's Middags liepen drie mijnenvegers binnen en meerden af bij de jachtclub. Eruit kwam 'n stel glanzend gegalonneerde marinemannen, beladen met muziekinstrumenten en 'n dikke trom. Het was de marinekapel van Toulon, die 's avonds 'n openluchtconcert zou geven gevolgd door vuurwerk. En het was bij een dezer oorlogsschepen dat ik ongewild het vreemdste misverstand van mijn leven veroorzaakte.
Vanwege de feestdag had ik me netjes in blazer gestoken en op het hoofd de mooie, witte zeilpet die ik voor 'n tientje bij Determeijer op de Lange Niezel had gekocht, onklaar anker in goud voorop.
Nauwelijks zijn we de loopplank van de eerste mijnenveger genaderd of daar springt de wachtcommandant overeind. Hij blaast op 'n fluit, acht matrozen volgen, en terwijl ze alle negen saluerend stram in de houding springen brult de commandant: ‘l'Amiral!’ Ik zocht nog even achter me naar 'n belangrijk iemand, maar het was echt de pet van Determeijer die het hem deed. 'n Ogenblik stond ik verstijfd, maar vermande me en salueerde minzaam terug. Tien meter verder heb ik de pet gauw afgenomen en ze nooit meer durven opzetten. Later ben ik op de Lange Niezel gaan vertellen dat ze voor 'n tientje niet meer zulke magistrale hoofddeksels moesten verkopen, het ging tenslotte om de marine van een bevriende natie.
Het concert en het vuurwerk werd 's avonds beluisterd en gadegeslagen door 'n duizendkoppige menigte. Het was bladstil, de mistral gaat bij zonsondergang altijd liggen, maar de kermis ging nog 'n halve nacht lawaaierig door en we waren getuige van een onvervalst Frans volksfeest.
We werden de volgende ochtend pas wakker toen de zon al hoog aan de hemel stond en de wind weer volle kracht blies. Maar gewekt waren we eigenlijk door 'n vreemd getuf, 'n gammel motorbootje was vlak naast ons komen liggen. Maar het tuffen hield niet op en toen ik goed toekeek zag ik 'n oud klein grijs Fransmannetje met 'n baretje op en 'n stompie sigaar in z'n mond tevreden naar de draaiende motor zitten kijken. Hij had de vloerplanken weggehaald, de hele machine lag bloot en nu zat hij met 'n soort blije glans in de oude oogjes de zaak rustig in zich op te nemen. Ik riep goedendag, maar er kwam geen reactie. Maar daar verscheen z'n vrouw uit de kajuit, 'n net zo mager klein grijs mensje.
‘O, neemt U ons niet kwalijk, meneer, hij is 'n beetje doof. Hij luistert trouwens alleen maar naar zijn motor, dat is zijn leven. Nietwaar Léon, zeg meneer en mevrouw eens goedendag!’
Meneer Léon groette beleefd maar keek dan weer naar zijn machine. ‘Varen doet ie niet’, hernam zij, ‘hij is al bijna tachtig. Hij heeft trouwens