De Socratische school of Wijsgeerte voor de negentiende eeuw (3de verbeterde uitgave)
(1860)–Philippus Wilhelmus van Heusde– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
[pagina 131]
| |
Aan de wijsgeeren onzer eeuw.Ik heb dit werk aangevangen met mijne jonge vrienden en leerlingen toe té spreken en te leiden: ik eindig het, bij het uitgeven mijner proeve over de metaphysiea, met tot u, wijsgeeren, mijne rede te wenden. Doch meent niet, dat 't vermetelheid of aanmatiging van mij is, zulks te durven wagen: 't is het tegendeel er van. Ik doe 't uit bewustheid, dat ik, hoe oud dan ook, eerder uw leerling moet zijn, dan dat gij van mij iets zoudt te leeren hebben. Ik wenschte namelijk, ten aanzien der metaphysica, drie dingen van u te vernemen, vooreerst, wat zij is, ten andere, hoe zij moet beoefend worden, en ten derde, waartoe zij moet dienen. Al mijn leven heb ik daarop nagepeinsd, en, na onlangs mijne gedachten daarover te boek gesteld te hebben, meende ik niets beters te kunnen doen, dan mijn geschrijf, hoedanig het dan ook mogt zijn, aan uw oordeel te onderwerpen. Gij moet het lezen, als het werk van een' eenvoudig navorscher der waarheid, die begonnen is met veel te gelooven en niets te weten, maar zoo is voortgegaan met alles te onderzoeken. Zóó, dacht mij, zoo alleen moet men achter de waarheid trachten te komen. Maar zoo is 't mij dan ook gebeurd, dat ik al van stonde aan den gewonen weg heb verlaten, en mij zelven paden heb moeten openen, die mij tot geheel andere beschouwingen bragten, dan waarmede men zich doorgaans bezig houdt. Doch heb ik daar wel aan gedaan? Is mijne beantwoording dier vragen goed te keuren? Hebben mijne onderzoekingen omtrent die hoogstmoeijelijke onderwerpen inderdaad ons tot waarheid gebragt? En zoo dit welligt niet mogt zijn, wat moet ik dan doen? Dit, wijsgeeren! wenschte ik van u te leeren. Want ik ben, eigenlijk gezegd, noch wijsgeer, noch metaphysieus: hetgeen ik ben, heb ik aan eigen onderzoek, aan de oude letterkunde, aan de schriften vooral van Plato en Aristoteles, bijzonder aan die van Plato, te danken; en hetgeen men daardoor te weten komt, is zoo geheel anders, dan hetgeen men gewoonlijk in de scholen der philosophie geleerd heeft, dat ik niet weet, of men mij wel verstaan, veel minder, hoe men mij beoordeelen zal. Tot u dus moet ik mij wenden, om van u te weten te komen, wat ik van mijn werk te denken heb. Ik heb er het onderscheid in nagevorscht, dat er, naar ik meen, tusschen wijsgeerte en metaphysica te maken is en voor ons | |
[pagina 132]
| |
de grondslag van de ware motaphysica moet zijn. Ik heb er almede een probleem in voorgesteld, en zooveel mij doenlijk was, zoeken op te lossen, dat, mijns bedunkens, het grootste aller philosophische problemen is: hoe de wijsgeerte der uitwendige wereld met die der inwendige in overeenstemming te brengen? Ook heb ik gemeend, dat, gelijk de wijsgeerte ons het Christendom moet doen doorgronden, zoo ook het Christendom ons strekken moet om de ware metaphysica te bereiken. Wat dat alles beduiden mag, en waar het toe dienen moet, zullen velen niet doorzien: weinigen vooral zullen vatten, hoe de oplossing van dat probleem strekken kan, om de ware metaphysica aan 't licht te brengen; maar gij, wijsgeeren, wijsgeeren onzer negentiende eeuw, dezer eeuw, die ons voor de wijsgeerte zoo veel nieuws en heerlijks voorspelt, gij zult dat wel doorzien en vatten: en, mogt 't zijn, dat ik, hoe weinig dan ook wijsgeer of metaphysicus, u aangespoord en er inderdaad toe gebragt had, om, ter herstelling der ware metaphysica, al die onderwerpen in 't ware daglicht te stellen, en inzonderheid die drie voorgestelde vragen volledig te beantwoorden, hoe zou ik mij dan verheugen! En dat is zoo onmogelijk niet, als 't iemand zou kunnen toeschijnen. Want die kortzigtig zijn, om met Plato te spreken, merken wel eens op, wat ver zienden ontgaan is: en zoo kan de leermeester ook wel toevallig van den leerling leeren. Hoe 't zij, zoo mijn schrijven, op welk eene wijze dan ook, nut kan stichten, het zal niets meer dan de aanleiding, of, op zijn hoogst, het begin kunnen zijn van hetgeen anderen wel bijzonder scherpziende en welgeoefende wijsgeeren voortzetten en voltooijen moeten. | |
[pagina 133]
| |
Wat is de metaphysica? Hoe haar te beoefenen? Waartoe moet zij ons dienen?Extremum hune, Arethusa, mihi concede laborem! Zoo kom ik dan eindelijk, na mijne wijsgeerige encyclopedie en taalnavorschingen ten einde gebragt te hebben, op de metaphysica. Het is het laatste, maar tevens het moeijelijkste gedeelte der taak, die ik op mij genomen heb: te meer, daar 't altijd onzeker is geweest, en tot nog toe is gebleven, wat men door metaphysica te verstaan heeft. In hoe velerlei zin toch heeft men haar niet, van Aristoteles af tot nu toe, opgevat! En ik ga nog verder. Is zij wel wijsgeerte, vraag ik mij sedert jaren af, die zoogenaamde metaphysica? Heeft men haar niet veeleer voor een schijnbeeld der wijsgeerte te houden? En, is dat zoo, hebben de wijsgeeren doorgaans, in plaats van Juno, gelijk de dichters zeggen, eene wolk omhelsd, welke dan toch en hoedanig is de ware Juno. Het is intusschen eene hoogstbelangrijke stof van onderzoek: vooral, daar Kant reeds ten zijnen tijde het ijdele van hetgeen men vóór hem metaphysica genoemd had, heeft aangewezen, en Kant's metaphysica ook zelve, die daarop gevolgd is, niet veel wezenlijker of degelijker schijnt te zijn. En het is thans, naar 't schijnt, om dusdanig onderzoek der metaphysica te ondernemen, geen ongeschikte tijd. De eeuwen toch der wijsgeerige partijschappen zijn voorbij: ons oordeel ten minste over wijsgeeren en secten is veel gematigder en onpartijdiger geworden. Men kan er thans weder vrij over spreken en dat wel zonder bekrompenheid, zonder vooroordeel, zonder vrees. Verder, wij hebben er in ons leven ondervinding van gekregen, zoo wel wat metaphysica is, als wat zij kan te weeg brengen. Vóór omtrent vijftig jaren vroeg Kant, of zij onder de mogelijke dingen behoorde. Zijne uitdrukkingen zijn merkwaardig. Wij moeten, zegt hij, al wat tot hiertoe geschied is aanzien, als ware het | |
[pagina 134]
| |
niet geschied, en voor alles de vraag doen: ob auch so etwas, als Metaphysik, überall nur möglich sey. Waarop hij laat volgen: ist sie Wissenschaft, - wie kommt es, dasz sie sich nicht, wie andre Wissenschaften, in allgemeinen und daurenden Beyfall setzen kann? Ist sie keine, wie geht es zu, dasz sie doch unter dem Scheine einer Wissenschaft unanfhörlich grosz thut, und den menschlichen Verstand mit niemals erlöschenden, aber nie erfällen Hoffnungen hinhält? Man mag also entweder sein Wissen oder Nichlwissen demonstriren, so musz doch einmal über die Natur dieser angemaszten Wissenschaft etwas sicheres ausgemacht werden; denn auf demselben Fusse kann es mit ihr unmöglich länger bleiden.Ga naar voetnoot(1) Zoo schreef Kant vóór eene halve eeuw. En zeker, gedurende die zelfde vijftig jaren, hebben wij genoegzaam gelegenheid gehad om waar te nemen, in hoe verre Kant en zijne school er in geslaagd is, om de metaphysica op vaste grondslagen te vestigen. Zoo kan men dan thans wel voorzeker meer, dan ooit te voren, omtrent de natuur dier angemaszten Wissenschaft, gelijk Kant haar noemde, iets zekers opmaken. En voorts, men zal, ik beken 't, van Kant's metaphysica tegenwoordig niet zeggen, wat hij in zijnen tijd van de vroegere zeide, dat hare aanhangers meer en meer afnemen. Onder den naam van speculatieve philosophie is de metaphysica van Kant, die aan de Wolfiaansche opgevolgd is, nog in volle kracht heerschende. Doch er is sedert eenige jaren in Europa een geest van onpartijdig onderzoek opgekomen, die ten tijde van Wolf en Kant onbekend was. Men wil waarheid: en dat niet door dezen of genen wijsgeer te volgen, maar door nut te trekken van al wat wijsgeeren, zoo van vroegere als van latere tijden, aan 't licht gebragt hebben, bijzonder door eigen, onpartijdig en critisch onderzoek. Het is, zou ik bijna zeggen, als of de wijsgeeren een' wedstrijd willen openen, om, zonder partij te kiezen, al wat 's menschen geest heeft uitgedacht, ter bevordering der echte, der voor ons leven en voor de maatschappij heilzame philosophie te doen dienstbaar zijn. En zoo is het inderdaad, gelijk men het noemt, een nieuw tijdvak der philosophie, dat wij zijn ingetreden.Ga naar voetnoot(2) Wie zou dan thans niet vooral over de metaphysica, ja, over onze geheele speculatieve philosophie onbeschroomd en vrij oordeelen? Maar hoe nu de voorgestelde vragen ten aanzien der metaphysica te beantwoorden? Zal ik mijn onderzoek met eene definitie beginnen? Maar met dat bepalen zou ik al terstond zeggen, waar ik de metaphysica voor houd, en zoo zou mijn onderzoek betoog worden, en ophouden onderzoek te zijn. Ware 't niet beter, zoo als Plato deed, eerst over de zaak zelve te handelen en dan te zien, hoe wij haar bepalen of omschrijven moeten? Ook meen ik, dat ons onderzoek den historischen gang moet gaan. Dit twisten over woorden en uitdrukkingen is op zich zelf lastig en droog, en daarenboven het brengt ook niet tot verlangde uitkomsten; maar, zoo wij vragen, hoe de metaphysica in de wereld is gekomen, hoe zij van stonde aan is beoefend, welke veranderingen en om- | |
[pagina 135]
| |
wentelingen zij, vooral in de voorgaande eeuw, ondergaan heeft, en, in de eerste plaats, waarvoor men haar doorgaans heeft gehouden en hoedanig haar invloed geweest is - door dit te vragen, dunkt mij, komen wij, volgens Horatius, in medias res, midden in de zaken: zoo zien wij al terstond om ons heen naar alle kanten, krijgen wij, zoo niet juiste en volledige, toch eenige begrippen van ons onderwerp, en kunnen er met kennis van zaken over oordeelen. Dat is, ik beken 't, de kortste weg niet; maar kan een weg te lang geoordeeld worden, zoo wij er ten aanzien eener zaak, die zóó gewigtig is, ja, die, om zoo te spreken, het levensbeginsel der wijsgeerte raakt, tot waarheid door moeten komen? Dusdanig dan zij ons ontwerp. In hoe ver 't ons gelukken zal, het wel ten uitvoer te brengen, moet de uitkomst leeren: zooveel is zeker, dat al, wat men hier te leeren zal krijgen, uit waarheidsliefde is voortgekomen, en ten doel heeft gehad, waarheid voor te staan, alsmede, zoo mij ook dit mogt vergund zijn, waarheid aan 't daglicht te brengen. |
|