van de pastis en dan 'n mooi dun mes vlak onder 't hart. Er werd alarm geslagen, er vielen 'n paar slordige schoten, op de Kommandantur beet iemand in 'n karpet.
Voor Oberst Von Rehböck was nu de maat vol. Al bijna 'n jaar had hij zijn mannen verboden die poel des verderfs te betreden, maar ook het Germaanse edelvlees bleek iedere keer weer op dit punt zwak. Op het feest van de Onnozele Kinderen hingen aan alle ingangen van de wijk de plakkaten: allen eruit, alles ging met de grond gelijk.
En het was alsof ineens iedereen begreep dat het deze keer menens was. Er ontstond een panische vlucht, vóór het nieuwe jaar moest iedereen weg. Die overdag 'n goed heenkomen zochten hadden nog het meeste geluk, de Duitse wachten letten niet scherp op, wie maar iets kon tonen dat op 'n persoonsbewijs leek mocht passeren.
Maar wee de mensen van de nacht, de kinderen der duisternis. Na het eerste ‘halt’ werd er onmiddellijk geschoten, soms nog vóór er geroepen was. Negers, Algerijnen en Marokkanen werden met de bajonet geveld, de drie joden op de grond doodgetrapt, de vrouwen de kleren van het lijf gerukt en na gebruik verminkt bij de anderen gevoegd. De vier Kriegsmarinedeserteurs uit Hamburg die men ving, werden netjes tegen de muur gezet en ter plaatse gefusilleerd. En terwijl bij Marius-le-Baudet (een van de honderdveertien Mariussen uit de wijk) op bevel een pittig marsmuziekje uit de luidspreker schalde, werden de lijken snel naar de buiten de stad klaargemaakte kalkputten afgevoerd en de eerste brandbommen geworpen.
Maar het was of de hemel het niet gedoogde, een plotselinge stortregenbui doofde de volgende ochtend het vuur. Er zaten trouwens nog mensen in de wijk, men had horen gillen, men hoorde honden, men zag duiven vliegen en door de stegen dwaalden nog Marokkaanse geiten.
Men wachtte een paar dagen. Zes januari bracht een versterkte afdeling genie springstoffen de buurt in. Punt voor punt werden de leidingen gelegd, door Oberleutnant Hauser nog eens persoonlijk gecontroleerd. Acht januari om 14.20 klonk het bevel ‘Feuer!’
Donker en onherroepelijk dreunden de ontploffingen, de doodsschreeuw der achtergeblevenen is niet meer gehoord. In 'n wolk van rook en puin ging het oude Quartier du Vieux Port ten onder, wat nog overeind stond werd de volgende dagen door Duitse vaklui geslecht. En er was orde.