Het Afrikaansch
(1899)–D.C. Hesseling– Auteursrecht onbekendBijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche taal in Zuid-Afrika
§2. De taal der eerste kolonistenHoe was nu de taal der eerste kolonisten, welk dialect der Nederlandsche gewesten van dien tijd vormde het hoofdbestanddeel van het taaleigen der Kapenaars van de tweede helft der 17de eeuw? Eenige jaren geleden heeft een Kapenaar, Dr. W.J. ViljoenGa naar voetnoot2), in een te Straatsburg verdedigde dissertatie een antwoord gegeven op die vraag en betoogd dat de taal der eerste kolonisten in hoofdzaak een Noord-Hollandsch dialect moet geweest zijn. Hij is tot die gevolgtrekking gekomen door de studie van de klanken, den woordenschat en de woordschikking van het tegenwoordige Afrikaansch. Zijn meening wordt echter niet gedeeld door een zoo bevoegd beoordeelaar als Dr. Boekenoogen, den schrijver van ‘de Zaansche Volkstaal’. Een oordeel over de juistheid der stelling van den heer Viljoen ligt | |
[pagina 7]
| |
buiten het bestek dat ik mij gesteld heb. Ik wil er echter op wijzen dat m.i. een grondig onderzoek van deze kwestie niet moet uitgaan van het Afrikaansch van onzen tijd: men behoort, geloof ik, aan te vangen met nauwkeurig na te gaan uit welke verschillende streken der Vereenigde Gewesten de volkplanters afkomstig waren, 't geen, dank zij den gegevens door den heer Mc. Call Theal bijeengebracht, thans zeer goed mogelijk is. Blijkt uit dit onderzoek dat het overwicht van een bepaald dialect in de taal der kolonisten waarschijnlijk kan heeten, dan moet de aldus gevormde hypothese getoetst worden aan de getuigenis van 't geen verder uit de geschiedenis der Nederlandsche taal in Zuid-Afrika bekend is, en stellig komt dan de gesproken taal van heden als ons belangrijkste gegeven in aanmerking. Alleen op die wijze ontgaat men het gevaar voor een bewijsstuk aan te zien wat slechts een toevallig overblijfsel kan wezen; een woord of een spreekwijze die in onzen tijd alleen in 't Afrikaansch en in een of ander dialect van Nederland voorkomt, kan zeer goed in de 17de eeuw in veel algemeener gebruik zijn geweest. Men heeft in het tegenwoordige Afrikaansch eigenaardigheden ontdekt die aan het taaleigen van Sliedrecht, andere die aan dat van Goes of aan dat van Nijkerk deden denken, doch wie | |
[pagina 8]
| |
zal uitmaken of die bijzonderheden in vroeger dagen niet evenzeer buiten Nijkerk, Goes en Sliedrecht bekend waren? Er komt nog bij dat men bij 't opsporen van dergelijke overeenstemming al te vaak geleid, maar tevens beperkt, wordt door 't geringe aantal monographiën dat aan onze streekspraken is gewijd. 't Is dan ook de vraag of 't geen men thans weet omtrent de dialecten uit de 17de eeuw en betreffende de hedendaagsche een eenigszins gedetailleerd antwoord op de hierboven aangeduide vraag aangaande de taal der eerste kolonisten mogelijk maakt. Voor het doel dat ik mij gesteld heb is het intusschen niet noodig te beproeven het Nederlandsch, men mag wel zeggen het HollandschGa naar voetnoot1), der eerste volkplanters nader te karakteriseeren; wij zullen hun taal beschouwen als zeventiendeeeuwsch Nederlandsch zonder ons aan een nauwkeuriger omschrijving te wagen. Alleen dienen we, bij 't verklaren van eigenaardigheden van 't Afrikaansch, er ons voor te wachten dat we aan invloed van elders toeschrijven wat wij reeds in onze vaderlandsche taal van dien tijd aantreffen.
|
|