Het Afrikaansch
(1899)–D.C. Hesseling– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche taal in Zuid-Afrika
§3. De klanken van 't AfrikaanschOp dit overzicht van 't geen ons het vocabularium en de vormleer van het Afrikaansch leeren, behoorde thans een onderzoek van de klankleer te volgen. Ik waag het echter niet dit voor mij al te glibberige terrein te betreden; beter is het een dergelijk onderzoek over te laten aan iemand, die het Afrikaansch niet slechts uit boeken kent, maar in staat is de gegevens door du Toit, | |
[pagina 149]
| |
doch vooral door Viljoen verzameld, door eigen waarneming te vermeerderen en hunne mededeelingen, voor zoover ze inderdaad of schijnbaar met elkander in tegenspraak zijn, aan hetgeen hij zelf opmerkt te toetsen. Ook zou die arbeid het best verricht worden door een Germanist, die op de hierboven (blz. 7) omschreven wijze vooraf naging in welke verhouding de taal der eerste kolonisten gestaan heeft tot de dialecten der moedertaal. Ik moet mij dus bepalen tot enkele losse opmerkingen, die vooral een negatief karakter zullen dragen. Ook in de klanken van het Afrikaansch heeft men sporen gezien van Franschen invloed; 't uitvoerigst is dat betoogd door Prof. te Winkel, wiens woorden ik hier zal aanhalen. De Koeterwalen die in de Nederlandsche kluchten optreden zullen, volgens dien schrijver, wel een juist beeld leveren van 't geen men in den dagelijkschen omgang van Nederlandsch sprekende Franschen hoorde. ‘Zij allen spreken v en z scherp, als f en s, uit en verhaspelen g en ch, vooral bij sch, dat zij als sk uitspreken. Dat alles nu hebben de Zuidafrikaansche Hugenoten ongetwijfeld ook gedaan en in navolging van hen ook de Nederlandsche kolonisten’ (blz. 20 van het meermalen aangehaalde opstel). Verder, op blz. 21: ‘Aan het begin van een woord wordt, evenals in 't Fransch, iedere z als s uitgesproken. De v, die | |
[pagina 150]
| |
bij de Franschen ongeveer als w klinkt, is tusschen twee klinkers ook in 't Zuid-Afrikaansch in w overgegaan, zooals bij hawer, seuwe, suiwer, enz., ook na eenen medeklinker, als bij sterwe’. ‘Voor ng zegt men nk, als bij jonk en lank, terwijl de n van rn bij doorn, koorn, toorn enz. den Franschen neus-klank heeft aangenomen, zoodat men doring, koring, toring zegt’. Van de meeste der hier genoemde verschijnselen zal ik niet beproeven een verklaring te geven, doch dat de door den heer te Winkel gemaakte vergelijking met het Fransch ons geheel en al op een dwaalspoor zou brengen, wil ik trachten aan te toonen. De Fransche klanken zijn niet gelijk ze hier voorgesteld worden. Geenszins wordt een z aan 't begin van een woord als s uitgesprokenGa naar voetnoot1); wie heeft ooit van een Franschman iets anders gehoord dan: zèbre, zèle, zinc, zézayer, zut, zouave? De Fransche v klinkt niet ongeveer als w, en wel allerminst als de Afrikaansche w tusschen twee klinkers, die een halfvokaal is, 't geen haar | |
[pagina 151]
| |
gemakkelijk wegvallen begrijpelijk maaktGa naar voetnoot1). De Fransche v is labiodentaal. De uitspraak van sch als sk kan men veel zuiverder hooren in het plat Amsterdamsch dan in het Hollandsch van een Franschman; ik geloof dat de schrijfwijze in de kluchten slechts bij benadering juist is en dat een Franschman die schip, schaap of Schiedam zegt die woorden met een paar consonanten begint die, evenals de eerste klanken van scandale, scabreux enz. zachter klinken dan 't Amsterdamsche, en waarschijnlijk ook dan 't Afrikaansche, skutter. Waarom zouden we dus, waar we een gelijkluidenden en historisch zeer verklaarbaren voorganger vinden in 't Nederlandsch, aan een Franschen klank denken, die in abstracto des noods aanleiding tot verandering had kunnen geven, maar wiens invloed hier zeer onwaarschijnlijk is? In de Fransche woorden met rn wordt nooit een neusklank gehoord tusschen die twee medeklinkers; men zegt: borne, corne, morne, maritorne enz. De bekende eigenaardigheid van het Amsterdamsche dialect, dat in de 17de eeuw wangt, hangt, ongs, wongder (voor want, hand, ons, wonder) zeiGa naar voetnoot2), wordt door Viljoen (blz. 54) | |
[pagina 152]
| |
ter verklaring aangehaald, doch de gevallen staan niet gelijk: van rn tot ring geworden geeft hij geen enkel voorbeeld uit een Nederlandsch dialect. Schuchardt (Literaturblatt für germanische und romanische Philologie 1885, blz. 467) zegt dat misschien op rekening van 't Duitsch komt de wijze waarop in 't Afrikaansch de g voor ee en ie wordt uitgesproken. Volgens Mansvelt (blz. 49) en Viljoen (blz. 50) heeft zulk een g ‘genau den Werth des hochdeutschen Ich-lauts’. Schuchardt oppert slechts een gissing; ik weet niet in hoeverre in Duitschland die ‘Ich-laut’ gehoord wordt voor i en e ('t Berlijnsche eine jute, jebratene Jans is natuurlijk iets anders); iets analoogs is in Nederland, meen ik, te vinden. Wanneer men leest dat de Afrikaners woorden als herfst, vernuft, zucht enz. tot herfs, vernuf, sug maken en men zich herinnert van Hollandsch sprekende Sinjo's soortgelijke verwaarloozing van den slotmedeklinker in zulke verbindingen gelezen of | |
[pagina 153]
| |
gehoord te hebben, kan men 't vermoeden niet onderdrukken dat ook op de klankleer van 't Afrikaansch invloed van het Oosten te constateeren moet zijn. Mogen bevoegde personen het al of niet juiste van die onderstelling te gelegener tijd aantoonen!
|
|