Het Negerhollands der Deense Antillen
(1905)–D.C. Hesseling– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de geschiedenis der Nederlandse taal
[pagina 35]
| |
II. [Omschrijving der geschriften die in 't Negerhollands zijn samengesteld]Bij ontstentenis van de gelegenheid om op 't platteland der Deense eilanden de enkele oude negers te raadplegen die 't Negerhollands nog spreken, moet men die taal bestuderen uit de verschillende gedrukte en ongedrukte bescheiden waarvan op de vorige bladzij sprake was. Deze stukken kunnen verdeeld worden in twee hoofdgroepen, in een Deense en in een Duitse, al naar zij 't werk zijn van Deense of van Duitse zendelingen (Herrnhutters). De taalproeven meegedeeld in het Zeitschrift für Ethnologie (zie hierboven, blz. 30) door Dr. Pontoppidan, een Scandinaviër op St. Thomas gevestigd, kunnen gevoeglik bij de eerste rubriek gerekend worden, daar zij voor een groot deel bestaan uit een herdruk van enige bladzijden uit de bijbelvertaling der Denen en ook in de andere, niet overgenomen, stukken de spelwijze der Denen vertonen. Ik laat hier een opsomming volgen met een korte beschrijving van de teksten die ik zelf heb kunnen raadplegen. | |
I. De Deense groep.Naar het uiterlik onderscheiden zich deze teksten van die der Herrnhutters door hun Deense orthografie, waarvan de biezonderheden later zullen worden besproken, en naar hun inhoud door een sterker streven om zich aan de gesproken taal te houden. Wel verklaren ook de Denen dat ‘die bin noodsaeklig na geestlige Saeken for volg die hollands Spraek’, maar zij verstaan daaronder het vermijden van platte Kreoolse woorden: de spraakkunst laten zij zo veel mogelik onaangetast. ‘Mie ka volg die Creolse Spreek-Manier overal, zegt de vertaler van het Nieuwe Testament, maer mie no ha wil gebryk die ge- | |
[pagina 36]
| |
meene woorden,... die sellie dog gebryk in daglig Omgang’. Als staaltjes van 't kenmerkend verschil tussen de beide vertaalwijzen (dat 't meest uitkomt bij de bewerking van stukken in verheven stijl), noem ik het gebruiken van een naar Hollands model gevormd passief door de Herrnhutters, terwijl de Denen zich in de regel van deze, aan 't eigenlik Kreools onbekende, grammatikale kategorie onthouden; verder citeer ik de Deense omschrijving ‘vier die no sal yt’ tegenover de uitdrukking der Herrnhutters ‘eeuwig vuur’. De Denen spreken van Donker, Kop, Adderkinders enz. waar de Herrnhutters schrijven Nacht, Hoofd, Adderen-Geslacht; 't Kreoolse meervoud, gevormd door sender, is bij de Denen regel, bij de Herrnhutters uitzondering. Eindelik vindt men in de Deense vertaling verschillende Danismen, waarvan ik tans alleen noem Jomvrow en Hyklar voor jonkvrouw en huichelaar. De verschillende Deense geschriften zijn: 1. Een boekje bevattende een A.B. boek, de kleine Katechismus van Luther en enige psalmen, gedrukt te Kopenhagen in 1770. Dit werkje, en de twee volgende nummers, worden vermeld in het ‘Voorberigt’ tot de vertaling van 't Nieuwe Testament; ik heb dat voorbericht in de bloemlezing laten afdrukken. Het boekje zelf heb ik niet machtig kunnen worden. 2. Grammatica over det Creolske Sprog, som bruges paa de trende Danske Eilande, St. Croix, St. Thomas og St. Jans i America, sammenskrevet og opsat af en paa St. Thomas indföd Mand. Trykt udi det Kongelige Waysenhusets Bogtrykkerie, af Gerhard Giese Salikath. Kopenhagen, 1770, 8o, 80 blz. In 't vervolg geciteerd als G.D. De schrijver van deze spraakkunst, de ‘indföd Mand’, d.w.z. Kreool, op het titelblad genoemd, is J.M. Magens, gelijk hij zich tekent aan de voet van de opdracht van zijn werk aan Graaf Otto Thott. Hij heeft zijn werk ondernomen ten bate van de Deense missie op de Westindiese eilanden. In zijn voorrede zegt hij dat het Kreools der Deense eilanden afgeleid is van 't Hollands, daar de eerste blanke bewoners grotendeels afkomstig waren van de Hollandse gewesten in Europa. Voorts deelt hij mee dat, indien men zich naar de uitspraak der negers een denkbeeld wilde vormen van 't Kreools, men zich zeer zou vergissen, aangezien deze de ‘Litteras Gutturales’ niet | |
[pagina 37]
| |
kunnen uitspreken en ze meest weglaten, en ook niet waar twee medeklinkers te zamen komen die steeds beide uitspreken. Om nu zijn werk niet ‘onregelmatig’ en ‘oneindig’ te maken, heeft hij de uitspraak der blanke inwoners gevolgd, in de hoop dat alle weldenkenden hem zullen toegeven dat dit de beste en veiligste manier is om regels samen te stellen ter vorming van een taal die op al de drie eilanden bruikbaar kan zijn. De schrijver heeft dus in zijn spraakkunst de klanken van het hollandiserend Kreools beschreven. Voor 't overige is hij uiterst beknopt in 't geen hij van de klanken en de taalvormen meedeelt; zijn overzicht eindigt op blz. 33 en die bladzijden zijn dan nog voor 't grootste deel gevuld met opsommingen van de verschillende bijwoorden, voorzetsels enz., dus met lexikografie. Zeer belangrijk zijn een reeks spreekwoorden en gesprekken die hij in 't tweede deel van zijn boek weergeeft. 't Langste gesprek is een onderhoud tussen een zendeling en een heiden over 't Kristelik geloof (blz. 37-51); de schrijver getuigt echter ‘dat men uit dit gesprek niet de eigenlike. Kreoolse spreekwijze kan opmaken, daar de woorden die op de theologie betrekking hebben merendeels Hollands zijn; daarom voegt hij er een twaalftal gesprekken aan toe waarin hij getracht heeft alle [echt Kreoolse] spreekwijzen te pas te brengen die hem in de gedachten kwamen.’ - Deze laatste gesprekken en de spreekwoorden geven, met de onder T.P. te noemen teksten, het best een beeld van 't eigenlike Kreools. Op verzoek van Magens heeft, volgens het aangehaalde voorbericht van het Nieuwe Testament, een zendeling een Woordeboek geschreven, dat evenwel in 1781 nog niet gedrukt was. Of het ooit onder de pers kwam, is mij onbekend. Op de Bibliotheek te Kopenhagen bevindt het handschrift zich niet. Evenmin kan ik iets meedelen omtrent een overzetting van 't Oude Testament door Magens begonnen, waarvan 't voorbericht tot het Nieuwe Testament gewaagt, met de toevoeging dat de psalmen van David reeds voltooid zijn en men de vertaling der profetiese boeken binnen korte tijd kan verwachten. 3. Die Nywe Testament van ons Heer Jesus Christus ka set over in die Creolse Tael en ka giev na die Ligt tot dienst van die Deen Mission in America, gedrykt in Copenhagen 1781, bei die Erfgenamen van Godiche. | |
[pagina 38]
| |
In de opdracht aan de Koning van Denemarken (Christiaan VII) vindt men vermeld dat deze vorst het geld voor het drukken geschonken heeft. In het eerste deel van de Catalogus Bibliothecae Tottianae leest men op blz. 228, onder no. 4626: ‘Eiusdem libri (d.i. van 't Nieuwe Testament in 't Kreools) plagula prima (impr. Hafniae 1779), sed ob versionem nimis Belgicam rejecta, adeoque plus non prodiit.’ Dit afgekeurde eerste vel, in twee eksemplaren op de Kopenhaagse Bibliotheek aanwezig, mocht ik te Leiden raadplegen. Het bleek mij echter dat de tekst volkomen identiek is met die van de volledige uitgaaf van het Nieuwe Testament, zelfs een drukfout hebben beide stukken gemeen. De opmerking van de catalogus, die over is genomen door Graesse (Trésor de livres rares et précieux, Dresden, 1867, VI, 2, blz. 90) berust op een aantekening geschreven op een ingeplakt stuk papier, waarin wordt gezegd dat dit ‘het eerste vel is van 't Kreoolse Nieuwe Testament, gedrukt in 1779, waarvan niets verder is uitgekomen, daar de vertaling al te Hollands was.’ (Det förste Arck af et Creolsk Nye Testament trykt 1779, hvoraf intet videre udkom, siden Ofversetsel var formeget Hollandsk.) Indien werkelik dit eerste vel reeds in 1779 werd gedrukt en toen is afgekeurd, dan moet men aannemen dat, na ingesteld onderzoek, het gebleken is dat hel karakter van de taal wèl goed was weergegeven, en men ten slotte besloten heeft het gehele werk te laten drukken. Met de woorden ‘versio nimis Belgica’ zal wel bedoeld zijn dat te veel koncessies waren gedaan aan 't Hollands, in die zin dat het Kreoolse karakter niet genoeg uitkwam; vermoedelik heeft men later ingezien dat het zo goed als onmogelik was de verheven gedachten van het oorspronkelike weer te geven, indien men zich angstvallig bepaalde tot de zinbouw en het vokabularium der negers, die geen woorden kenden voor de begrippen in de Evangelieën, en vooral in de brieven van Paulus, uitgedrukt. De vertaling is het werk van Magens. De mening van Graesse dat het afgekeurde vel vertaald was door ‘L. Harbou et autres’ berust op een vergissing: Harboe, Jessen, Hvid en Bartholin waren de leden van het ‘General-Kirke-Inspections Collegium’ die het Voorberigt ondertekenden en 't werk hadden goedgekeurd. Magens, die, ofschoon op St. Thomas | |
[pagina 39]
| |
geboren, te Kopenhagen gestudeerd had, heeft blijkbaar naar de Deense tekst van het Nieuwe Testament zijn vertaling gemaakt. De uitvoering van het boek is zeer fraai. Het papier is stevig, de druk helder en de band voorzien van gouden stempels die het gekroonde naamcijfer van Christiaan VII voorstellen. Drukfouten zijn zeldzaam; een tiental wordt in de corrigenda vermeld. Uit deze vertaling en uit de straks te noemen Duitse vertaling heeft Adelung (Mithridates, II, blz. 252) het Onze Vader meegedeeld als voorbeeld van het op de Deense eilanden gesproken Kreools. Hij vermeldt ook het Psalmboek der Duitsers (zie hierachter, blz. 44). In het Taalkundig Magazijn van 1840 (blz. 50) heeft Mr. L. Ph. C.v.d. Bergh naar deze, hem uit Adelung bekende, proeven verwezen. In 1818 verscheen te Kopenhagen, tans bij ‘die Erfgenamen van Schultz’ een tweede druk van deze vertaling. Men kan het een goedkope druk, een volkseditie noemen. 't Papier en de druk zijn veel minder fraai, de band is eenvoudig en een cul-de-lampe (een door een rivier bespoeld landschap voorstellend) boven 't eerste hoofdstuk van Mattheus in de eerste uitgaaf, ontbreekt. Ook is weggelaten de Deense vertaling van de opdracht aan de Koning en van het voorbericht. Overigens is de tekst onveranderd overgenomen; alleen heeft men van de drukfouten die in de corrigenda der eerste uitgaaf opgetekend staan er negen verbeterd voor de tweede druk, - doch de slordigere uitvoering van deze tweede editie heeft een veel groter aantal nieuwe fouten (ik telde er ongeveer 100) in de tekst gebracht. - Dit boek is in 't vervolg geciteerd als N.T.D. 4. Dr. Marten Luther sie klein Katechismus ka set ower na die Creol Tael, van J.J. Praetorius, Miss. ord. na St. Thomas en St. Jan in Amerika, Kjöbenhavn, 1827. Ka prent bie C. Graebe. Dit boekje wordt geciteerd door H. Gaidoz in de Revue Critique 1881, II, blz. 167, als verschenen in 1829; ik vermoed dat het jaartal een drukfout bevat, van een tweede druk gewaagt Gaidoz niet. 5. Evangelis Kristelik Leering-Buk tot Gebryk na die Onderwies van die Katechesan sender na die Deen Mission in Amerika, ka skriev van J.J. Praetorius, Kjöbenhavn, 1827. Ka prient bie C. Graebe. | |
[pagina 40]
| |
Deze beide boekjes, in 't zelfde jaar uitgegeven, berusten, in één band gebonden, op de Kon. Bibl. te Kopenhagen. Het eerste is 16 blz. groot, het tweede telt er 72. Het tweede werkje is te beschouwen als een uitbreiding der aantekeningen door Luther op de tien geboden, de geloofsartikelen, het Onze Vader en de sakramenten van Doop en Avondmaal gemaakt. De taal staat verder van 't Kreools der negers af dan de vertaling van 't Nieuwe Testament. 6. Taalproeven meegedeeld door Dr. E. Pontoppidan (Zeitschrift für Ethnologie XIII (1881), blz. 135-138). Deze verzameling van spreekwijzen, en het gesprek ‘im gewöhnlichen Kreol’ er aan toegevoegd, zijn, hoewel gering van omvang, voor de studie der taal van grote waarde, en wel 1o. omdat hetgeen Pontoppidan meedeelt zuiver Kreools is, afgeluisterd van de negers (ik zonder natuurlik zijn overdruk van 't Nieuwe Testament uit), en 2o. omdat hij ons die taal in een ander stadium vertoont dan de reeds genoemde teksten. De opmerkingen die de verzamelaar aan zijn werk toevoegt zijn van weinig belang. Er blijkt duidelik uit dat hij geen taalbeoefenaar van zijn vak is, en vooral de kennis van onze taal mist die voor recht begrip van 't ontstaan der Kreoolse vormen, en derhalve van een juiste spelwijze (tenzij men foneties wil schrijven), onmisbaar is. Hoe 't met Pontoppidan's kennis van onze taal geschapen staat, blijkt uit het volgende citaat (blz. 133): ‘Sehr wenige Worte scheinen africanischen Ursprungs zu sein;... es ist eine, obwohl ziemlich geringe Zahl von Kreolwörtern, welche ich wenigstens nicht im Stande gewesen bin von anderswo herzuleiten, z.B. makutu (zie glossarium), quaet, leeluk (schlecht, schlimm), fraj (gut), gaw (schnell), u.a.’ Aan deze gebrekkige taalkennis moeten waarschijnlik verschillende drukfouten in het overgedrukte deel van 't Nieuwe Testament worden toegeschreven; ik vermeld die hier, en evenzeer Pontoppidan's onbekendheid met het Hollands, om mij te rechtvaardigen wanneer ik in de van hem overgenomen taalproeven een enkele maal veranderd heb wat mij een lapsus calami van de schrijver toeschijnt te zijn. Natuurlijk drukt die onbekendheid met het Hollands een keur van echtheid op hetgeen de schrijver meedeelt. Zijn getuigenis is van grote waarde tegen-tegenover de andere teksten, waarbij we niet weten in hoever | |
[pagina 41]
| |
de schrijvers van onze taal op de hoogte waren. Door vergelijking van Pontoppidan's spreekwijzen met de overige teksten kunnen we enigszins de afstand tussen het Kreools der slaven en dat der blanken bepalen; tevens zien we er uit hoezeer 't Engels terrein had gewonnen. - Deze taalproeven worden in 't vervolg geciteerd als T.P. | |
II. De Duitse groep.Reeds is hierboven er op gewezen dat in 't algemeen de teksten der Herrnhutters verder van 't Kreools der slaven afstaan en dichter tot het Hollands naderen. Addison Van Name heeft dit kunstmatige van 't Kreools der Moraviese broeders reeds opgemerkt. Hij noemtGa naar voetnoot1) de taal van hun bijbelvertaling en van hun liederboeken ‘in great measure artificial’. Dit kunstmatige karakter wordt door Oldendorp verklaard en verdedigd. Nadat hij er op gewezen heeft dat de armoede van 't Kreools der negers vooral lastig is bij 't overbrengen van de H. Schrift en van godsdienstige liederen, en de zendelingen daarom gedwongen werden ‘die Tempora passiva ebenso zu formiren, wie im Deutschen oder Holländischen’, gaat hij over tot de volgende theoretiese beschouwingen, die ik wat uitvoeriger meedeel, omdat zij de geest kenschetsen waarin de Herrnhutters hebben gewerkt. ‘Da die Sprachen der Nationen mit ihren Kentnissen in einem nothwendigen Verhältniss stehen, und jene nie weiter gehen, als diese reichen; so muss bey der Erweiterung und Besserung der Kentnisse der Neger auch nothwendig ihre Sprache gewinnen. Und da sie, wenigstens den Bussalen, eine fremde Sprache ist, so hat die Verbesserung derselben wenig Schwierigkeit. Aber auch die Creolen lernen sehr gern von den Missionarien, weil ihnen die Sachen wichtig sind, zu deren richtigeren Ausdruck die Verbesserungen vorgenommen werden. Es muss aber damit um ein gut Theil weiter gehen, wenn diese Sprache zur Poesie und zu guten Übersetzungen geschickt werden soll; sie muss nicht nur reicher an Ausdrücken, sondern auch durchaus biegsamer werden. Ersteres wird durch Einführung fremder | |
[pagina 42]
| |
Wörter erhalten, wozu man durch den Ursprung dieser Sprache und die bisherige Gewohnheit berechtiget ist; zu diesem ist der wichtigste Schritt durch Einführung einer bestimmten Art zu conjugiren gethan worden’Ga naar voetnoot1). De zendelingen der Herrnhutters hebben ook elders hetzelfde systeem toegepast. Toen zij in 1767 te Suriname hun werk onder de negerbevolking begonnen, stonden zij voor dezelfde moeilikheden als vroeger op St. Thomas en hebben die, volgens de bewering van een hunner geleerdste mannenGa naar voetnoot2), ook overwonnen door langzamerhand ‘eene geestelike of kanseltaal te vormen, die door de Kristenen behoorlik verstaan wordt’. Behalve met de weerbarstigheid van 't objekt waarvan de zendelingen zich bij hun vertaalwerk hadden te bedienen, moesten zij nog ernstige bezwaren van subjektieve aard uit de weg ruimen. Vooral in de eerste tijd waren zij zelf zeer zwak ter tale. De eerste missionarissen leerden op hun reis naar West-Indië wat Hollands op de schepen die hen overbrachten, en preekten in 't begin op een wijze die Von Dewitz ‘mehr ein Stammeln als ein Predigen’ noemt; ja, zegt hij, ‘es mag wohl mehr deutsch als holländisch von ihnen geredet worden sein’Ga naar voetnoot3). Spangenberg, de opvolger en biograaf van Von Zinzendorf, was de eerste die (in 1736) de negers in 't Kreools toesprak; Von Zinzendorf, die ook de eilanden bezocht, gebruikte de Hollandse taal, die hij reeds in zijn vaderland geleerd had, doch later begon hij een katechismus in 't Kreools op te stellen. In 1740 was er slechts één zendeling die 't Kreools volkomen meester was; alle gezangen werden in 't Hollands gezongen. Door de energie van Gottlieb Israel (gestorven in 1743) werd het Kreools de eigenlike taal der zendingskolonieGa naar voetnoot4). Het is van belang dit alles in 't oog te houden, omdat uit deze omstandigheden zo wel de Duitse kleur der Herrnhutterteksten als 't vasthouden aan de Hollandse spraakkunst verklaard | |
[pagina 43]
| |
wordt. De latere zendelingen moesten telkens heel wat Germanismen afleren en slaagden daarin natuurlik zeer onvolkomen. Het kardinale punt waarop de Deense vertaling zich van de Duitse onderscheidt, is wel hierin gelegen dat het laatste werk door vreemdelingen, het eerste door een op 't eiland geboren man verricht is. Hoever de Herrnhutters zich van 't eigenlike Kreools hebben verwijderd, zal meer in 't biezonder uit de spraakkunst blijken. Hier wil ik er alleen nog op wijzen dat wij, binnen de grenzen der Duitskreoolse teksten, tweëerlei korrektief vinden voor hun verhollandisering, In de eerste plaats staan de taalproeven door Oldendorp meegedeeld veel dichter bij de gesproken taal dan de overzetting van 't Nieuwe Testament, een verschil dat reeds Van Name heeft opgemerktGa naar voetnoot1); ten tweede vinden we in een spraakkunst (zie hierachter, blz. 45) door Herrnhutters in de 18de eeuw geschreven, uitvoerige berichten omtrent de eigenaardigheden der gesproken taal en enige proeven van spreekwoorden en gesprekken die overeenstemmen met de overeenkomstige bescheiden bij de Deense auteurs. Ik zet tans het overzicht van de mij bekende teksten voort, en noem dus de stukken die door de Herrnhutters zijn gedrukt of geschreven. 7. Een in 1761 gedrukt boekje, bevattende de liturgie, de formulieren van doop en avondmaal en sommige liederen. Ik ken dit boekje alleen uit het werk van Oldendorp, waar het op blz. 914 geciteerd wordt als 't eerste geschrift dat in 't Negerhollands gedrukt is. Misschien hebben we met een vergissing van Oldendorp te doen; immers deze schrijver vermeldt op blz. 971 dat in 't jaar 1765 ‘das erste Creolische Gesängbuchlein’ werd gedrukt. Dit schijnt in tegenspraak met de verzekering, op blz. 914 gegeven, dat het boekje van 1761 de vertaling ‘vieler Kirchenlieder’ bevatte. De bibliotheek te Herrnhut bezit dit boekje niet. 8. Gebeden en Liederen voor die swart Broedergemeenten van St. Thomas, z. pl. 1765. 9. Psalmboek voor die Negergemeenten van St. Thomas, St. Croix en St. Jan, Barby, 1774. Onder Psalmboek heeft | |
[pagina 44]
| |
men hier niet een vertaling van 't boek der Psalmen van het Oude Testament te verstaanGa naar voetnoot1), maar een vertaling van liederen ontleend aan het ‘Gesangbuch zum Gebrauch der evangelischen Brüder-Gemeinen’, een werk dat sedert de tijd van Graaf Von Zinzendorf herhaaldelik herdrukt is en nog heden bij de Herrnhutters gebruikt wordt. In geen enkele tekst is de afwijking van de gesproken taal zo groot als in deze vertaling. Voor de spraakkunst levert het boekje dan ook niet veel op, maar hier en daar komen er woorden in voor die van belang waren voor 't glossarium. - Het Psalmboek wordt in 't vervolg aangehaald als Ps. In 1784 verscheen een tweede uitgaaf van dit Psalmboek (Ps.2). Het is een ‘nieuwe en vermeerte, ook hier en daar verbeeterde’ druk. De ‘verbetering’ bestaat hoofdzakelik in 't nog meer opnemen van Hollandse woorden. Zo luiden b.v. de twee eerste regels van het derde koeplet van No. 9 in de eerste uitgaaf: O Joe Blick van Heerlikheit!
Licht van Licht, ut God ka parri!
en in de tweede editie (No. 2): O Blik van die Heerlikheid,
Licht van Licht ut God gebooren!
10. Taalproeven (spreekwoorden en de apostoliese geloofsbelijdenis met de verklaring van Luther) meegedeeld door Oldendorp (blz. 432, 434-436). 11. Die Nieuwe Testament na Creol Taal, Barby, 1802. 8o. 812 blz. Deze tekst leent zich 't best tot vergelijking met de Deense teksten. Hierboven is reeds gezegd dat de Denen zich trouwer aan de volkstaal hielden; er zijn echter plaatsen waar de Herrnhutters nauwkeuriger weergegeven hebben. De uitvoering van dit boek is goed, doch veel minder fraai dan die van de | |
[pagina 45]
| |
eerste Deense druk. De ‘Drukfouten en Verbéeteringen’ aan 't eind nemen acht bladzijden in: 't zijn voor een groot deel onregelmatigheden in de spelling die verbeterd worden. - In 't vervolg is dit boek geciteerd als N.T.H. 12. Die Hoofd-Inhoud van die Leering van Jesus Christus voor die Negergemeente van die Broeërkerk, Barby, 1785. De inhoud van dit boekje valt voor een groot deel samen met de taalproeven van Oldendorp. De taal is minder echt Kreools. 13. A.B.C. Boekje voor die Negerkinders na St. Thomas, St. Croix en St. Jan, Barby, 1800. 14. Grammatik der Creol-Sprache in West-Indiën (in 't vervolg geciteerd als G.H.). Op de bibliotheek te Herrnhut wordt een handschrift, groot 104 blz. klein 4o, bewaard dat deze titel draagt. Een kopie werd mij bezorgd door vriendelike tussenkomst van de heer A. Glitsch, archivaris. Het handschrift vertoont geen aanwijzing van de plaats waar het is geschreven, gedateerd is het evenmin. Vermoedelik is het in de eerste jaren van de negentiende eeuw opgesteld; immers in 't begin wordt gezegd dat het Nieuwe Testament in 't Kreools is gedrukt en dat ‘auf den Englischen Inseln, und auch schon im westlichen Teil von St. Croix verdorben Englisch’ door de negers gesproken wordt. Veel later dan in 't jaar waarin 't Nieuwe Testament werd gedrukt (1802), kan men 't ontstaan van deze spraakkunst dus niet stellen; dan toch kan er van 't veldwinnen der Engelse taal onder de negers niet in zulke termen (en als alleen op St. Croix waar te nemen) gesproken zijn. Deze spraakkunst is veel uitvoeriger dan de hierboven genoemde Deense. De spreekwoorden en gesprekken, die ook bij de Duitse schrijver niet ontbreken, nemen slechts een twaalftal van de ruim honderd bladzijden in. Op syntaxis en eigenaardig gebruik van vele woorden wordt telkens opmerkzaam gemaakt. De schrijver van deze Duitse spraakkunst is bekend met het werk van Magens. Hij vertelt in zijn voorbericht dat ook de Deense zendelingen teksten, in 't Negerhollands opgesteld, hebben laten drukken; somtijds ontleent hij iets aan deze voorgangers (b.v. de opsomming der bijwoorden en voorzetsels); hij wijst er op dat er hier en daar verschil is tussen de Duitse en de Deense teksten, niet alleen in orthografie maar | |
[pagina 46]
| |
ook in woorden en wijze van zich uittedrukken. Elders wordt gezegd dat er verschillende ‘dialekten’ in 't negerhollands voorkomen. 't Woord ‘dialekt’ is natuurlik hier op te vatten in een betekenis die zeer van de gewone afwijkt. Misschien hebben de Denen vooral gewerkt onder de negers die in en nabij de hoofdplaats woonden, terwijl, gelijk we weten, de Duitsers op 't platteland bleven, maar dit zou geen dialekties verschil van betekenis kunnen verklaren, daar immers de negerbevolking aangevuld werd door slaven van zeer verschillende stammen en naties. De reden van 't verschil tussen Denen en Duitsers zal wel aan drieërlei zijn te wijten (behalve aan de belangrijke faktor dat Magens een Kreool was!): 1o. de Denen brachten wat meer Deense, en de Duitsers wat meer Duitse eigenaardigheden in de tekst, en ook wel in de spreektaal der negers met wie ze verkeerden; 2o. als norm heeft vermoedelik zowel Magens als de schrijver der Duitse spraakkunst de spreekwijze van een paar personen of van een bepaald gezin genomen, 't geen bij de bontheid der negerbevolking, waarvan de nieuwaangekomenen zich nog in allerlei graden van hun Afrikaanse moedertaal bedienden, ook wel de enige manier geweest zal zijn om een dergelijk werk te verrichten. De schrijver der Duitse spraakkunst zegt nog dat, ook al kan iemand 't Negerhollands goed spreken, hij toch soms de negers niet zal kunnen verstaan, daar zij ‘oft die mit der Kehle auszudrückenden Buchstaben auslassen. Manche sprechen das Kreolisch nach ihrer guinäischen Mundart aus, oder mengen mehr als gewöhnlich guinäische Worte mit hinein, oder reden so ausserordentlich geschwind dass sie manche Buchstaben gar nicht aussprechen.’ Eindelik (3o.) is de Duitse spraakkunst ongeveer 30 jaar later opgesteld dan de Deense, en dit tijdsverloop kan bij snelle wijziging der toestanden, vooral door aanvoer van nieuwe slaven, verschil opleveren. Groot is dat verschil echter niet. Zowel de Deense als de Duitse schrijvers staan geheel onder invloed der ook nu nog, bewust of onbewust, door talloos velen gedeelde mening dat er eigenlik maar één grammatika ter wereld bestaat, die der Latijnse taal, zoals zij die op school geleerd hebben. Andere talen, die geen uitdrukkingen hebben voor de Latijnse grammatikale begrippen, ‘vormen die door omschrijving.’ De Duitser gaat in deze latinisering nog | |
[pagina 47]
| |
verder dan zijn Deense kollega en spreekt niet alleen van de Kreoolse Ablativus, maar - nog klassieker dan het Latijn zelf - van de optativus in 't Kreools! Als verklarende spraakkunst heeft geen der beide geschriften enige waarde, maar ik heb aan beide voor 't vaststellen der feiten veel kunnen ontlenen. Al de hier opgenoemde boeken zijn, voor zover ik heb kunnen nagaan, hoogst zeldzaam. In Nederland komt in openbare bibliotheken alleen voor: de eerste editie van 't Psalmboek, in de Boekerij der ‘Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde’ te Leiden, en de tweede druk der Deense vertaling van 't Nieuwe Testament in de Bibliotheek van het Nederl. Bijbelgenootschap. Een eksemplaar van 't Nieuwe Testament volgens de Herrnhutters en een volgens de Denen (2de uitgaaf) heb ik antikwaries kunnen kopen. Ook in 't buitenland schijnen deze Kreoolse boeken weinig bekend te zijn; de rijke Bibliothèque Nationale te Parijs bezit ten minste niets anders dan een eksemplaar der tweede uitgaaf van het te Kopenhagen gedrukte Nieuwe Testament. De teksten te Kopenhagen gedrukt werden mij welwillend ten gebruike op de Bibliotheek te Leiden afgestaan door de Direktie der Koninklike Bibliotheek te Kopenhagen, en omtrent de Herrnhutter teksten, ontving ik inlichtingen van de reeds genoemde archivaris, de heer A. Glitsch, die mij ook vergunde enkele nummers van de aan zijn zorgen toevertrouwde bibliotheek te Leiden te raadplegen. De zeldzaamheid van deze teksten vereist dat een gedeelte er van overgedrukt wordt, ten einde de lezer in de gelegenheid te stellen het door mij over de taal meegedeelde te kontroleren en het onderzoek voort te zetten. Daarom heb ik hierachter een bloemlezing uit de bestaande literatuur geplaatst, waarbij ik de teksten heb gerangschikt in een volgorde, aangewezen door het meer of minder zuiver Kreoolse gehalte van de verschillende stukken. In de eerste plaats komen dus de Taalproeven van Pontoppidan, het laatst de vertalingen der liederen gemaakt door de Herrnhutters. Bij de bespreking van de spraakkunst zal vooral, doch niet uitsluitend, naar vormen verwezen worden die in deze bloemlezing voorkomen; in het glossarium zijn woorden uit de gehele mij bekende literatuur opgenomen, voor zover die van enig belang schenen. Ik heb | |
[pagina 48]
| |
echter niet alle namen van planten en dieren uit Oldendorp vermeld, omdat niet steeds nauwkeurig wordt opgegeven of een bepaald woord in zijn Kreoolse vorm voorkomt, en tevens omdat het werk van Oldendorp, dat geenszins zeldzaam is, een uitmuntende index en afdoende verklaringen in de tekst bevat. Wanneer in volgende hoofdstukken en in het glossarium een plaats uit het Nieuwe Testament alleen met de letters N.T. wordt aangeduid, betekent dit dat het woord aan de vertaling der Duitsers (N.T.H.) en der Denen (N.T.D.) gemeen is. |
|