Nederduitse orthographie
(1971)–Pontus de Heuiter– Auteursrechtelijk beschermdGa naar margenoot+Des schrivers briefGa naar voetnoot6) tougeeigent den Lezer met een Protest, oft voorbesprec, aengaende tegenwoordih bouc.Een geckerGa naar voetnoot7) ende schimper, horende een Philosooph handelen een materie, daer hij dicmale most spreken van God, goods wercken, zijn voor-zihtiheitGa naar voetnoot8) ende mogentheitGa naar voetnoot9), vraehde waer hy God vinnenGa naar voetnoot10) zoude. Den Philosooph wel wetende dat hijt op schimpGa naar voetnoot11) vraehde, wilde nohtans hem in zo treffelickenGa naar voetnoot12) vrage met geen schimp betalen, maer door goude antwoort in zijn harte een prickel van ahterdeinckenGa naar voetnoot13) laten, antwoordende aldus: KoontGa naar voetnoot14) ghij goods wercken, en haer schoonheit beminnen, Ghy sult hem, zijn voorsihticheit, en zijn mogentheit vinden: willende te kennen geven datter geen nader, meerder, noh beter middel is om tot goods kennisse te komen, dan door naerstige, gestadige, onmoudeGa naar voetnoot15) doorzoukijnge en bemerkijnge zijnder Ga naar margenoot+wonderlike hon*dert duizentvoudige onuitsprekelike schone werken, alzo opentlic Paulus totten Ro. int eerst capittel belijtGa naar voetnoot16), welke wercken den here zo breet ende wijt, hooh ende neer, diep ende laeh, door ende in alsGa naar voetnoot17) gespreit heeft dat onze buiten noh binnen ogen nergens konen geraken, oft zij vinden allesinsGa naar voetnoot18) iet wonders om aenschouwen, schoon om te beminnen, waerdih om met arbeit na te staen, ia dat door stille wijsheit, en aentreckende rijcdom, onze ongeruste, behouflickeGa naar voetnoot19) zinnen naht noh dah in vreden laet, of zij begeren daer af volleert te warden, en bezit te krigen. Maer gelijck God al zijn geschapenheitGa naar voetnoot20) den mensche geschoincken heeft, om met mate, en ge- | |
[pagina 6]
| |
wiht te bezigen, geheingendeGa naar voetnoot1) als wij die te buiten gaen, dat wij dan terstont in groot ongemaack, pijn, en verdriet vallen, ia met schadelicke ellende gequelt warden: alzo heeft hem gelieft dat in zijnder wercken doorzoukijnge, wij Ga naar margenoot+mede met mate, gewiht, en soberheit han*delen zullen. Want God bemint en begeert, naerstige, maer oitmoudigeGa naar voetnoot2) bemerkersGa naar voetnoot3): gestadige, en onmoudeGa naar voetnoot4), maer in eenvoudicheit gehoorzame doorzoukers: vierige en hoingerige begeerders zijns wijsheits, maer die haer met mate laten spizen, hebbende mitsdien verscheide verstanden, verscheide vleugels gegeven, ende die zelve met wasse angezet, niet willende dat wy even hoge zouden vliegen, noh dat hem jmant verstouten zal nader dan gegont is zijn klare hete zonne te konnenGa naar voetnoot5), wilden wij andersGa naar voetnoot6) niet (twas smeltende, ende ons vleggersGa naar voetnoot7) begevende) neervallen inde diepe zee der onwetenheit, mitsGa naar voetnoot8) verwaende hovaerdijs, weersporige ongehoorzaemheits, en boze onverzadelicheyts onmatige begeerlicheit. Maer die goods wercken als voorzeit is met mate en gewiht genuihte nemen te gronderenGa naar voetnoot9), zullen bevinden dat die minste onder die gemeente geaht warden die Ga naar margenoot+meeste schoonheit, en wonder in haer be*gripenGa naar voetnoot10), dieze anders innelic lust te doorzoukenGa naar voetnoot11), ende onder dezer getal en is die gave der Talen, oft sprake, goods kleinste werc nietGa naar voetnoot12) alleene die menschen onder alle vleesselicke ende elementseGa naar voetnoot13) creaturen gejontGa naar voetnoot14), om melkander te doun verstaen haerder harten ende zinnen menijnge, mitsGa naar voetnoot15) ras ende haestih vlouiende geluit door korte ledekens (die tGriex syllaben nomt) van een gescheiden, ende weder door hooh, laeh, ende middelbaer geklainc, wonderlicke haestih tot verstants begrijp tsamen gebraht. Dezer godlicker gaven (die wij sprake nommen) wonder schoon werc, is in veelderle zaken gelegen, welke zo onahtzaemlic, vande gemeen man veraht ende ongemerct vertreden warden, dat het jammerGa naar voetnoot16) is om zien en wonder om horen. Want al ist zake dat verscheide landen willen houden staen dat deen tale veel schoonder, riker, ja menselicker is dan dan-Ga naar margenoot+der, komt meer uit opinie ofte wanijngeGa naar voetnoot17) dan uit der waer*heit, angezien waer menschen zijn, bequaemheit ooc om spreken is, alzoGa naar voetnoot18) alle menschen eenderhande alamGa naar voetnoot19) oft instrument van God ontfaen hebben om te spreken, zinnen en verstant om haer sprake te schaven, en zuveren al latenGa naar voetnoot20) zij dat dicmale te doun door tvalsGa naar voetnoot21) voornemenGa naar voetnoot22) dat zij hebben, tzelve ondounbaer | |
[pagina 7]
| |
te wezen, of datGa naar voetnoot1) haer zinnen tot oorlogeGa naar voetnoot2), eere, ende gelt-giericheit te zeer trecken, of datGa naar voetnoot3) zij haer laten duincken, dat vreemder landen Talen en manieren, beter zijn dan die haer, en mitsdien altoos in haer eerste dwalijnge en ongeschictheitGa naar voetnoot4) blivende. Te verhalen waer in gelegen is onzer Nederduitscher Talen schoonheit, is mijns voornemens werc niet, maer zoude een bouc op zijn zelven eissen. Alleen mout ic zeggen dat deze Tale geenderhande maniere van eigentheit, rijcdom, nohte ciraet gebreect, daer tGriex ende Latijn hooh en hovaerdih op stoentGa naar voetnoot5), diet andersGa naar voetnoot6) konenGa naar voetnoot7) bemercken, Ga naar margenoot+en willen gebruiken. Maer aengezien onze Tale, sedert die naeste hondert jaren, als mede die Franse, zeer geschaeft en gezuvert vande gemeinte zelve is geweestGa naar voetnoot8), ende dat meer door hulpe en handelijnge der studien en vreemde natien, dan door opgenomen redenGa naar voetnoot9), hopende dat tzelve noh dagelix gevordert zal warden, hebbe mede in deze zake na mijn kleine maht, haer schoonheit wat willen helpen verlihtenGa naar voetnoot10), ende dat in dalder minste, latende tmeeste hoger geesten, en geüfender zinnen doun. Ende al ist zake dat ic niet en twifel, of zommige menschen dit bouxkens opschrift gezien, ende hier en daer weinih gelezen hebbende, daer mede geckenGa naar voetnoot11), schimpen, of ten minsten lachen zullen, seggende: Dees wil tMagnificat corrigerenGa naar voetnoot12), ende den Nederlander anders doun schriven, danmen overGa naar voetnoot13) menih hondert jaren gedaen heeft: nohtans zo lainge ic anders geen redens hore kan opt schimpen noh Ga naar margenoot+lachen niet ahten, * alzo mij genouh verweren en verantwoorden de redensGa naar voetnoot14) door dit bouc gespreit, tot bewijs datmen behoort te schriven, alzo ic hier lere en gebruic, hou wel ic genouh versta wat opgeblazen verwaentheit, en stijnckende hovaerdij hem mout driven die lihtvaerdih d'ouders zeden verwerpen, vertreden, en bide simpele gemeente in verahtijnge breingen wil. Maer aengezien in dese mijne sake geen noot des welvarens der gemeenten, geen scheurijnge des enicheits, geen brekijnge des gemeen rusts gelegen is, zullen (hoop' ic) geen outheit noh vre beminders mijn voorneme konen qualic vatenGa naar voetnoot15), meestGa naar voetnoot16) als zij zullen mercken dat die zelve ouders haerlij Tale versmadende, en tvals gespelGa naar voetnoot17) voor geen schande, noh zielnoot houdende, geen zuverijnge, noh nettijngeGa naar voetnoot18) gelust en heeft t'anvaerden, even veel ahtende houmen schreefGa naar voetnoot19), als die menschen melkander verstonden. Ende alzo dese zuverijnge, niet en heeft konen | |
[pagina 8]
| |
Ga naar margenoot+ge*daen warden dan vande Latinisten, is niet wonder tzelve niet bestaenGa naar voetnoot1) te hebben die geen Latijn geleert hadden, welke Latinisten altoos ander ende meerder werc vinnende, d'oude quade zede in haer bezit gelaten hebben. My heeft hier tou geport, niet alleen tvals, maer mede tswaer schriven des gemeen mans, merkende hunlij dicmael, veel letteren geheel te misbruiken, of onnotelic te gebruiken, dounde mitsdien die meesters en leerkinders in tspellen arbeit zonder nootGa naar voetnoot2). wat mouiten heeft menih mens angedaen twoordeken uit: d'een schrivende, vuijt: d'ander wt, zom uut, daer nohtans buit, kluit, guit, ruit, muit, benemende die consonanten, b.k.Ga naar voetnoot3) g.r.m. leerden datter uit bleef. Maer niet geleert, of ten minsten gemerctGa naar voetnoot4) hebbende op d'onderscheit vande consonanten en vocalen, ende meest wanneer j. ende u. van vocalen consonanten wardenGa naar voetnoot5), is geen wonder dat zij geen onderscheit Ga naar margenoot+zagen tuschen uit, en vit, ic laet * staen dat zij eens zouden gedroomt hebben van lainge vocalen, Diphthongen, Triphthongen en verscheiden natuir der consonanten, daer twel en qualic schriven geheel in gelegen is. Desgelijx gebeurde hunlij in guil, kuil, buil, muil, niet ziende dat weh nemende, g, k, b, m, bliven most uil, niet vil. wat vals geschrift heeft geöorzaectGa naar voetnoot6), donkennisseGa naar voetnoot7) der letteren, c, k, ende x? wat ongeschictGa naar voetnoot8) schriven zietmen door onbemerctheit der letteren, g, s, z? wat belahliker mouiten heeft ingebraht d'onwetenheit van te scheiden korte en lainge vocalen, ende onder dees aldermeest die korte vocale, u, vande consonant, va, voorts die lainge vocale, uu, vande consonant waGa naar voetnoot9), met die Diphthongen en Triphthongen uit verscheide korte vocalen spruitende? daer ghij van elx in dit bouxken op zijn plaetse meuht lezen. Indien dan wij die weetlustige gemeente in dees kleine zake Ga naar margenoot+(alzoot schijnt) gaerne wizer zouden maken dan * zij tot dezen dage is geweest, haer thonende dat in dusdanige kleine zaken duisternisse wandelende, zij niet te lihtvaerdih annemen zouden t'oordelen van Hemelsche en Aertsche bestierders dienste, ende dezen mijnen arbeit daeromme verdiene, beschimpt, begect en belaht te warden? ben te vreden: maer allene van den genen die dees zake te volle geleert, ende dit bouxken twe of drijmael met oordel uitgelezen hebbende, mij mijn gebrec met redens leren, en beter onderwizen mogen, tzelve anders wel hem wahtende te doun die de Griecse en Latijnse fonteine niet gesmaect hebbende, ende haer inden beginne des boux aende spellijnge stotende, dusdanige materien niet laing te voren overdaht hebben, willen zij andersGa naar voetnoot10) zelve niet begect, beschimpt en belaht warden, van te hebben oordel gegeven daer zij luttel in geüfent waren. Watter af isGa naar voetnoot11) ic weet wel dat | |
[pagina 9]
| |
Ga naar margenoot+die onder die gemeente wil laten iet uitgaen, verscheiden zinnen en * natuirs oordelen getroost mout wezen, hem mitsdien te vreden houdende dat deuhtzamige naturen al ten besten weten te keren, dat uit gouder menijnge gedaen wert, voorts der neuswizenGa naar voetnoot1) geschimp en geblaesGa naar voetnoot2) verahtende. Neemt dan dit klein bouxken goutwillige Lezer, en vernufte geesten in daincke, ende vint ghijt gout helpt dees zake vorderen: indien niet, blijft bij dat u gelieft, deinckende dat ghij altoos zo vele hier uit zult merken, om te weten wat op dees zake al te zeggen valt. Voorts goude geesten en stoentGa naar voetnoot3) niet te lihtelic op d'oude spellijnge, maer alleen op deGa naar voetnoot4) natuirlicke kraht der letterenGa naar voetnoot5), en datter op volht, u lij grontwerc opderGa naar voetnoot6) Grieken en Latinen blouiënde tijts jeuht bouwende, dwelc naerstih gedaen hebbende, wil gaerne geöordelt wezen en anders niet, van dwelke ic van nu af protestereGa naar voetnoot7), u liden dit tegenwoordih Ga naar margenoot+werc uit gouder herten touschrivende en eigenendeGa naar voetnoot8), om mij van la*steraers en schentoingenGa naar voetnoot9) helpen beschermen, deinckende dat beter is iet te berispen dan verbeteren, voorts peizende dat wij al menschen zijn, die in als dat wij anvaerdenGa naar voetnoot10) meer wils hebben dan mahts, en die blindelic verliefden op als dat van ons geboren wart. Dit dounde zult eerlic, deuhdelic en christelic doun, die u lieden en alle menschen in gezont leven zalihlicken wil behouden, mij uit die gront mijns hartsen aen u allen altoos gebiedende. Vaert wel. |
|