trassen, het brood, de worst, de kaas en wat tot dan toe nog maar klef had aangevoeld was vanaf de achtste drijfnat, zoals alles alles alles beneden, en bovendeks. Ons dakje lekte namelijk, heel weinig, maar meer dan ons verdriet verdragen kon.
Toch lieten we ons niet uit het veld slaan, we hielden vol. En waarachtig, op Mariahemelvaart hield het gedrens even op, de heilige Maagd moest natuurlijk droog bij haar Zoon aankomen. Wij vatten weer moed.
Totdat op de zeventiende de volgende depressie toesloeg, deze keer uit het zuidwesten met flinke buien en slagregens. Weer alles nat, weer ellende, wat 'n land! Eens in de vijfentwintig jaar 'n zomer waarbij het soms zo drukkend is dat je stikt, en voor de rest... Ik dacht aan De Genestets boutade. Wat 'n oenen van batavieren om uitgerekend hier in dit noordelijk stukje moeras te komen zitten om onze voorvaderen te worden!
We waren niet alleen teleurgesteld, we waren boos. Woedend! Kon dat nou niet anders? Jazeker, het móést kunnen. Zeilen? Graag, maar dan met mooi weer en onder de zon. En waar is dat?
We hoefden niet lang na te denken. Tegelijk voelden wij nobele trekken in ons karakter naar boven komen. Wij keken elkaar aan en zeiden tegelijk: de Middellandse Zee, de Côte d'Azur! 'n Opwelling.
'n Opwelling ja.
Bij tijd en wijle heeft ieder mens wel eens 'n opwelling; maar beseft u wel, waarde lezer, dat soms in het leven niets zo doorslaggevend is als 'n opwelling? De grootste dingen zijn er ooit door tot stand gekomen!
Sommige vrienden dachten dat ik gek was met m'n kleine bootje. Onverantwoord. Anderen, die mij toch al niet normaal vonden, beperkten hun reactie tot vriendelijke twijfel. Zo van je kunt het nooit weten met die vent.
Nou ze konden me allemaal gestolen worden, ons besluit stond vast: wij naar de zon!