| |
| |
| |
Het jaar van de Bazzio
LEIDER JEUGDBENDE VEROORDEELD
(van onze correspondent)
Rotterdam. - De Rotterdamse politierechter heeft een 27-jarige koopman veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, wegens verscheidene diefstallen en de beroving van een taxichauffeur. De koopman is een van de leiders van de Bazziobende, een groep jeugdige straatslijpers die de laatste maanden de stad onveilig maakten. De officier van justitie had twee straffen tegen verdachte geëist, namelijk vijf jaar gevangenisstraf en drie jaar voorwaardelijk. Bij de politie leeft het vermoeden dat met de arrestatie van W van B de activiteit van deze bende die vooral opereerde in de omgeving van de Groene Hilledijk, sterk zal afnemen.
Beste Tom, Het is alleen maar omdat je het aan me gevraagd hebt, anders had ik het natuurlijk nooit gedaan, alles opschrijven, bedoel ik. Want eigenlijk mag ik het niet schrijven, om Bazzio. Bazzio is heilig en er mag met niemand over gepraat worden die er niks mee te maken heb en ik weet ook niet of het allemaal wel zo geweldig is wat ik te vertellen heb maar je zei dat je het graag wilde weten, waarom wij lid zijn van Bazzio en hoe het gekomen is dat ik nou hier in een Huis op het uur zit te wachten dat ik weer naar huis mag, naar de ouwe terug. Nou, jij bent geen rijkelui's-zoontje en ik ben d'r vanzelf ook niet zo een en daarom denk ik dat we eigenlijk wel bij dezelfde groep mensen horen al zit ik dan natuurlijk hier in dit verdomde Huis en loop jij vrij buiten. Daarom wil ik het wel doen. Misschien is het wel goed ook want dan ken je andere jongens waarschuwen dat ze uit moeten kijken en dat ze moeten zorgen dat ze niet in de nor of in het Huis voor jeugdige Delekwenten terecht komen want je voelt zeker wel dat je dan an allebei je poten gebonden
| |
| |
zit en je niks meer ken doen dan suf voor je uit staren tot ze tegen je zeggen dat je weer weg mag.
Ik heb nooit zo goed kennen schrijven en dit kattebelletje zal dan ook wel niet het allermooiste voorbeeld zijn van alles wat ze ons op school hebben proberen wijs te maken maar je zei dat je daar niet om gaf en dat het helemaal niet nodig was en dat ik het toch maar moest proberen en alles heel precies opschrijven zoals het gebeurd is. Misschien ken je ergens nog wel andere jongens vinden die hier ook gezeten hebben of die nou nog lid zijn van Bazzio en dan ken je d'r misschien nog een verhaaltje van maken ook.
Ik moet evengoed wel uitkijken en link zijn want als de direkteur in de smiezen krijgt dat ik hier op me dooie eentje alles van het Huis aan jou over zit te brieven krijgt hij een toeval van schrik en kom ik natuurlijk voorlopig helemaal niet meer weg, tenminste niet voor mijn tijd helemaal en voorgoed om is. Want hij is veel te schijterig dat de dingen die hier in Huis gebeuren aan anderen buiten dit kot bekend worden, hij knijpt 'm als een ouwe dief, met z'n wezeloze varkensoogies. Maar ik ben toch zeker niet voor niks lid van Bazzio en Bazzio is voor niemand bang, nog niet eens voor de duivel en z'n ouwe moer laat staan voor zo'n bleke sijssieslijmer als die direkteur of de klootzakken van grandes die me grepen. Je moet alleen maar effe linker zijn als hun. En eigenlijk is het wel goed dat nou eindelijk iemand van buiten van die rotdingen afweet. Je moet alleen met de hand op je hart beloven dat je mijn brief nooit aan anderen laat lezen. Niet omdat ik bang zou zijn want dat ben ik om de donder niet, geloof dat maar van me maar omdat ik niet graag zou willen dat de namen in de brief bekend worden aan de smerissen. D'r zijn een paar namen in van jongens die nou bijna weg kennen en die zouwen dan eerst nog effe gauw een pak op hun sodemieter kennen krijgen of nog een hortje worden vastgehouden. Voor mezelf is dat niet zo erg, ik kom er toch wel weer uit en weer bij Bazzio en dan zal ik ze eens laten zien wat ze gedaan hebben met ons hier op te sluiten en ons vast te houden. Want wij moeten niet worden opgesloten, Bazzio is vrij en die ken je niet in een Huis stoppen als een gevangene. En dat weet die ellendeling van een direkteur ook wel want hij is al een hele tijd bezig op me te letten. Omdat ik me vanzelf nooit bemoei met de anderen die proberen betere jongens te worden of goeie vriendjes met hem en met de andere broeders. Je ken
| |
| |
natuurlijk nooit een betere jongen worden dan je nou bent, de ouwe zegt altijd, je wordt geboren met alles wat je nodig heb. D'r verandert als je leeft niks meer. Je wordt eigenlijk alleen maar ouwer. En die dingen die eerst bijna onzichtbaar waren die kommen er uit als je ouwer wordt. En ik heb er ook geen moer an om vriendje te zeggen tegen die rotkerels van broeders die je ook niet ken vertrouwen, ik ben maar veel liever alleen dan heb je de minste last, zeg ik maar. En vrienden ken je hier ook niet maken want dat moet je niet doen in Huizen, als je net denkt dat je d'r een gevonden heb dan wordt hij overgeplaatst of hij gaat naar huis en dan ben je weer alleen. En dan ben je nog veel eenzamer alsdat je eerst was. En vriendje van de direkteur wil ik natuurlijk helemaal niet worden want als de andere jongens dat in de link krijgen dan ken je nog zo alleen willen zijn als je zelf wil maar dan lukt het je vanzelf helemaal niet meer.
Als ik dit allemaal aan je schrijf zit ik op de trap van het Huis, aan de achterkant.
Het is een grote ijzeren brandtrap en hij gaat helemaal naar boven, naar de zolder waar we slapen. Daar liggen zestig jongens, bijna allemaal van mijn leeftijd, d'r zijn er een heleboel die ook zestien zijn, net als ik. Er staan vier rijen bedden, twee rijen tegen de muur aan en twee rijen met de hoofden tegen elkaar aan in het midden, je hebt twee paden tussen de bedden door. Helemaal achteraan op de slaapzaal, bij de deur van de brandtrap hebben ze een houten hok getimmerd zonder dak waar de bewakingsbroeder slaapt. Die we nou hebben heet Janssen. Die man heb de hele godganse dag pijn in z'n kop en hij slikt alsmaar tabletjes anders kan hij het niet uithouwen. Het is heel anders dan bij ons als we koppijn hebben, trouwens wij krijgen heus geen tabletje. Hij lijkt wel een aardige man maar van binnen is hij natuurlijk net zo rot als de anderen die ook aan de buitenkant smoeltjes trekken en van binnen de hele dag lopen te bedenken hoe ze je het leven hier nog zuurder kennen maken, alleen maar omdat ze je willen verbeteren en eerlijk maken of een vak willen leren. Ze zeggen dat die broeder Janssen vroeger gek is geweest en dat hij daarom met z'n harses tegen de muur is opgelopen. Toen was hij wel beter van z'n gekheid maar hij heb er een mooie koppijn van overgehouwen. Nou, als je hele dag met pijn rond moet hollen dan ben ik toch maar liever gek, dan weet je helemaal nergens meer vanaf en misschien is dat van alles nog wel het beste wat je hebben kan. Toch is
| |
| |
het wel een beetje zielig voor hem want hij is gek op lezen en dat kan hij nou ook niet. Hij loopt altijd maar zo'n beetje voor hem uit te kijken en in de gangen te wandelen als hij niks te doen heeft. Maar hij slaat de jongens tenminste niet en dat is al heel wat.
Van de anderen ken je dat niet zeggen. Er is er hier ééntje, met een blonde meidenkop, een jonge knul nog, die slaat de hele dag, die kan helemaal z'n poten niet thuis houwen. Dat is een echte viezerik die je altijd in de gaten moet hebben. Toen mijn broer Ben die hier ook zit zoals je weet een keer niet wou afwassen omdat het zijn beurt niet was heb hij een vork aan een stok gebonden en er m'n broer mee open geprikt en die kon er niks tegen doen want die stok was zo lang dat hij niet bij hem kon komen. Maar die pester weet nog niet wat de jongens met hem gaan doen als ze de kans krijgen hem te grazen te nemen. Ze zullen het hem wel betaald zetten. Niemand zegt er nog iets over maar ik kom er wel achter wat ze met hem gaan doen. D'r is ook nog niemand die Bazzio heb geroepen, als ze dat eenmaal gaan doen dan kan die treiter wel op het dak gaan zitten met al z'n kameraadjes erbij. Maar je moet niet te gauw om Bazzio roepen, je moet het altijd eerst zelf proberen, want Bazzio is vrij en die hoort niet in zo'n Huis als dit.
De trap waar ik je van vertelde komt uit op de binnenplaats van het Huis. Er staat een grote houten schutting met pikdraad aan de overkant waar je niet overheen kan klimmen 's avonds als ze de boel op slot gedaan hebben. Dat is natuurlijk ook al zo'n stomme misrekening van ze. Het is gemakkelijk om naar buiten te komen. Ik ben nou al twee keer 's avonds buiten geweest zolang als ik hier ben zonder dat ze hebben gemerkt dat ik niet in m'n bed lag. Ik heb de eerste deken onder het laken gelegd zodat het net leek of er iemand in mijn nest lag. En de nachtwaker is zo kippig dat hij toch niets merkt. Die komt elke avond om twaalf uur over de slaapzaal met z'n grote knuppel en hij haalt de jongens uit bed die moeten pissen, anders doen ze het in hun bed. Sommigen willen nooit en dan port hij ze met zijn stok in hun ribbenkast zodat ze wel moeten. Het is een ouwe vent met een bruine soepsnor en hij heb een sleepbeen. Ze zeggen dat hij marinier is geweest en dat hij een kogel in zijn poot gehad heb die er nou nog steeds inzit omdat de dokters het ding er niet uit hebben gekregen. Maar hij kan mij niet porren want tenslotte
| |
| |
pis ik niet meer in mijn bed en zodoende weet hij ook niet dat ik er niet ben, alleen maar een rol deken.
Ik vind het anders mooi waardeloos. We moeten al om negen uur naar bed en eigenlijk begint de avond dan pas. Toen bij de ouwe thuis was ik bijna nooit voor één uur op bed, die kon het mooi wat verdommen, trouwens, hij was er zelf bijna ook nooit, altijd op sjouw voor een beetje vreten want hij kreeg geen ondersteuning. Ze zeiden tegen hem dat hij maar moest gaan werken maar dat kon de ouwe niet omdat hij artist was en artisten werken nou eenmaal niet. Ze werken wel maar dat doen ze 's avonds en overdag denken ze hun geintjes uit, wanneer zouwen ze dat anders moeten doen? Het is evengoed toch een klote-wereld want savonds zitten ze te lachen om hem en overdag kan hij de tering krijgen, ze hebben nog niet eens wat voor hem over. Maar de ouwe zei vaak tegen me, jongen, als ik toneel speel dan leef ik pas. Overdag speel ik toneel maar dat moet je niet verder vertellen. Ze weten toch niet wat er achter dit maskertje beweegt, daar hebben ze allemaal geen flauwe notie van. Nou, de ouwe had gelijk, want overdag nam die ze allemaal in de maling, van hoog tot laag, al die rijke stinkers die met grijnzende smoelen op de beste plaatsen in de schouwburg zaten en al die dure wijven met hun armbanden van goud en hun opgestoken haar en hun rooie geverfde bekkies. We gingen wel eens met hem mee als hij weer een opvoering had en dan zaten we achter de coulissen te kijken hoe hij het er afbracht. Soms kreeg hij nog bloemen ook en dan moesten ze het doek wel vijf keer ophalen. En daarna gingen we met z'n drieën ergens naar toe om te eten want dat had hij graag, wij met z'n drieën, lekker eten en drinken. Want hij had er toch voor gewerkt? We hadden het hardstikke goed bij de ouwe al hadden we dan soms niet te vreten en ze hadden ons toch veel beter thuis kennen laten? Wat moet de ouwe nou in z'n eentje? Misschien kan jij hem wel eens opzoeken en hem vertellen dat je mij kent. Dan is hij tenminste weer een beetje gelukkig.
Lange Ruud is op de binnenplaats de kip van de Overste aan het pesten. Want de direkteur noemen ze in dit Huis Overste. De Overste heb een dikke witte kip die vrij mag rondlopen en elke middag geeft hij het beest maiskorrels te vreten en tarwe. Soms vinden we een ei in de struiken die tegen de muur van de noodkerk staan. Eigenlijk moet
| |
| |
je elk ei dat je vindt aan de Overste brengen maar dat doen we nooit want je kan een ei ook rauw opeten, je prikt er gewoon aan twee kanten met een speld een gaatje in en dan slurp je het leeg. Ik vind het wel niet zo verschrikkelijk lekker maar ze zeggen dat het gezond is en dat er een hoop kracht in een rauw ei zit. Daarom, als ik zo'n ei te pakken krijg slurp ik het op. En we krijgen nooit zoveel te eten dus dat kan ik wel gebruiken.
De Lange zit altijd te prutsen aan die vouwfiets van hem. Hij zegt tegen ons dat het een fiets is die hij van de engelsen heb gekregen omdat hij ze geholpen heb om wat te veroveren. Maar daar geloof ik geen moer van, hij zal het ding wel hebben gepikt of misschien heb hij hem gekocht op de markt van het geld dat hij verdient. Lange Ruud heb altijd geld in z'n zak want hij werkt al en hij houdt wat van z'n poen achter, hij zegt gewoon tegen de Overste dat hij het verloren is of dat ze wat hebben ingehouden omdat hij te laat op z'n werk kwam en niemand kan hem wat maken. Maar hij papt ook aan met de Overste want hij zit wel eens savonds laat op zijn kamer, dan kan je het licht onder de deur zien branden en je hoort muziek. Als je het mij vraagt is het een grote flikker, die hele Overste. Maar dat kan je natuurlijk ook niet bewijzen want de jongens die dat wel zouwen weten die houwen natuurlijk mooi hun smoel.
Nou rijdt die Lange met die fiets van hem alsmaar rondjes op de binnenplaats en die kip komt elke keer bijna tussen de wielen. Het loeder doet het expres. Ik vind het een beetje zielig voor het dier want het beest doet geen mens kwaad en de Lange is toch een vriendje van de Overste? Waarom probeert hij dan die kip te mollen? Zijn ene vleugel hangt er al slap bij want het beest is al een keer tussen de deur van de gang gekomen en toen hebben ze de deur dicht gehouden zodat de kip niet meer weg kon. En direkt komt ze weer tussen de wielen terecht. Je moest het beest eigenlijk maar uit haar lijden helpen want zo is er ook niks aan. Dat stomme dier weet van de narigheid gewoon niet meer waar ze het zoeken moet. Als de Lange nog een hortje doorgaat met dat beest te pesten dan zal ik hem eens te grazen nemen, dan draai ik zelf die kip d'r nek om. Dan kan hij dat beest tenminste niet meer treiteren. Ik zal dan wel van de Overste op m'n sodemieter krijgen maar dat kan me niet verdommen, eeuwig niet. De een of andere keer doe ik het gewoon. Alleen maar om die kip uit haar lijden te helpen.
| |
| |
Ik heb zelf ook beesten gehad toen ik nog bij de ouwe thuis was en ik kan er niet goed tegen dat ze beesten jennen want een beest heb toch ook pijn, net als de mensen. Je moet niet denken dat beesten geen pijn voelen want dat voelen ze heus wel, ze hebben verdomd veel pijn soms en ze kennen er nog niet eens wat van zeggen ook. Dat ze pijn hebben kan je horen als er een hond onder een auto komt want dan huilt hij toch en dat zou die verdomd niet doen als hij geen pijn voelde. Eigenlijk moet Bazzio Lange Ruud maar eens te grazen nemen want dat is bijna de gemeenste vent die hier in Huis rondloopt. Hij vraagt ook altijd geld aan de andere jongens, die moeten het dan geven want anders vertelt hij allerlei dingen aan de Overste, zegt hij. En als we snoep van huis krijgen moet hij er ook altijd wat van hebben. Maar van mij vangt hij niet, noppes. Want de ouwe stuurt geen snoep over de post. Hij heb er gewoon geen geld voor. Maar als ik snoep zou krijgen of geld dan nog kreeg de Lange het bij mij niet uit m'n vingers want hij kan gewoon niks van mij vertellen, ik ben veel te glad en zeg nooit wat. En geloof maar dat ik wel een hortje linker ben dan de Lange, met die hele Engelse rotfiets van hem.
Nou doet het me ineens goed dat ik aan je ken schrijven. Het is alsof je bij me zit en ik eindelijk eens alles ken vertellen wat ik nog nooit tegen iemand gedaan heb, want de Overste zegt ook steeds tegen me dat ik wel een gesloten pot lijk. Dat moet hij weten, als hij dat denkt, hij krijgt me toch niet aan het praten want dan ken je alles wat je zegt weer op je brood terug verwachten en die flikker vertelt het aan de stillen en dan heb je de poppen aan het dansen. Bovendien heb ik toch mijn belofte gedaan aan Onze-God-Bazzio. En alles wat je aan Bazzio beloofd heb daar moet je je aan houwen. Behalve nou aan jou natuurlijk, maar dat is een heel andere smoes, dat zal Bazzio ook wel kennen begrijpen.
Er zijn hier een paar zalen in het Huis. Ik zit in zaal IIa. Onze broeder heet van der Bos, hij is een mietje, hij heb heel lichte ogen die je nooit helemaal recht aankijken en we weten dat hij getrouwd is geweest en dat z'n wijf hem in de steek gelaten heb, met een andere kerel er vandoor en toen is hij maar broeder geworden. Nou, ik bleef nog veel liever m'n hele leven verder zonder wijven of zo af en toe
| |
| |
eentje op de Kaap dan dat ik het in m'n hersens haalde om broedertje te spelen over zo'n zootje gajes als hier zit. Hij doet het omdat hij niet buiten kinderen ken maar hij heeft toch ook geen kinderen bij die weggelopen vrouw van hem, zou ze daarom zijn weggelopen, misschien wilde dat wijf ook wel geen kinderen en hij wel en hebben ze daarom ruzie gekregen. Hij heeft blonde haren op zijn hoofd, een heel klein beetje, en een gouwe ring aan z'n vinger maar dat is niet gek, dat hebben alle broeders, ze zijn zogezegd getrouwd met de Heer. Hoe dat precies in mekaar zit weet ik niet want je zou verwachten dat ze met maria getrouwd waren wat ook al zo gek is. Ze zijn wel een paar keer getrouwd, met de armoede ook, geloof ik. Ze mogen helemaal geen bezit hebben maar dat klopt ook al niet want als je de kamer van de Overste ziet dan lijkt het wel een paleis, het staat er hardstikke vol mooie spullen, wat een rotzooi heb die vent. En op z'n kantoor staat ook nog het een en ander. Die geven de vaders en moeders aan hem, uit dankbaarheid. En dan staat hij met z'n geile lachie in de hal en wrijft telkens z'n handen over elkaar, net of hij het koud heb en als ze binnen zitten dan drinken ze rooie wijn, dezelfde die de pater voor de mis gebruikt, precies dezelfde flessen. Het is natuurlijk helemaal geen bloed zoals ze tegen ons zeggen, het is gewoon goeie wijn die je op kan drinken.
Toen ik hier binnen kwam stond hij ook aan de deur. Hij streek over m'n hoofd en bij mijn broer Ben ook. Hij dacht ons zeker te lijmen maar we hadden 'm gelijk in de smiezen en lieten ons niet naaien door dat glimlachie van hem. Dan moet hij wel een beetje vroeger opstaan.
We werden hier naar toe gebracht door zo'n wijf van pro juventute en toen de Overste ons over onze haren had gestreken zei hij dat we maar even in de hal moesten wachten. Ze dachten zeker dat wij niet door hadden waarom wij er niet bij mochten weten. Ze moesten natuurlijk met elkaar smoezen en uitleggen waarom we hier naar toe gebracht werden. Nou, dat wisten we allang dus daarom hadden we niet hoeven te wachten. En ik stond daar in de hal en ik moest almaar denken aan de ouwe die ons niet weg mocht brengen en voor het raam van ons huis had gestaan met dikke tranen in z'n kijkers. Hij had bijna niks gezegd, alleen maar, dag jongens. En ik werd er godverdomme beroerd van, zoals die dat zei. En toen we voorbij het raam kwamen stond hij naar ons te kijken maar we zwaaiden
| |
| |
niet, alleen m'n broer Ben riep hard dat hij zich maar niet te sappel moest maken want dat we weer gauw terug zouden zijn en dan gingen we weer met z'n drieën eten, net als vroeger als hij een opvoering had. Ik had dat wijf wel een schop voor d'r dikke reet willen geven, dat ze hem zo alleen achterlieten, want mijn moeder is vijf jaar geleden doodgegaan en hij had pas bericht gehad dat mijn andere broer Dik doodgeknald was in Duitsland. En nou was hij alles kwijt. Daar moest ik allemaal aan denken toen ik in die hal stond. In de hal van het Huis stond ook een grote hangklok en aan de andere kant van de deur van de Overste was een loket waarachter een kerel zat te schrijven. Dat is de boekhouder van ons Huis en aan hem moet je een briefje inleveren als je wat te vragen heb aan de Overste. Je moet ook de brieven die je naar huis schrijft bij hem inleveren en je mag de envelop niet dichtlikken want dan kunnen ze niet lezen wat erin staat. Dus je kan nooit precies schrijven wat je wil, niet dat het hier een grote rotzooi en een dievenbende is want de tweede dag dat we hier waren werd m'n nieuwe jas al gepikt en die heb ik nooit meer terug gezien en niet dat je te weinig te vreten krijgt en dus op snaai moet om de zaak aan te vullen anders ga je mooi kapot van de honger, niet dat het hier een flikkerzootje is want soms loop je op de gang tegen twee jongens aan die gewoon op de grond leggen te vrijen met mekaar en niet dat de broeders hun poten niet thuis kennen houwen en je steeds maar in je reet of je knie knijpen. Je kan bijna niks schrijven want andere dingen gebeuren hier bijna niet en die zijn zo gewoon dat ze de moeite van het opschrijven helemaal niet waard zijn.
Je krijgt helemaal niks te vreten als je niet bij de pater gaat biechten eerst. Dat moet je hier iedere week en ik kan me nooit precies herinneren wat ik allemaal gedaan heb en dan verzin ik maar wat, niet te erg natuurlijk. En die ouwe lul trapt er altijd weer in. Het is een kleverige pater en hij zit naast je met een paarse sjerp om zijn nek waar hij eerst een zoen op geeft als hij het ding omdoet. En dan legt hij z'n hand op je knie en hij kijkt naar je of je het een of andere nonnetje van hem bent. Bolle Sap zegt dat hij naar je kijkt of je een naakt wijf bent. Als je dan klaar bent met je leugens te vertellen mag je weer weg gaan en dan moet je meestal een half uur in de kapel zitten bidden. Ik denk dan altijd maar aan Bazzio en het is verdomd net of je dan weer vrij bent. Je moet alleen zorgen dat je er vroeg bij bent
| |
| |
als je moet biechten want het wordt wel eens laat en dan zitten de andere jongens al aan tafel en als je dan klaar bent met Bazzio dan hebben ze de worst van je bord gepikt en mag je droog brood vreten want je krijgt er niks meer bij.
Achter de deur van de hal, een dubbele deur met glazen ruitjes die naar twee kanten opengaat, zie je een grote gang van steen en aan het eind daarvan is een stenen trap die naar boven gaat. Die trap moet je op als je naar de zalen van de kleinere jongens gaat. Beneden is de zaal van de groten. Dat zijn de jongens die al werken of die alleen maar hier in Huis in de kost zijn, die er dus eigenlijk niet bij horen.
In de gang beneden is ook nog een groot luik in de muur. Dat is de keuken. We moeten altijd zelf het eten halen voor 's avonds, grote gamellen die zo heet zijn als de pest. Soms kan een van de jongens het ding niet in z'n poten houden en dan lazert de hele troep tegen de vlakte.
Dan heb je vlak achter de hal, aan het begin van de gang, nog een kleine trap naar boven, naar de voorkant van het Huis. Daar zijn de kamertjes van de broeders, allemaal een eigen kamertje waar je kan komen praten als je het moeilijk heb. Maar ik heb het niet moeilijk en als ik het wel heb dan kom ik nog niet praten, van mijn zaakjes komt hier in Huis nooit ofte nimmer iemand iets te weten. Ik doe het liever zelf. Ik wil helemaal niks te maken hebben met die zalven en viezeriken die maar aan je lijf plukken en proberen je allerlei dingen te laten zeggen waar je toch geen flikker van meent.
En je kan nou eenmaal niemand vertrouwen als jezelf. Eerst zeiden ze dat we maar zes maanden weg zouden gaan en nou zit ik hier al elf maanden. Als we goed op zouden passen zei de Overste mochten we naar Huis. En niemand wil me zeggen wanneer ik weer naar huis mag. De ouwe die hier een keer geweest is weet het ook niet want tegen hem vertellen ze net zo min wat.
Zo, nou weet je tenminste hoe het er hier zo'n beetje uitziet en nou zal ik je eerst maar eens vertellen hoe die geschiedenis in mekaar zat waarom we hierheen gestuurd werden. En toch wou ik dat we maar thuis hadden kunnen blijven, bij de ouwe, als we maar niet zo stom waren geweest om ons te laten beetnemen door een handjevol smerig poeder.
| |
| |
M'n broer en ik hadden de apoteek al een tijdje op het oog. Hij was op de hoek van ons blok en je kon er drop kopen, van die kleine salmiak. Als we dan binnen waren zagen we dat ze het geld altijd opborgen in een soort houten lessenaar, gewoon met een slot en een sleutel. Helemaal geen brandkast of een kasregister of zoiets. Als je in de apoteek kon komen dan was het een koud kunstje om alles te pikken wat je maar wilde. Tot en met de hele geldla. Waar we dan ook op uit waren maar zoiets zeg je niet hardop natuurlijk.
Maar we zagen geen kans om in die apoteek te komen. Je zou natuurlijk kunnen inbreken maar dat was veel te gevaarlijk. Meestal grepen ze je dan de eerste de beste keer dat je zoiets uithaalde en wij moesten zorgen veel linker te zijn dan die andere stommelingen die recht in hun ongeluk liepen omdat ze te ezelachtig waren om eerst op hun gemak een goed plannetje uit te denken. Want met zulke dingen heb je hersens nodig, je moet niet als een wilde beer overal maar gaan inbreken en helemaal niet de mensen van Bazzio. Die zijn veel linker. En je moet de goeie kennissen hebben. Wat die apoteek met die geldla aangaat, eigenlijk was het een wijf dat ons de manier aan de hand deed om de pot binnen te halen.
Je moet maar nooit meiden in een club nemen. D'r waren er wel in Bazzio en de jongens deden er heel wat voor. Maar ze luizen je erin als je niet niet uitkijkt.
We kwamen toen altijd bij mekaar op de kistemarkt. Dat is een groot plein midden in de stad waarop ze allemaal kisten hadden neergezet die verhuurd werden voor veilingen. Om dat plein hadden ze een groot hek neergezet. Maar Bazzio ging nooit opzij voor hekken en op de kistemarkt kon je altijd komen. Als ze ons dachten tegen te houden met een paar zielige hekjes dan hebben ze zich ook al weer vergist.
Midden in die grote stapels kisten en d'r waren stapels bij die zo hoog waren als een huis hadden we een hol gemaakt voor de vergaderingen. Je trok gewoon twee kisten weg op de goeie plaats en dan kroop je door een tunneltje. Dan kwam je in het hol. De jongens hadden de kisten uit het hol naar buiten gebracht en ze gewoon op de andere stapels gezet zodat niemand in de smiezen had dat er wat bijzonders aan de hand was met die stapel. En we wisten dat de stapel waarin wij ons hol hadden voorlopig niet zou worden af- | |
| |
gebroken. Naast dat grote hol hadden we nog een kleiner hol voor de meiden die bij Bazzio waren. Dat kon je ook afsluiten met een paar kisten.
Een van de wijven bij Bazzio heette Hilde. Ze had al grote tieten voor d'r leeftijd en iedereen die wilde kon met haar naar bed maar ze moest er altijd eerst wat voor hebben. Anders mocht je niet met 'r naaien. Ik ben zelf twee keer bij d'r geweest, één keer voor vijf gulden en een keer voor een doos goeie zakdoeken die we van de markt gejat hadden. Maar toen mocht ik niet meer want ze zei dat ik veel te mager was en dat ze veel liever met dikkere jongens naar bed ging. Ze had ook nog een vriendin, zei ze, die was bijna net zo mager als ik en die moest ik maar nemen. Maar die wilde ik nou net niet want ze keek scheel en als je daar boven op zou liggen zou je nooit weten of ze je nou aankeek of niet met die loense ogen van haar. En eigenlijk was het maar goed ook dat ik niet meer bij Hilde mocht want een maand later luisde ze even zo vrolijk een knul erin... Hij had haar een zwaard gegeven dat hij bij een pil uit de wachtkamer had gepikt en het stomme loeder liep gewoon met het ding over straat, open en bloot. Hij had er vijf keer voor gemogen. Dat over straat lopen met dat zwaard was natuurlijk precies tegen het zere been van de grandes, die zagen haar lopen en ze vroegen hoe ze aan dat mooie zwaard kwam. Toen werd dat mokkel zo bang als de zenuwe, wijven worden altijd bang als ze te pakken genomen worden en Hilde helemaal, die scheet in d'r broek van angst toen die stille dat vroeg. Ze is natuurlijk d'r kop kwijtgeraakt want ze heeft meteen die knaap aangewezen. Hij zit nou ook bij ons hier in Huis. En hij heb tegen me gezegd dat als hij hier uit is dan gaat hij naar d'r toe en dan zal hij d'r zo te grazen nemen dat ze nooit ofte nimmer meer iemand wil hebben, zelfs niet als ze straks getrouwd is, dunne of dikke, niemand meer. Hij zegt dat hij d'r in een groentekist opsluit en boven op de stapel zet, met een prop in haar bek en helemaal uitgekleed. En reken maar dat hij het doet ook. Ze mag wel uitkijken als hij los komt. Zo zie je maar,
wijven moet je nooit vertrouwen, nooit. Met die meid van de apoteek was het gewoon stom toeval, daar kon verder niemand wat aan doen. Maar het is wel gek dat het toch ook een meid was.
| |
| |
Boven de apoteek woonde ze. Met haar vader en moeder. D'r vader was iets bij de gemeente, griffier of referendaris of zoiets. Die griet heette Els en ze had wel een jofel smoeltje maar vanonder was ze veels te mager. Maar ze was dan ook veel jonger als de andere meiden in Bazzio. We kenden haar wel want ze zat op dezelfde school als mijn broer en ik en af en toe liepen we wel eens met haar mee naar huis. Ze had heel lange haren waar ze eeuwig mee gepest werd, ze trokken d'r altijd aan. Dat deden wij nooit en daarom mocht ze ons geloof ik wel. Maar ze was geen lid van Bazzio, zij natuurlijk niet, met een vader die zoveel poen heb en zo'n goeie baan bij de gemeente. En ik geloof niet dat ze al eens met een jongen naar bed geweest was. Ze had geloof ik nog niet eens al een jongen gezoend want daar was ze helemaal het tiep niet voor.
De een of andere middag liepen we weer met 'r mee uit school. We hadden het eerst over van alles en nog wat, het was vlak voordat we vakantie kregen en we vroegen wat of ze ging doen. Ze zei dat ze met 'r vader en moeder naar Spanje ging, in de zon en dat ze veertien dagen weg zou blijven. D'r vader had een duikerpak, zei ze en die ging onderwater naar schelpen zoeken en bloedkoraal. Nou, wij waren nog nooit verder geweest als amsterdam dus dan moest 'r vader wel machtig veel poen hebben om zo ver weg te gaan. Toen zei ze dat ze ook al in engeland en zwitserland geweest was. Wij klapperden met onze oren natuurlijk. Ik dacht bij me zelf dat de wereld toch wel gek verdeeld was, d'r waren mensen die van alles konden doen, reizen en spullen hebben en veel eten en ze hadden alles wat ze maar wilden hebben. En anderen hadden helemaal geen moer, die moesten altijd maar werken, gewoon d'r eigen kapot werken totdat ze dood waren en ze hadden nooit wat. En toen Ben met 'r bleef praten dacht ik er nog aan dat je dat eigenlijk ook zou moeten hebben, je zou een bom poen moeten pikken en overal naar toe gaan, met de ouwe natuurlijk want die had het ook altijd over allerlei dingen die hij nog zo graag zou willen zien voordat ie doodging. Maar d'r was nooit geen geld en de ouwe had het in z'n eigen jeugd ook altijd arm gehad want z'n vader zei hij altijd was ook een gesjochte jongen geweest. En toen ineens hadden we het over dieren. Witte muizen. Ik zei tegen Els dat ik er ook een heleboel had op zolder, een rat en een paar hagedissen ook. Els zei dat ze muizen had met zwarte oortjes en eentje die helemaal oranje was met een witte staart.
| |
| |
En ze zei dat we ze best mochten zien als we d'r zin in hadden. We gingen met 'r mee naar binnen, in het huis waar ze woonde en we bleven in de hal staan wachten. Het was een knots van een hal met een grote trap naar boven met gebeeldhouwde pilaartjes. Die trap ging helemaal naar de bovenste verdieping, vier hoog en het hele huis, behalve de apoteek d'r onder was helemaal alleen van d'r vader en moeder. Nou kon het huis ons niet zo veel verdommen maar wel de hal. Die was helemaal met witte marmeren platen bedekt en onder de trap was een plek waar allemaal fietsen stonden. En d'r was nog wat in de hal. Ik zei je toch dat we die apoteek al een tijdje op het oog hadden? Nou, in de hal was een deur die dicht was en dat was de deur van die apoteek waar we zijn moesten. Ben en ik keken mekaar aan en we dachten allebei aan hetzelfde. En Els had niks in de gaten en kletste nog altijd maar over d'r muizen. Ze zei dat ze eerst even naar boven moest om aan d'r vader en moeder te vragen of het goed was dat we naar boven kwamen om die beesten te zien en ze zei dat we maar even in de hal moesten wachten. Het lijkt wel of wij altijd in hallen en trappehuizen moeten wachten. D'r zijn lui die eeuwig wachten en altijd in de huizen van anderen net zoals wij die keer in het huis van een dominee waar wij in de oorlog wat te eten konden halen omdat de ouwe een vriend was van iedereen.
Goed, toen Els naar boven was bekeken wij eens heel precies hoe die deur van de apoteek in mekaar zat. Het was een houten met glazen ruiten en d'r zat een gewoon slot op, zo een dat je altijd ziet, waarvan d'r wel honderd in een dozijn gaan, je kan die dingen nog wel openkrijgen met een stuk gebogen ijzerdraad. En dat zei ik ook tegen Ben. Verder hoefden we helemaal niks tegen mekaar te zeggen want we dachten toch allebei precies hetzelfde. En toen Els naar beneden kwam en zei dat het goed was dat we de muizen bekeken toen zijn we gewoon mee naar boven gegaan en we deden heel beleefd tegen d'r ouwe heer want je voelt wel dat we d'r nou nodig hadden om dat slimme plannetje van ons uit te voeren. Ben deed heel erg aardig tegen Els ook en toen we weer weg gingen vroeg hij zo langs z'n neus weg of we nog eens langs mochten komen en hij kon d'r best wat helpen met 'r huiswerk want Ben had een studiehoofd. Ik kon nooit zo erg goed leren, ik kon altijd erg goed dingen maken met m'n handen, ik heb geschilderd en met een scheermes een hele boot gemaakt
| |
| |
en ik heb ook wel eens voor de ouwe wat geschilderd dat hij voor het toneel nodig had.
Els zei dat het goed was dat we nog eens langs kwamen en we gingen weer net zo beleefd de deur uit als we d'r in gekomen waren en pas toen we de straat uit waren sloegen we mekaar op onze schouders. Godverdomme, zei Ben, wat denk je daar nou van? Is me dat even geluk hebben? Ik zei tegen hem dat we nog nooit zo'n gave kans hadden gehad en dat we eigenlijk niet eens hoefden in te breken om aan poen te komen.
En je voelt wel dat we binnen een mum van tijd de jofelste sleutel hadden die je je maar denken ken. En toen is het begonnen. Toen we die sleutel eenmaal hadden en het ding paste hadden we nooit meer geen gebrek aan poen en we konden voor de ouwe een pijp kopen en tabak d'rbij en nog een hele hoop meer. We kochten ook een lijstje voor de foto's van m'n moeder die altijd maar gewoon op de schoorsteen stonden en met dat lijstje was de ouwe nog het gelukkigst van alles. Hij vroeg gelukkig nooit waar we het geld vandaan hadden om die troep te kopen. Dat is maar goed ook want ik had bij Bazzio niet geweten wat ik tegen de ouwe had moeten zeggen.
Zo deden we het. Als er weer een tijd voorbij was dan belden we bij Els aan op de dag dat de apoteek gesloten was, want één keer in de zoveel weken hadden al die meiden vrijaf en bleef de boel dicht. Je kon gemakkelijk te weten komen wanneer dat was want dan hing d'r altijd een bordje op de deur met de namen van de andere apoteken die wel open waren. Ben deed dan net of hij helemaal alleen was en hij ging met 'r mee naar boven maar dan liet hij tegelijk de deur een stukkie open staan voor mij. Zo kwam ik dan naar binnen zonder dat een mens in de smiezen had dat ik ook in dat knots van een huis van Els was. Dan deed ik met die mooie sleutel die we hadden gemaakt de deur van de apoteek open en ik kroop op m'n knieën langs de vloer naar binnen. Het gaf helemaal niet of het overdag was want d'r stonden zoveel ladenkassies en toonbanken in die zaak dat je je er gemakkelijk achter kon verschuilen als d'r iemand naar binnen zou kijken. En voor de deur van de apoteek hing zo'n zwart rolgordijntje dat ze naar beneden getrokken hadden en de onderste helft van de ramen was van dat melkglas waar je niet doorheen kon kijken. Als ik dan in de winkel was kon je van buiten niks biezonders zien.
| |
| |
We hadden van Bazzio een goeie scholing gehad wat jatten aangaat. Maar in je dooie eentje inbreken in een apoteek is toch wel een beetje anders dan met een man of zestig de boel in de stad op z'n kop zetten. Je voelt je verdomd als een verkenner tussen de vijandelijke linies. Het lijkt wel of alle dingen die er in zo'n winkel staan je aankijken en wat tegen je proberen te zeggen. Af en toe schrik je je rot als je hand tegen een kast aankomt. Je denkt bij jezelf, dat doe ik wel even. Maar vergeet het maar. Je ken je gewoon niet voorstellen wat dat voor vreemd gevoel is als je aan het inbreken bent. En dan komt er nog die vieze lucht van al die flessies bij, net of je tussen de dooien doorkruipt die je ook probeert niet aan te raken. En dan hangt er een halfdonker licht waarin je niet gewend bent te kijken. Nee, alles bij mekaar is het heus geen lolletje. Tenslotte kan d'r ook nog ieder moment iemand binnenkomen, die wat vergeten heb of zo. Als inbreker moet je overal voor uitkijken. Maar je leert het wel als je het een paar keer gedaan heb. Dan is het net of de dingen je gaan kennen en de hele boel wordt anders.
De eerste keer moest ik de hele tijd aan Bazzio denken. Het was net of ie met me meekroop over de planken van die ouwe apoteek. En als ik maar sterk genoeg aan Bazzio dacht dan ging het wel. Die zei me precies wat ik moest doen. Naar de la kruipen en op m'n hurken blijven zitten tot het bonken van m'n hart een beetje over was. Dan heel voorzichtig je arm omhoog brengen tot de vingers de deksel van de lessenaar aanraken en voorzichtig voelen of het ding niet op slot is. Je moet tegelijk naar de deur, naar de ramen en naar de lessenaar kijken en dan moet je ook nog de geluiden in de hal van Els in de gaten houwen, want ze kennen natuurlijk ineens naar beneden komen en dan kom je niet meer weg.
Dan voelde je met je hand in de lessenaar en je zocht doodlink dat bakje met poen. Munten namen we nooit, alleen papieren briefjes. Je hoefde niet in de la te kijken, je greep maar. En dan heel voorzichtig het deksel van de lessenaar weer naar beneden en foetsie, kassie an natuurlijk, niks geen haast, dan maak je fouten.
Ik dacht er dan altijd aan wat voor smoelwerken die wijven van de apoteek zouwen trekken en hoe ze achterbaks naar mekaar zouwen kijken als ze tot de ontdekking waren gekomen dat er weer een zootje poen uit de la pleite was. Ze zouwen er geen ene moer van begrijpen. Want wie komt er nou op het idee dat ze kennen inbre- | |
| |
ken door de deur van een huis waarin een deftige referendaris woont met een dochter die nog te stom is om voor hoer te spelen? Zeg nou zelf, zat het hele gevalletje niet geheid in mekaar? We hadden gewoon alles mee.
Als we d'r nou maar bijtijds mee waren gekapt, dan had van z'n leven nooit ofte nimmer iemand in de link gehad dat wij het waren geweest die de apoteek een beetje lichter hadden gemaakt en d'r een klein goudmijntje hadden gevonden. En dan hadden we de ouwe nog van alles kennen geven. Misschien hadden we veel beter alles ineens kennen pikken dan elke keer een beetje zodat ze het niet zo gauw in de smiezen kregen. En de volgende keer zal ik dat ook wel doen ook. Want het zijn allemaal rijke stinkers die veilig de oorlog zijn doorgekommen terwijl wij ons te barste moeten sjouwen voor een hap vreten. En daarom heb ik ook nog een paar andere dingen gejat die we nog wel eens zouwen kunnen gebruiken maar daar vertel ik je straks nog wel van. Daar weet geen smeris wat van af en dat komen ze in der eeuwige dagen niet te weten ook, ik verbrand nog liever m'n poten dan dat ik ze dat zou vertellen. Nou eerst nog maar een hortje over die apoteek en hoe dat afliep.
We hadden verdomd niet in de smiezen dat de smerissen, en je weet zelf hoe link die klootzakken kennen zijn, je ken ze gewoon niet vertrouwen, net zo min als de Overste en de broeders en de rest van het zootje die allemaal op mekaar lijken als twee druppels water, dat die smerissen dan een vies gijntje hadden uitgehaald door een soort gemeen poeier aan dat deksel van die lessenaar te smeren waar wij de poen uitpikten. Als je nou met je tengels aan die la kwam dan ging dat spul op je huid zitten en je kreeg het er niet meer af, nog niet eens als je je handen waste. En je zag d'r ook geen donder van want het was onzichtbaar spul wat ze d'r opsmeerden. Zo vonden ze mooi wie het gedaan hadden. Want ze waren bij Els d'r vader en moeder geweest en aan die hadden ze gevraagd of ze wel eens wat gemerkt hadden van vreemde geluiden of zoiets. En dat vroegen ze ook wel aan Els natuurlijk. Toen heb dat rare mokkel natuurlijk gezegd dat ze wel eens bezoek had van ons en ze heb aan die smerissen ons adres gegeven. Nou ken zij d'r ook niks aan doen natuurlijk want Els wist van niks. Maar die smerissen dachten natuurlijk een beetje verder
| |
| |
als dat mokkel en zo was het hele zaakie voor mekaar.
Mijn broer en ik zaten gewoon bij de ouwe in de kamer naar buiten te kijken toen d'r twee grandes aan de bel trokken en naar boven kwamen. We hadden net nog twintig piek in onze zak en Ben wou al naar zolder rennen om die poen te verstoppen maar het was natuurlijk al veel te laat. Die twintig piek was het laatste partje van wat we gejat hadden.
Laat je vingers maar eens zien, zeiden ze tegen ons en ze trokken hun smoelwerk in een gemeen glimlachie. We deden alsof we van niks wisten en keken heel onschuldig en we lieten gewoon onze vingers zien. Eén van die stillen had een klein flessie bij hem waaruit hij wat op onze vingers smeerde. Nou, het leek verdomd wel een modern schilderij dat je wel eens ziet hangen in de etalage van de kunstwinkel, hardstikke blauw werden mijn klauwen en toen zei de grootste dat we maar even mee moesten gaan naar het possie. Ben vroeg nog waarom dat moest, we hadden toch niks gedaan maar daar zei die stille niet eens wat op en zodoende zat er gewoon niks anders op dan maar met ze mee te gaan.
De ouwe huilde toen hij hoorde waar het om ging en hij zei tegen die twee dat hij alles wel terug zou betalen en hij vroeg aan ze of we niet thuis konden blijven want dat wij alles waren wat hij nog had. Maar daar trapten ze natuurlijk niet in. Als ze je eenmaal in je kraag hebben zijn het net buldoggen, dan laten ze je niet meer los. En ik weet verdomd zeker dat de ouwe toen geen toneel speelde, hij huilde echt. U ziet ze wel terug, zei de langste stille met een klein waterig snorretje onder z'n gok, net of hij eeuwig zijn tandenborstel bij zich droeg. Ze moeten nou eerst mee en dan ziet u ze wel weer terug. En toen de ouwe nog vroeg of hij mee mocht zei die lange weer dat het beter was dat hij maar thuis bleef want dat geen mens ons zou mishandelen. Ze waren zeker bang dat de ouwe ons nog van alles zou vertellen wat we tegen ze zeggen moesten.
Op het possie moesten we gaan zitten op een bank in het arrestantenkot en we werden na een poosje één voor één bij de commissaris geroepen die achter z'n bureau naar me zat te koekeloeren alsof hij niet geloofde dat wij dat zaakje hadden opgeknapt en dan nog wel in ons dooie eentje. Jullie zijn zeker lid van Bazzio, zei hij en ik
| |
| |
keek zo onschuldig als een pasgeboren lammetje want Bazzio moest als je gepakt werd met het een of ander geintje d'r altijd buiten worden gehouden. Trouwens, Bazzio is alleen maar een bij mekaar horen en een grote schreeuw, zo'n lange die je wel eens heb gehoord: Bazziôôôô... Als je dat roept krijg je gelijk hulp want d'r zijn altijd wel een paar Bazzio-mannen in de buurt, dat ken bijna nooit fout gaan. Maar de twee enigste plekken waar je nooit om Bazzio moet roepen zijn het politiebureau en de Huizen. En de gevangenis vanzelf.
Toen hij ons had gevraagd waarom we dat gedaan hadden en hoe we het zaakje op touw hadden gezet en hij alles door een andere smeris had laten opschrijven moesten we weer onze handen uitsteken bij een kerel die met een inktstel op een tafeltje zat. Die drukte onze vingers een voor een op een kussentje met zwarte inkt en toen op een stuk wit papier. Vingerafdrukken zijn prachtig als ze op wit papier staan. Het is net of je wat van jezelf ziet. En nadat we onze handen hadden gewassen aan een fonteintje met warm water moesten we onze handtekening zetten onder het papier waarop die goser alles had opgeschreven. Nou, dat wilden we wel doen want tenslotte stond 'r niks in van Onze-God-Bazzio en ook niks meer dan ze al wisten van ons. Daarna zei de commissaris dat we naar huis konden gaan, we zouwen er nog wel van horen. Ik geloofde er eerst geen moer van, ik had al gedacht dat ik eeuwig in dat kot moest blijven zitten maar verdomd, hij meende het en hij deed nog netjes de deur van het possie achter ons dicht ook.
Je ken evengoed zelf wel nagaan, Tom, hoe de ouwe ons aankeek toen we weer thuis terug waren. Het leek wel of hij nog steeds jankte, z'n gezicht was helemaal vertrokken, verdomd als het niet waar is. Hij streek alsmaar met zijn ene hand over de haren op z'n kop en hij schudde het om de vijf minuten. Ik wist niet goed wat ik tegen hem moest zeggen want het leek wel of hij door ons heenkeek naar de andere kant van de kamer. Hij heeft ons nooit geslagen en dat deed hij nou ook niet maar hij zei niks, de hele verdere dag niet en hij zat maar aan het raam en keek naar buiten, de straat in. Ben en ik keken mekaar ook aan en we durfden niet goed naar buiten te gaan of het aan hem te vragen, die wijven van de apoteek zouden natuurlijk alles allang weten en alles hebben doorverteld. De hele buurt wist het na- | |
| |
tuurlijk en het was nogal logies wat ze tegen mekaar zouwen zeggen, daar gaan ze nou van die ouwe en de appel valt niet ver van de boom en dat ze het altijd wel gedacht hadden en meer van die flauwe kul. Of het nou leugens waren of niet, zoiets zouwen ze zeggen. Want mensen ouwehoeren nou eenmaal graag en van halve dingen die ze te weten komen maken ze maar gelijk hele dingen. En als die andere helft van wat ze vertellen van een ander niet waar is dan lullen ze toch, het kan ze toch eeuwig wat verdommen, als ze maar kennen kletsen over een ander.
Maar ik had medelijden met de ouwe, hij bleef maar zielig en niks zeggend voor dat raam zitten. 's Avonds toen we naar bed gingen keek hij ons weer aan en je had gezworen dat hij een beetje kleiner was geworden maar hij vroeg of zei weer niks en ondanks dat we de hele dag niks gegeten hadden, nog geen snee droog brood, voelde ik me zo vol alsof ik een hele pan rijst met kip voor mij alleen had gehad en alles d'rbij wat de ouwe ook zo graag lust.
We hadden natuurlijk niet zo stom moeten zijn om niet bijtijds op te houwen. Maar wie komt er nou op dat idee van dat goedje wat ze aan die lessenaar hadden gesmeerd? Volgende keer als ik weer zo'n kans krijg dan weet ik tenminste wat ik doen moet, ik trek een paar ouwe handschoenen aan, dan kennen ze verdomd lang zoeken naar vingerafdrukken, geloof dat maar.
Je hoort er wel meer van zei die lange stille tegen ons. Je vader krijgt wel een brieffie van ons waar alles instaat. Dat zeiden we nog tegen de ouwe. En twee dagen later had de ouwe z'n brief. Zo eentje met een rood stempel d'rop van de gemeente. Maar hij was wel gek dat hij hem aan ons liet lezen. Hij zei alleen maar dat we die en die dag voor de rechtbank moesten komen en dat hij met ons mee zou gaan. Toen vroeg ik of we in de bak zouden komen maar hij zei dat het niet ging omdat we te jong waren. Maar misschien deden ze ons wel in een opvoedingsgesticht. En daarom wou hij met ons meegaan naar de rechter want dat had hij natuurlijk liever niet, hij had veel liever dat we thuis bleven. Ik vroeg hem ook nog hoe dat nou moest met m'n muizen en m'n andere dieren, die moesten toch te vreten hebben... De ouwe zei dat ik ze maar los moest laten want anders gingen ze toch maar dood van de honger, hij had geen tijd om d'r voor te zorgen. Er was niks aan te doen zei hij, we hadden het allemaal zelf gedaan. Ik dacht eerst nog dat ik de muizen wel aan Els kon ge- | |
| |
ven maar dat heb ik toch maar niet gedaan. Want wat had ze tegen d'r vader moeten zeggen?
En de rechter waar we voor moesten komen was al net zo'n sijssieslijmer als de Overste hier. Hij hield een hele preek en de ouwe kwam d'r amper tussen. Hij noemde ons lost generatie en dat we door de oorlog uit ons evenwicht waren geraakt en dat het veel beter was om al die misdadige jeugd een tijdje onder de vleugels van het gezag te nemen. Wat hij lulde over het evenwicht van ons had hij beter z'n eigen aan kunnen trekken want terwijl hij daar stond te praten zwaaide hij alsmaar heen en weer net of hij te diep in het glaassie had gekeken. Wanneer ze ons soort jongens zo maar in de maatschappij los lieten lopen, zei hij, kwam d'r niks van terecht en d'r waren er nog veel meer van die probleemkinderen als wij. De ouwe zat er bij alsof hij geslagen werd, met elk woord van de zwaaier kromp hij een beetje verder in mekaar tot hij zo klein was geworden als ik. En daarna stond er een wijf op met witte haren en die begon ook nog te vertellen over losbandige jeugd maar toen wist ik allang waar het op uit zou draaien en dat we in een Huis gestopt zouden worden. Voor zes maanden, zei die bef achter de tafel, maar ik zit hier nou nog steeds. Hij heb zeker niet geweten wat voor een huis dit is, dat het een grote troep is en dat je d'r meer rotzooi leert dan goeie dingen. En als hij wel heb geweten hoe het er hier uitziet dan is het een grote klootzak en dan kan hij met z'n hele mooie maatschappij wel op dak gaan zitten want je wordt er alleen maar rotter van.
En dat wil ik nou ook. Want ik ben nog steeds van Bazzio en Bazzio geeft nooit op, die is de enige aan wie we trouw hebben gezworen tot-in-alle-eeuwigheid en als we hier weer uit zijn zullen we ze eens laten zien wat ze eigenlijk gedaan hebben met hun opsluiten, dan zetten we de hele boel op z'n kop. Want ik wil verdomd niet worden als die referendaris of die rechter of als al die andere lullen die mooi praten hebben. En ik zal het ze betaald zetten dat ze ons hebben weggehaald van de ouwe. En misschien doen we nog wel eens wat anders ook. En helemaal als de Overste hier blijft ouwehoeren en over onze kop strijken met z'n zachte wijvenhandjes. Want d'r is één ding dat ze niet weten en dat ze nooit te weten zullen komen ook. Dat weten alleen m'n broer en ik en nou jij natuurlijk. Maar ik weet dat jij m'n vriend bent en dat je ook Bazzio-man wil worden en jij zal het
| |
| |
nooit ofte nimmer aan iemand vertellen, dat moet je me zweren bij Bazzio.
Want we hebben nog wat gejat uit die apoteek. Wat niemand anders heb. En wat ook wel nooit iemand zal kennen krijgen. Maar ik weet dat het veel en veel meerwaard is dan al de poen die we uit die la hebben gepikt. Weet jij wat arsenicum is? Nou, dat hebben wij. Ik heb het goed verborgen op een plekke wat niemand weet. Het is een klein bruin flessie en d'r zit een loodje aan. Het is zwaar vergift en ik denk wel dat je met dat flessie het hele Huis om zeep kan helpen, met de Overste en de broeders en alle jongens erbij. En daarom hou ik m'n smoel maar hier in Huis. Want ik ben zodoende toch veel sterker als zij. En als ik m'n smoel open doet is het te laat. Nou heb ik altijd nog wat achter de hand om in die grote gamellen te gooien die we elke avond moeten halen met dat rotvreten d'rin.
Nou zit ik hier nog maar steeds op die trap en ik heb de kramp in m'n klauw van het schrijven aan je. Daarom hou ik nou maar op met deze brief. Je krijgt nog wel eens een andere waarin ik je weer wat zal vertellen over Bazzio en de dingen die hier in Huis gebeuren en wat we hebben uitgehaald. Want d'r is nog veel meer gebeurd natuurlijk, je moet niet denken dat dit alles is.
Tom, tot kijk en bewaar deze brief maar goed maar laat hem aan niemand lezen. En dan zal ik maar eindigen met onze ouwe kreet, ik zeg hem niet hardop want je weet dat je dat niet ken doen in een Huis als dit. Maar ik schrijf hem op en als ik het dan lees is het net of ik weer met de jongens meega en Bazzio voorop, die schreeuw waar ze allemaal de zenuwe van kregen als ze hem hoorden en die net als een klein vuurtje in ons binnenste zal blijven fikken, altijd en eeuwig, net zolang tot wij het hebben gewonnen en alle rotsmerissen de kelere hebben gekregen,
Bazziôôôôôôôô
|
|