Het Afrikaansch
(1899)–D.C. Hesseling– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche taal in Zuid-Afrika
§4. 't Afrikaansch een mengeltaalMij dunkt dat wij door dit alles genoopt worden tot de overtuiging dat niet langzame, zelfstandige ontwikkeling, maar aanraking en vermenging met een andere taal of met andere talen de hoofdoorzaak is geweest van de ingrijpende veranderingen die onze taal in, Zuid-Afrika onderging; duidelijk is het, meen ik, dat het Afrikaansch een ‘Mischsprache’ is, zooals de Duitschers zeggen. Een nauwkeurige bepaling te geven van wat een ‘Mischsprache’ is, een woord dat ik in 't vervolg | |
[pagina 15]
| |
zal vertalen door mengeltaal, een definitie te leveren waaraan men elke taal kan toetsen, is moeielijk, daar het woord niet de uitdrukking is van een scherp te formuleeren begrip. Elke taal staat onder den invloed van andere talen, ‘es giebt keine völlig ungemischte Sprache’Ga naar voetnoot1), maar de graad waarin de onderscheiden talen vreemde elementen hebben overgenomen is zeer verschillend. ‘Niemand zal een taal een mengeltaal noemen, zegt WindischGa naar voetnoot2), omdat er vreemde woorden in zijn opgenomen, vooral niet wanneer het substantieven zijn die een geïmporteerd voorwerp of een nieuw begrip aanduiden. Doch waar zelfs eigenaardigheden in buiging en syntaxis aan een vreemde taal zijn ontleend, daar kan men dat woord met volle recht gebruiken. Het Fransch kan men, ondanks zijn zeer talrijke aan 't Germaansch ontleende woorden, geen mengeltaal noemen, het Engelsch daarentegen kan men wel dien naam geven.’ Men kan spreken van taalvermenging en mengeltaal, al naar mate de vreemde elementen in een taal meer of minder sterk zijn vertegenwoordigd; het Afrikaansch kan met volle recht een mengeltaal heeten daar niet alleen de | |
[pagina 16]
| |
woordenschat, niet alleen de syntaxis (ik denk speciaal aan de talrijke -ismen in 't Afrikaansch), maar ook de vormleer ten duidelijkste den invloed van een vreemde taal aanwijst. Welke taal of welke talen moeten het geweest zijn die dezen invloed hebben gehad? Daartoe dienen wij na te gaan 't geen men van elders weet omtrent de wijze waarop een taal door aanraking met een andere taal tot een mengeltaal wordt, en voorts te onderzoeken met welke volken de Hollanders in Afrika in aanraking kwamen. 't Geen zulk een beschouwing van de geschiedenis en 't geen algemeene waarneming leert, behoort dan toegepast te worden op de ons bekende feiten. De omstandigheid dat een volk in zeer nauwe aanraking of zeer levendig verkeer komt met een ander volk behoeft nog niet te leiden tot het ontstaan van een mengeltaal. Wel zal het volk dat in zijn nabuur den meerdere in beschaving of macht ziet, veel vreemde woorden overnemen en langs dien weg ook suffixen in zijn taal opnemen die daar eerst vreemd aan waren, ook zullen tal van vreemde zinswendingen ingevoerd worden, - maar voor een ingrijpende verandering in de vormleer van de taal is meer noodig. Zoo heeft het Nederlandsch, van de Middeleeuwen af, een ontzaglijk groot getal woorden aan het Fransch ontleend en zijn er zelfs door die woorden niet Germaansche suffixen in onze | |
[pagina 17]
| |
taal gekomen als -ier, -teit, -isme, -eeren enz., doch dat groote aantal woorden heeft nimmer te weeg gebracht dat b.v. onze taal, evenals het Fransch, het neutrum ging missen of dat het verschil tusschen zwakke en sterke werkwoorden verdween. Alleen wanneer een groot deel van het volk die vreemde taal gaat spreken, en dat niet slechts somtijds doet, gelijk wij Fransch, Duitsch of Engelsch, maar haar opneemt in het dagelijksch gebruik, ontstaat een mengeltaal. Natuurlijk geldt hetzelfde voor elk onderdeel van een volk; als een voorbeeld van een groot aantal menschen die door twee talen te gaan spreken zulk een mengeltaal hebben doen ontstaanGa naar voetnoot1), kunnen de voorouders der tegenwoordige Engelschen gelden, terwijl vele grensdorpen hetzelfde verschijnsel vertoonen op een geringere oppervlakte. Indien deze opmerking juist isGa naar voetnoot2), dan hebben we bij ons onderzoek naar 't geen de Ge- | |
[pagina 18]
| |
schiedenis leert er bijzonder op te letten van welk volk de Nederlanders in Zuid-Afrika de taal zijn gaan spreken; kunnen wij dat te weten komen, dan zal onze conclusie moeten zijn dat díe taal de aanleiding is geworden tot de vervorming van het Nederlandsch, en dat de andere talen waarmee het Afrikaansch in aanraking is gekomen, vermoedelijk wel den woordenschat der kolonisten hebben verrijkt door nieuwe namen voor eertijds hun onbekende begrippen te leveren, maar dat haar aandeel in 't ontstaan van een zóo afwijkend idioom zeer gering moet zijn geweest.
|
|