ik nu zo lang prefect van politie hier. Dat is niet interessant voor mij. De jacht op dieven en smokkelaars is niet zo opwindend voor een man als ik.
Maar er is één geval, dat mijn positie plotseling boven alles uitgeheven heeft: het jouwe.
De dood van graaf Bernadotte is een wereldaffaire geworden, Ezra, misschien weet je het, misschien ook niet. 't Gaat ook al lang niet meer om Bernadotte, maar Israël móét de dader vinden! En daar ben ik achter gaan staan. Ik, met al mijn wetenschap.
Méér dan 'n jaar lang heb ik alles ervoor opzijgezet, ik bemoei me met niets meer, niets! Maar ik heb het dan ook bereikt, Ezra. Wat ik van deze affaire weet, daar zou jij van duizelen. En wat ik van jóú weet, Ezra... ik zou professor moeten zijn in de psychologie, dat betekent zielkunde, ik weet hoe een mens in elkaar zit, Ezra, helemaal, ik ken jou, ik ken je soort helemaal, Ezra, tot in de kleinste vezels...
Nu zul je toch spreken, niet? Ik ben helemaal eerlijk tegen jou geweest, ik heb je niets verzwegen; nu jij, Ezra...
(kijkt hem slechts meewarig in de ogen)
Je bent een ongelukkig mens, Simon Liliënthal.
(slaat hem in 'n plotselinge opwelling hard in het gezicht)
Hou je mond met die onzin!! Denk je dat je me hier kunt blijven voor de gek houden?!
(Maar hij ontmoet slechts de lijdende, zelfs médelijdende blik van zijn tegenstander, die 'n pas achteruit getuimeld is en hem zwijgend aankijkt. Hij komt tot bezinning, en bekijkt de hand waarmee hij geslagen heeft, gaat in gedachten weer naar z'n viool)
Dit had ik natuurlijk niet moeten doen. Het spijt me, Ezra, maar ik ben óók maar een mens. Ik heb hier méér dan 'n jaar aan gewerkt en... ik kan als Simon Liliënthal hier niet gaan kruipen voor 'n verdachte.
(stilte. Dan zacht en ernstig:)
Israël wacht op je, Ezra, je móét spreken. Je mag over Bernadotte denken wat je wil, maar de wereld wacht op Israël, wij móéten de dader vinden!
Onze enige redding is, dat wij onszelf vergeten, Simon.
(Liliënthal vertrekt weer in 'n driftige kramp, maar Goldstein komt binnen)
| |
| |
Dáár staat de moordenaar van Bernadotte, en hij ziet mij aan voor 'n imbeciel!
Ik heb 't hem zo makkelijk mogelijk gemaakt, ik heb hem álles uitgelegd, hij hoeft maar te praten, en 't enigste wat de huichelaar doet is aanstellerij in wartaal.
(staat even verbouwereerd te kijken en zegt dan eenvoudig en rechtgeaard)
Dan zal de rechtbank hem wel doen spreken. Er zijn bewijzen genoeg.
(razend)
Neen! Hij zal spreken voor Simon Lilinthal! Ik kom niet voor de rechtbank met 'n verdachte, ik héb geen verdachte, ik heb 'n moordenaar!
Maar goed; dan fase twee, beste man. Als je dat liever wilt. Ik heb je gewaarschuwd.
(klop op de deur, gevangenbewaarder verschijnt)
Ingerukt, hup. Cel twintig, wachter.
(de bewaker knikt, haalt 'n paar handboeien voor de dag en leidt Ezra weg)
(loopt geënerveerd door de hele kamer)
Hij is van 't ergste soort dat we hier hebben. Hier ben ik bang voor geweest vanaf het eerste ogenblik. Religieuze hysterie. Met naar dwangcomplex neigende fatasmen, verankerd in primaire affecten. En keihard.
Net toneelspel. Maar 't is 't net níét. 't Is nét niet naïef. En daarom is 't pervers. David, soms is ons volk verschrikkelijk.
En 'n maandje op water en brood?
O nee, je weet er niets van, zie ik.
Dit is het soort dat door honger en ellende alleen maar harder wordt. Dit komt uit de woestijn. En de woestijn wordt geen graad milder door welke zon dan ook! Ze wordt alleen heter, en harder. En fantastischer.
Vandaag wil ie wereldvrede stichten. Geef hem twee maanden honger, en hij spreek alléén nog over hemelen.
O wacht maar. Ook de rots heeft haar sleutels.
(zoekt 'n nummer op in het telefoonboek)
Maar boven wordt het zo langzamerhand...
Zwijg met je congres! Speel zelf maar voor je Christus!
Neen, David, neen! Je ziet toch dat ik niet kan!
| |
| |
Simon, je hebt me beloofd dat je me zou helpen, en...
Wat heeft die beweging eigenlijk voor zin! Wat moeten die mensen hier!
(fel)
Die beweging heeft álle zin, als je dat maar eens begreep! En als je 'n dieper inzicht had in onze verhouding tot...
Maar waarom heb je míj daarvoor nodig?!
Jij kent de stof, jij kent de achtergronden, ze kunnen geen betere figuur hebben dan jou!
Ik praat al niet meer verder. 't Is goed.
(gaat bedroefd, schokschouderend af. Liliënthal kijkt hem nog even in tweestrijd achterna, maar neemt dan de hoorn van de telefoon en draait een nummer)
Ben jij 't, Chaja?... Lig je nog in bed?... Ja met Simon... neen, ik kan toch niet zónder je, Chaja,... nee nee nóg interessanter, ik breng iemand naar je toe... jaja, ik laat iemand voor je ontvoeren... nietwaar?... kom maar 'ns praten...
DONKER
|
|