Beschryving der nieuwlijks uitgevonden en geoctrojeerde slang-brand-spuiten, en haare wyze van brand-blussen, tegenwoordig binnen Amsterdam in gebruik zijnde
(1968)–Jan van der Heyden– Auteursrechtelijk beschermdEerste hoofdstuk. Van de branden onder 't gebruik der Emmers, Leeren, Haaken, en Zeylen voorgevallen.De oudste brand waar van ons gedenkt, en die wy zelfs, gelyk ook alle de volgende,Ga naar margenoot+ hebben gezien, was de brand van 't oude Stadhuis deezer Stad, voorgevallen den 7 July 1652 omtrent twee uuren na middernacht, zonder dat men ooit zeeker heeft konnen verneemen door wat toeval. Dit gebouw had, gelyk de overstaande Figuur aanwyst, een ruime markt voor zich, daar 't water by langsliep, en overzulx zeer gereet te bekomen was: zo was 't ook van achteren, en 't water daar noch ruim zo dicht by; wederzyds waaren ruime straaten, die 't zelve van d'omstaande huizing afscheideden. De brand begon eeven booven Burgermeesters kaamer omtrent D, en wierd vroeg in 't begin, dat groot voordeel geeft, door wachten die gewoonlyk op 't Stadhuis en de waag daar tegen overstaande geplaatst zyn, vernomen, en de meenigte spoedig op de been gebracht. Men had hier van alle zyden ruimte. Menschen, Emmers en Leeren wyl het midden in de Stadt was, in overvloet; en 't ontbrak aan geen yver van de Burgery die willig haar devoir deed om deeze plaats, daar het algemeen aangeleegen was, te redden. De zwaare Ladders wierden daatelyk ten wederzyden van het ontsteeken deel opgerecht, volk daar op geplaatst, en de brand-emmers naar booven op het dak op gegeeven: maarze quaamen er niet (gelyk altyd en onvermydelyk gebeurt) voor datze half leedig gestort en uit gelekt waaren. Langs ieder Leer kon men ook niet meer dan eenen Emmer teffens opgeeven: waar toe noch van daar tot aan de waaterkant een dubble rye volk moest gerangeert staan, 't welk grooten omslag maakt, als lichtelyk hier over te zien is, en eevenwel geenzins water genoeg aanbracht om iets van belang uit te werken. Het gieten kon meede den brand weinig raaken, en zelfs die de uiterste deelen van de vlam wilde bereiken moest zich te ver bloot en in merkelyk gevaar begeeven. Daar-en-booven de kleine quantiteit, die uit ieder Emmer apart wierd uit gestort, was noodzakelyk door de hitte van de vlam ten meestendeele, zo niet geheel weg gedroogt eer het waater van de volgende Emmer daar weer by quam. 't Was ook niet moogelyk van het dak af de binne kamers, daar de brand van de een in d'ander doordrong, te begieten, veel minder nog van buiten door de vensters, daar het de uitslaande vlam belette, en daar men ook geen Leer, zo ver het binnewerk ontsteeken was, tegens de muren durfde aan zetten, om niet met een en ander teffens van boven neer te komen. Op deeze wyze gedroeg het zich gemeenlyk by de branden: en hier, daar alle geleegentheeden wenschelyk, 't gebouw van steen en geen fel brandende stoffen by waren, brand de 't geheele Stadhuis met alles watter aan vast was tot de grond toe af, zonder dat 'er eenig deel van geblust wierdGa naar margenoot+ of iets staande bleef als alleen eenig zwaar muurwerk van den toren, hoewel zo zwak, dewyl al 't houtwerk en de bindzels wech gebrand waren, dat men 't 's anderendaags met touwen moest schooren, tot het afgebroken wierd. Men had nauwlyks tyd om de papieren, en 't geen daar 't meest aangeleegen was, te bergen, de rest verbrandde; de gelden van de Wisselbank smolten veel aan groote klompen, die naderhand uit de puinhoopen gehaalt wierden: en de brand eindigde niet als voor aan denGa naar margenoot+ Dam, ter zyden aan de straaten, en van achteren aan 't begonne muurwerk van 't nieuwe Stadhuis, daar af de steigering noch grootdeels meede verbrandde. Invoegen dat met al de meenigte van menschen en gereetschappen niet altoos tot de blussing gevorderd wierd, en dat men nauwlyx de huizen aan de overzy der straaten, met natte Zeilen en geduurig gieten voor de Vonken en afschynende hette konde bewaren. Dus was | |
[pagina *8]
| |
[pagina *9]
| |
[pagina 10]
| |
ook van de Nieuwe Kerk (hier zeer dicht by staande, en weinig jaren te vooren vlak op den middag in brand geraakt zynde) in drie uuren tyds, alles verbrand wat branden kon. Terwyl hier een ruimer straat, of wel een grooter plein voor den brand was, als by een der volgende, hebbenwe hier een oude Spuit, met drie dubbele rangen volk, zynde zo veel daar toe ten minsten vereischt worden, bygevoegt; en ook verder ter linker zyde tusschen A. en B. 't gewoel en omslag die 't aanbrengen van deeze Spuiten met Paarden, neffens Leeren, Haaken, Zeilen en 't overgeeven van Emmers by de brand maakt, afgebeeld; en wederorn daar tegens over ter rechter zyde tusschen B. en C. een der nieuwe Spuiten in werking staande, en andre aangebracht werdende. Alleen om het verwarde gewoel en omslag van de eerste; en de eenvoudige toestel der laatste, tegens elkandren aan te wyzen. 't Welk men dan zodanig, en niet als ofze by deezen brand gebruikt waren, heeft aan te merken. Een tweede voornaame brand is geweest tusschen den 6. en 7. November in 't JaarGa naar margenoot+ 1654. op 't Spuy, in een Smeersmeltery, niet ver van de Luterse Oude Kerk, alwaar weinig tyd te vooren een der oude Spuiten, de eerste die in deeze Stad geweest is, was geplaatst. De brand ontstond op de smeerzolder door een vergeete kaars; en de Smeersmelter, die meermaalen door zyn onvoorzichtigheit in gevaar was geweest, den brand verneemende, meendeze wederom, gelyk hem voor heen wel gelukt was, met het opwerpen van een bed te dempen: maar hy had deeze reis het ongeluk, dat zyn voeten op het glibberige smeer uitschietende, hy met het bed achter over viel, en den brand, eer hy zich kon redden, te ver de overhand nam. De Smeltery stond in 't midden van vyf huizen, hebbende van vooren een breede graft, daar 't water van 't Spuy doorloopt, van achter een ruime leedige plaats, aan d'eene zy een breede, en d'andre zy een smalle straat. Hier wierd insgelyx met deGa naar margenoot+ Emmers alle devoir aangewend om den brand uit de vier andre huizen uit te keeren; maar zo t'eenemaal zonder vrucht, datze alle gezamentlyk, hoewel met vrye muuren gebouwt, neevens de Smeltery tot de grond toe af branden, uitgezeit alleen een gedeelte van 't uiterste, zynde een laag hoekhuis, op eige muuren en vlak aan t water staande, 't welk door de gezeide Spuit, die vermids de laagte van 't huis, over 't zelve heen kon spuiten, en 't water zeer gereed hadde, noch ten deele wierd behouden: dat het grootste effect, ons ooit van deeze Spuiten voorgekomen, is geweest; gelyk klaarder uit het gevolg zal blyken. Al het geene wyders met de Emmers wierd verricht was alleen, dat de huizen aan de overzyde van de straaten, en eenige kleine daar achter, doch van afgescheide staande, wierden nat gehouden, omze voor d'aanslaande hette te beveiligen: maar 't vuur zelve wierd zo weinig geblust, dat de vlam noch omtrent tien of twaalf dagen onder de pumhoopen, daar men als in een gloeienden Oven in zag, bleef smeulen en blaken. 't Jaar daar aanvolgende den 10 Maart, geraakte een Schip in 't Y voor de palen,Ga naar margenoot+ doch by alle geluk op stroom, en derhalven rondom vry van alle Scheepen af leggende, in brand. Men bracht aanstonds Emmers, Gieters, en diergelyke gereedschappen, welke aan de waterkant tot de blussing in Scheepen gereed wierden gehouden, met vaartuigen by, die gemaklyk van alle zyden aan 't Schip konden komen, en ook met groote vlyt te werk gestelt wierden. Maar 't brandde even wel tot op 't water toe af, zulx datter niet als 't wrak van over bleef. De vierde brand was wederom binnen de Stad in twee Lynbaanen de Hector en deGa naar margenoot+ Swan genaamt, naast malkander by de Bullebaksluis staande, op den 14 January 1657 des nachts omtrent elf uuren, en ontstond onder 't stooven van't touw door een brandende Kaars, welke by ongeluk uit een Lantaren, daar 'tvolk meede boven in de stoof beezich was, tot beneeden in 't warm geteerde touw viel. Zommige van 't werkvolk, door dit toeval ontrust, wilden het touw uitwerken, maar dewyl men geen licht kon zien, beelde de Meesterknecht zich in dat de kaars in 't vallen gesmoort zou zyn, en liet het volk, zonder verdere zorg te draagen, naar huis gaan. De brand onderwyl smeulende ontstak kort daar na zo fel, datze wel naast de geheele Stad overlichtte, en elk op de been raakte. De Baanen lagen met d'eene zyde tegen de Stads-wallen, en aan d ander zyde liep 'er 't water, of de Baangraft rakende langs heen, 't welke groote gereetheit gaf. Maar men zag haaft dat met gieten de brand niet te bereiken was, dewyl er geen schutsels noch hutzen dicht genoeg by stonden om zich op te plaatzen, 't welk hier toe noodzakelyk vereist word. Ondertusschen raakten ook een of twee der oude Spuiten ter gang, die, wyl de Baanen deurgaans zeer laag zyn, gemakkelyk op | |
[pagina *12]
| |
[pagina *13]
| |
[pagina 11]
| |
de daaken konden spuiten; maar om dat dezelve buitenwaarts afwateren, liep het water ook zydelings weg, zonder dat het brandende binnenwerk geraakt wierd. 't WelkGa naar margenoot+ derhalven meede zonder vrucht zynde, zag men van 't blussen af, en keerde zich gezamentlyk na 't achterste der Baanen, om aldaar met haaken en bylen, ver van den brand af, en deurbraak te maaken; en door dat middel den voortgang te beletten, Waar aan ook den brand eindigde, en een gedeelte van 't achter-end der Baanen door bewaart wierd: maar d'overige lengte, te zamen met de Hoofthuizen, de stoofplaatzen, touw en al 't geen 'er in was wierd tot de grond vernield en afgebrand. 't Welk maar elf jaren te vooren aan dezelve Baanen nochmaal was gebeurt. De vyfde brand is door de overstaande Figuur afgebeelt, en plaats en tyd daarGa naar margenoot+ onder beschreven. 't Was een groot Koopmans huis, rondom op zwaare en vrye of eige muuren gebouwt, en dat voor en achter tegens water, met bequaame straaten tusschen beide, stond; zynde overzulx van wenschelyke gelegentheit om geblust te konnen worden. Hier by geraakten meede, neevens de Brand-Emmers en Ladders, eenige der voorige Spuiten ter gang, maar die, in plaats van hulp te doen, een zeer beklaaglyke ramp veroorzaakten; want terwyl men hier 't water dicht by de hand, en de Spuiten op de straat vlak voor het brandende huis geplaast hadde, wierd de voorgeevel en de buitenwaard-uitslaande vlam lichtelyk geblust; 't welk moed gaf, en veele gelooven deed dat men vorderde: maar dewyl 't niet mogelyk is het water verder met deeze Spuiten als tot zeer kort achter de voorgeevel te brengen (daar af de reeden klaar in ons voorgaande deel Pag. 3. is aangeweezen) bleef het vuur van binnen eeven fel; en gevolglyk de balken en ankers eerder deur en los gebrand zynde dan men vermoedde, stortte de geevel teffens op de Spuiten en Menschen, dieze bewerkten,Ga naar margenoot+ neer: waar van vyf op de plaats dood bleeven, en veel andre zwaar gequetst wierden, dat eenige noch zedert bestierven; de Spuiten wierden plat geslagen en zeer ontreddert. Onder de dooden was ook de Stads onder Fabricq, die uit zyn byhebbende papieren, en d'anderen uit haar kleeding wierden gekent, zynde de lighaamen te zeer verplettert en geschonden. Omtrent de blussing was echter met zo zwaren ramp en alle andre toestel niets altoos gevordert. 't Huis wierd, met al 't geen 'er in was, tot de grond vernield, en de brand niet gestuit, voor dat alles wat tusschen de gemelde vrye muuren stond, geheel verteert was. Op de zelve wyze droeg het zich toe met de Zuikerbakkery, de Koning van PoolenGa naar margenoot+ genaamt, zynde de zesde voornaame brand die zeedert voorviel, en ontstond den derden January 1660, op d'Oude Heeren graft. Aldaar bleef meede van de gemelde Zuikerbakkery, die zeer groot was, niets overig dan puinhoopen, welke niet ophielden van branden, voorze opgeruimt en weggevoert waren, niet tegenstaande het waater aldaar meede wederzyds, namelyk van vooren uit de Heere graft, en van after door een wyde gang uit de Keizers graft, zeer gereed te brengen was: en alle bedenkelyke devoiren, met de middelen van dien tyd, voor en achter wierden aangewend. De drie hier op gevolgde branden, daar van twee op de Elands graft, en een op de nieuwe zyds Achter burgwal ontstonden, waaren byna van gelyke gelegentheit, en ook t'eenemaal van gelyken uitgank; 't waater haddenze dicht van vooren, eige, en gevolglyk dubbele muuren ten wederzyde, en de huizingen verbrandden meede alle tot den grond toe. Maar veel erger liep het af met den negenden brand, welke den 16 October 1662. 's nachts omtrent drie uuren ontstond in een Heet-Parfery in de Barnde steeg, daar 't water wel vry dicht maar echter niet volkoomen zo gereed als by de voorige branden was. Dit gaf wat meerder moeijelykheit voor d'oude gereetschappen, en de brand sloeg middelerwyl, tegens alle devoiren, zylings en achterwaart voort door de Pakhuizen die wederzyds langs de Huidevetters sloot, daar tusschen door loopende, stonden, tot in de Bloed straat. In beide de straaten waaren vry groote huizen, van welke in de Barnde steeg twee, en in de Bloed-straat vyf geheel afbrandden, met de Pakhuizen en wooningen die tusschen beiden, en aan de gemelde sloot, stonden; en te zamen een getal van omtrent veertig zo groote als kleine gebouwen, behalven verscheide achterhuizen, welke echter veele niet aan de woonhuizen gehecht waaren uitmaakten. Men deed endelyk onder hulp van een zeer groote meenigte menschen zo veel devoir met huizen te dekken, te begieten en van binnen nat te houden, dat deGa naar margenoot+ brand, doch meest aan open plaatzen en de rest dubbel muurwerk, gelyk de voorige, wierd gestuit: maar van 't geene daar de brand vat aan kreeg wierd niets gered of | |
[pagina 12]
| |
geblust, schoon dezelve tot 's anderdaags by den avond duurde; en dus een groot getal menschen en niet minder blus-gereetschappen, by de hand en tot hulp quaamen. De puin brandde noch wel vyf of ses daagen daar na, en hielt meede met op voor datze geheel uit den weg geruimt was. By deezen brand, en noch meerder by de volgende, begon men de oude Spuiten, die midderwyl geduurig wierden aangemaakt, in meerder getal hy te brengen, en te gebruiken. Zulx dat de branden die naderhand zyn ontstaan, niet gevoeglyk konnen getelt worden by de geene welke onder 't gebruik van Emmers en haar bygereetschappen alleen zyn voorgevallen. Behalven dat ook de zwakheit van 't effect van deeze middelen genoeg uit de reets verhaalde gevallen blykt, gelyk ook uit het vervolg zelve, wanneerze daarenbooven door een groot getal oude Spuiten wierden geholpen. En dewyl deeze laatste niet voor 't Jaar 1669 of 70 in completen getale zyn geweest, zullenwe met die Jaaren 't volgende Hoofdstuk beginnen. |
|