de beide dames langszij, allen de blik scherp in het water gericht. De kapitein lette op, ieder handgebaar van de bemanning duidde voor hem 'n slag aan 't roer, er werd niet meer gesproken. Dat duurde zo tien, vijftien minuten, ik had de indruk dat we allen de adem inhielden.
Totdat de motor ineens weer meer gas kreeg en de dikke zich naar ons omdraaiend, met de duim omhoog liet weten: ‘Gepresteerd! En nu varen maar!’
‘Recht zo die gaat!’ riepen wij in goede zeemanstaal en blijgemoed sprong de Aegis weer achter z'n trekpaard aan, de volle zee op. Weldra rees aan bakboord de eerste hoge rots uit het water, maar we gingen zuidoost en de zeegang kwam nu ongeremd: tussen hier en Afrika geen rots meer om de golfslag nog te breken. Steeds heviger begon de Aegis weer te steigeren, het roer trok moeilijk, de deining werd snel onregelmatiger en naast ons rezen de vervaarlijke steenmassa's steeds hoger. We hadden verwacht 'n flink eind uit de kust te gaan, maar die dikke tijger scheen het om onbegrijpelijke redenen nodig te vinden ons vlak langs de kaap te sleuren. Daar draaide hij zich om, greep z'n scheepshoorn en wees:
‘Sicié!’ riep hij, ‘Voilà!’
Ik keek op m'n klok, het was precies tien uur.
Donker en onbarmhartig rees de rots voor ons op. 'n Bastion door de natuur zelf voor Frankrijk opgericht. En de zeilersgids had gelijk. De zeer ongelijke diepten aan de voet van de rots veroorzaakten een onberekenbare deining en ik kon me voorstellen dat bij 'n beetje harde wind dit een zeer bar oord moest zijn. We bleven nauwelijks overeind, geïmponeerd keken we toe. Zo geobsedeerd dat we niet in de gaten hadden dat de boel weer op springen stond. En vlak voor de kaap gebeurde het: met 'n doffe klap brak de tros opnieuw en de Aegis lag aan haar lot overgelaten in de golven. Onbeschermd, weerloos.
Wat nu! Geen kans om nog ooit 'n lijntje op te pikken, dus de Seagull. Maar in deze kolk was dat 'n druppel op 'n gloeiende plaat... Maar daar keerde de Zwarte Tijger terug, kwam ons weer achterop en toen hij 'n eind van ons vandaan langsvoer, was het de schipper die riep:
‘Kijk es naar de lucht! Zet je zeilen op, er is wind!’ en tegelijk zag ik dat ze bij hen aan de twee mastjes al met de lappen bezig waren.
‘Potverdorie’, schold Quirina, ‘dat we dat niet eens gezien hebben!’ en bliksemsnel schoot ze naar de fok terwijl ik zo goed en zo kwaad als 't kon het grootzeil probeerde te hijsen. Het duurde door die vervloekte deining wat lang, mijn vrouw voelde zich voor 't eerst in haar leven zeeziek, maar