Nico, zei hij, 'n kanjer van 'n mérou, 'n goedaardig soort grote zeebaars van 'n veertig kilo die hij daar op veertig meter diepte te wonen wist. Nico kwam altijd uit z'n rotsspleet als hij er aankwam, zwom wat gezellig om z'n menselijke vriend heen, liet zich aaien en gaf uit dankbaarheid kopjes als hij z'n brood met tomaten had genoten. Nico praatte ook, maar zijn taal was de duiker nog niet machtig. Het enige wat hij tot nog toe uit de geluiden kon opmaken was tevredenheid en vriendschap.
Toen de man na twaalf minuten weer bovenkwam had hij 'n hele verzameling prachtig rode en witte koralen bij zich. Hij had ze op de bodem gekapt en schonk ze ons als aandenken. Ook hij zag er wat vermoeid uit maar bleek volkomen voldaan. Het feeërieke onderwaterrijk had hem weer goed gedaan, zei hij, en hij had z'n vriend weer eens gezien. 'n Vriend uit 'n andere wereld die hem toch zo goed bleek te begrijpen. 'n Prachtige dag voor ons alletwee, zei hij.
Toen we 's avonds weer rustig naar Cassis waren teruggetuft, troffen we Pierre bij onze ligplaats in 'n heftige discussie gewikkeld met 'n vreemde figuur. De twist liep hoog op en ik verwachtte ieder ogenblik 'n handgemeen of 'n mes. Maar toen de vreemde figuur zich omdraaide, herkende ik ineens Jantje Breekvoet, die kennelijk net was binnengelopen en tegen ons aangevaren.
‘Ha, de Hollandertjes’, riep hij ‘da's formidabel!’ en tegen Pierre ‘ik mag vast wel naast hen liggen.’
Nou ja, hij lag er al, z'n landvasten zaten in mijn Seagull verward en z'n autobanden klemden tegen onze flank. Ik suste Pierre, die nou ook weer niet de kwaadste was en na 'n kwartier zaten we allen als vrienden op het terras van het casino achter 'n goeie pastis, met als uitzicht 'n magistrale ondergang van de zon.
Pierre praatte over de toekomst van zijn haven. Dat er tegenwoordig zoveel verkeerde mensen in de verkeerde boten zaten, dat hij het liefst de echte zeilers zag, hoe klein hun schip dan ook mocht zijn, en dat Cassis de rendez-vous plaats zou moeten worden van de echte gecultiveerde waterrotten, één grote vriendenkring van de minnaars van de zee.
En toen hij weg was, kletste Jantje Breekvoet nog honderd uit. Over alle vrouwen die hij had kunnen hebben, maar die hij toch had afgewezen en dat hij die dag, lekker alleen, fijn gevaren had, en onderwijl uren aan z'n motor had zitten prutsen. En inderdaad, aan boord lagen tussen alle brood, tomaten, lijnen, ankers, verfpotten en landvasten nu ook sleutels, schroeven, bouten, nippels en bevuilde lappen poetskatoen.