Noh deilen die Latinen die simpele semivocalen in liquidas en
firmasGa naar voetnoot1). Liquidae
dats vlouiënde consonantenGa naar voetnoot2) / zo genomt om dat zij bide
Griecse en Latijnse Poeten zeer lihtelic een sijllabe kort / ende weder lainc
makenGa naar voetnoot3). Firmae, dats vaste semivocalenGa naar voetnoot4) / om dat zij haer natuir altoos behoudende / die sijllaben eenvoudih
latenGa naar voetnoot5) / daer ic af zal swigen / want onze gemeen Ga naar margenoot+Rijmmakers geen lainge noh korte sylla*ben
anzienGa naar voetnoot6) / gelijcGa naar voetnoot7) meer ander scharpzinnige deilijnge der letterenGa naar voetnoot8) / mij
kerende om der zelven kraht en gebruic den Nederlander te beschriven / angezien
dat dit die bizonderste oorzake vant tegenwoordihGa naar voetnoot9) werc is / maer niet meer dan den zelvenGa naar voetnoot10) van node zal wezen om te
geraken totter Vocalen, Diphthongen en Triphthongen kennisse / en natuirlic gebruicGa naar voetnoot11).
|
-
voetnoot4)
- J en y ontbreken, vgl. p.
38, 50, 63-64.
-
voetnoot5)
- Het Latijn kent h wel als klank en teken,
maar niet als letter, vgl. p. 48. Verder heeft het, naast j en y, k, v en w niet.
-
voetnoot6)
- De Heuiter verwijst hier waarschijnlijk naar p. 32-38, waar
echter nergens een echt overzicht geboden wordt.
-
voetnoot7)
- Lambrecht noch Sexagius
heeft deze term die geen ingang heeft gevonden. Spiegel was waarschijnlijk
de eerste die klinker gebruikte, hoewel hem ook andere
benamingen bekend waren; vgl. Twe-spraack, p. 15 waar op Gedeons woorden:
‘Onder de voors. letters zyn vyf vocalen, die wy klinkers zouden moghen heten / om datze by haar zelven
gheklanck gheven’ Roemer de vraag stelt: ‘hoe? klinckers / zyn dat niet
ghebacken stenen / my staat voor zommighe de zelve letters luyers ófte klainkers noemen’. Spiegel ziet geen
bezwaar in de homonymie. Gezien de merkwaardige spelling klainkers kan men zich afvragen of Spiegel De Heuiters boek soms
heeft gelezen.
-
voetnoot1)
- Zie voor Spiegel de
voorafgaande noot. De Heuiter vermeldt niet zoals de meeste klassieke
grammatici, het feit dat vocalen zelfstandig een lettergreep kunnen vormen.
Vgl. ook Goropius Becanus, Hermathena, p. 42: ‘Vocales
similiter & per se mouentur, ad perspiciendam syllabam, &
consonantes mouent secum’; en p. 43: ‘Vocales itaque per se &
auditum mouent, & in aëre moto per se gignuntur’.
-
voetnoot2)
- De moderne oppositie verlengbaar-niet verlengbaar speelt hier nog niet; evenmin
het scherp of zwak gesneden zijn van klinkers; zie echter p. 47 en 65-66 en
aant. Ook Janssen I, p. 17 wijst erop ‘dat voor het gevoel van de
taalgebruiker de uitspraak van de korte vocalen zich binnen één tijdseenheid
(unum tempus) voltrekt, terwijl de uitspraak der lange vocalen twee
tijdseenheden (duo tempora) duurt. () Naar verhouding is de duur van een
lange vocaal zowel in woorden van grotere als van geringere omvang het
dubbele van de tijd, die men nodig heeft voor het uitspreken van een korte
vocaal’.
-
voetnoot4)
-
puit,
in welke van de in WNT XII, kol. 4780-84 gegeven
betekenissen dan ook. Een enkel van de gegeven voorbeelden ook bij Erasmus,
p. 947 A: Bat-Baet en Sexagius, p. 197: baat-bat (‘plus, vel melius’), p. 242: bat
(‘balneum’)-baat (‘commodum’), p. 244: put.
-
voetnoot5)
- In de
eerste eeuw na Chr. werden j en v in het
latijn halfvocalen, consonantische vormen van i en u; de tekens j en v
kwamen pas in de 16de eeuw in zwang dank zij Petrus Ramus; vgl. Niedermann,
p. 12. We nemen hier dus aan dat De Heuiter over tekens spreekt: wanneer hij
het over klanken of etymologische ontwikkelingen heeft, gaat zijn uitspraak
zeker voor het nederlands niet op; vgl. D, p. 149. Gezien echter p. 55-56
rijst de vraag of De Heuiter niet inderdaad van mening was dat de klank v in bepaalde posities uit u ontstaan
was.
-
voetnoot6)
- Zie p. 50 en 55-58 met aantekeningen;
vgl. voor j ook Twe-spraack, p. 16-17:
‘Belanghende de i wanneer die t'zy voor ófte int wóórd / d'eerste letter van
een silb is ende datter een klincker vólght zó isse
veeltyds een Meklinker: als in Jan, ia, ient,
iicht, ióck, iuck ()’.
-
voetnoot8)
- Tekst: ‘of. u.’. Zie ook De Heuiters
formulering op p. 64 en D, p. 87-90 met o.a. citaat uit Goropius Becanus,
Hermathena, p. 43: ‘Consonantes enim, Priscianus
inquit, sine vocales immobiles sunt’. Vgl. ook Twe-spraack, p. 16: ‘Consonanten, dats Meklinckers, om datse by haar zelven gheen maar van den
byghevoeghden klinckers haar gheklanck kryghen’.
-
voetnoot9)
- In
tegenstelling met Lambrecht en Sexagius (vgl. D, p. 84) formuleert De
Heuiter dat een diftong wordt voorgesteld door twee verschillende
enkelvoudige vocaaltekens; vgl. ook Twe-spraack 33: ‘diphtonghen () om datse van twe ófte meer der voornoemde
vyf klinkers onderscheidlyke eigen gheluiden t'samen worden ghezet’. Vgl.
Janssen I, p. 30.
-
voetnoot1)
- Wel het Frans, vgl. p. 78-79. Hier
wijkt De Heuiter dus welbewust van het Latijn af.
-
voetnoot2)
- Op p. 38 gaf hij 7
triftongen; vgl. D, p. 85-87. Lambrecht gebruikt de termen triftong of
drieklank niet, hoewel hij spreekt van ‘vocaalsilleben van twea / alleane /
tzy ghelike of onghelike: maar van dry / ende vier vocálen
ghemaakt’. Sexagius, p. 233 kent triphthongi, maar spreekt
alleen over oui. Twe-spraack, p. 33 schrijft over ‘triphthonghen dats drieklancken, die van
drie klinkers ghevoeght wórden: maar wy zullense hier onder den naam van tweklanken alle bevanghen’. In Frankrijk onderscheiden
b.v. Meigret en Ramus de diftongen en triftongen in feite niet, terwijl de
beide Estiennes dit wel doen; vgl. voor de laatsten Livet, p.
354-361.
-
voetnoot4)
- De drie
onderling verschillende vocaaltekens drukken dus samen één klank uit; vgl.
De Heuiter, p. 79: ‘() alle der drij vocalen geluit tsamen in ene sijllabe
gesmolten haer openbarende / dat alle triphthongen eigen is’.
-
voetnoot7)
-
geeuw; vgl. p. 79-80. Ook in de voorbeeldenreeksen bij
Spiegel ontbreekt uae; vgl. Twe-spraack,
p. 33-42. Maar ook De Heuiter schrijft op p. 80: ‘uae.
Deze waer niet ontfaincbaer ()’.
-
voetnoot9)
- Bij het
uitspreken van de naam van de muten ‘klinkt’ de vocaal sterker dan de
consonant zelf. Omdat bij de w de vocaal achter staat,
rekent De Heuiter deze letter dus ook tot de muten, in tegenstelling tot de
moderne fonetiek. Lambrecht en Sexagius maken binnen de consonanten geen
onderverdeling, evenmin als Spiegel. De Heuiter baseert zich op de
klassieken of op het Frans. Opvallend is zijn juiste informatie dat de muten
niet geheel geluidloos zijn; men verwarre De Heuiters stom
(= geluidloos) niet met het fonetische en fonologische begrip stemloos. Vgl. ook p. 41-42 over de letter b die
‘bina stom uit den mont niet kan geraken’.
-
voetnoot12)
- Er gaat bij het
uitspreken van de naam van de semivocalen immers een korte vocaal vooraf,
zodat de consonant zelf sterk klinkt; vgl. p. 47: ‘f. () starc en volkomende
na korte vocalen’.
-
voetnoot13)
- Van Heule II, p. 3-4 draait muten en semivocalen precies
andersom; merkwaardig genoeg laat ook hij bij de letters x
achterwege, die ook volgens De Heuiter, p. 59 tot de semivocalen gerekend
dient te worden. De naam ar wijkt hier af van p. 38 en
53.
-
voetnoot15)
- Vgl. p. 59-60. Door z niet tot de dubbele consonanten te
rekenen (uiteraard telt hij z niet bij de semivocalen),
wijkt hij duidelijk van Latijn en Grieks af; vgl. p. 60 en aant.
-
voetnoot1)
- Bij geen van de Latijnse
grammatici die ik raadpleegde, trof ik deze indeling aan. Priscianus
gebruikt wel de term liquidae, niet firmae (vgl. Priscianus I 11). Was De
Heuiter soms in de war met de oude Franse grammatici die wel liquides en
fermes kenden (vgl. Livet, p. 194-195)?
-
voetnoot2)
- Vgl. Livet, p. 193-194: ‘Les
demi-voyelles liquides sont ainsi appellees, non pas quelles ne soient aussi
bien souvent fermes, mais pourtant que (parce que) quelquefois elles sont
quasi fondues et liquefiees en leurs sons’; Ramus rekende tot de liquides
s, r, l, m, n.
-
voetnoot3)
- Vgl. Priscianus I 11: ‘sunt similiter
ancipites vel liquidae, ut 1 r, quae modo longam modo brevem post mutas
positae in eadem syllaba faciunt syllabam’.
-
voetnoot5)
- Dus geen invloed hebben op de duur van de
lettergreep.
-
voetnoot6)
-
Acht slaan op, werken met;
vgl. ook Twe-spraack, p. 55-56 over de duur van de
versvoet: ‘De Reedners van ouds / hebben dit in haar schriften / mede
waarghenomen / maar onder ons ist zó heel vreemd / dat wy Rymers / naulyx
óyt daar af hebben hóren spreken / ick laat staan / dat wy in ons dichten
daar op zouden achten’.
-
voetnoot8)
- Zoals in nasalen, dentalen, spiranten etc.
-
voetnoot11)
- Vgl. p. 17 en 36 waar De Heuiter op het grote belang van een goed gebruik
van deze tekens wijst.
|