| |
| |
| |
De tuin
Voordat het te laat is wil ik het voor je opschrijven. Binnenkort zal ik er niet meer in staat toe zijn. Jij begrijpt wat ik bedoel als ik zee; dat ik helderziende ben geworden. Precies zie ik het niet, maar mijn gehele lichaam verplaatst zich in de toekomstige situatie. Zo weet ik dat jij er doorheen zult komen. En dat jij dit eens zult lezen. Jaren tellen immers niet. Er zal een ogenblik zijn waarop jij je ons laatste samenzijn zult herinneren. Wij waren toen verder van elkaar dan nu dat ik je schrijf en dan nu dat jij dit leest. Het is de eerste keer niet dat wij elkaar terugvinden. Ik heb je herhaaldelijk het leven gered. Dat is zo. Het leven dat lopen is en ademen, dat men gezond-zijn noemt en dat eindigt met de dood. Maar nu moet ik je het leven redden waaraan de dood geen einde kan maken.
Vroeger ben ik nooit aan me zelf kunnen ontkomen. Voor een vrouw, die meer openstaat voor invloeden dan een man, is dit haast onmogelijk. Maar nu dit vreemde met mij gebeurd is, kan ik afstand nemen van mij zelf. Ik ben eigenlijk niet meer in leven. Zoals vroeger. Het is alsof zich alle toegangen tot mijn lichaam hebben gesloten en ik voor het eerst duidelijk mij zelf kan zien en ook de relatie die tussen jou en mij bestaat.
Wanneer jij dit leest ben je op een kritiek punt gekomen. Jij zult voor de laatste maal moeten kiezen. Ik heb nooit zo van iemand gehouden als van jou. Zelfs niet
| |
| |
van Robert. Vreemd, het is alsof hij al een tijd geleden gestorven is. Toch moet hij op dit ogenblik nog leven. In het begin kon ik het feit van zijn gevangenneming niet aanvaarden. Ik wilde niet dat hij in een cel, aan handen en voeten gebonden, zou liggen grienen om de ondergane vernederingen. Wanneer ik niet was weggevoerd zou ik krankzinnig zijn geworden.
Ik zit hierin een boerenhut, midden tussen denne- en berkebomen, aan een ruwe houten tafel jou te schrijven. Op papier dat de dokter mij gaf voordat ik als ‘genezen’ het hospitaal verliet. In oorlogstijd is er altijd plaatsgebrek in een ziekenhuis. Straks komen de boeren de boerin van hun werk terug. Het is nu nog licht, maar ik heb een paar kaarsen bij mij om verder te kunnen schrijven wanneer het donker is geworden. Op de tafel staat het ijzeren kistje waarin ik alle papieren opberg. In oorlogstijd weet men nooit wat er kan gebeuren. De taal die ze hier spreken versta ik al een beetje, maar er ontgaat mij nog te veel om steeds precies te weten waar zij het over hebben.
Denk niet, als ik nu en dan de tijden met elkaar verwissel, dat ik me vergis. Het is met wat ik jou schrijf als met het licht van een ster, dat eerst eeuwen later door ons gezien wordt. Wat nog moet gebeuren is al gebeurd en wat nu is, is er al geweest. Wat wij in onze gedachten zien plaatsvinden en wat in de zogenaamde werkelijkheid plaats vindt is een en hetzelfde.
Waarom juist Robert? Ik heb nooit goed raad geweten met al die gevoelens... voor jou, voor Robert, voor
| |
| |
Jan. Ik heb jou altijd geholpen als jij in nood zat. Jij hebt het beste in je onderdrukt. Maar dat beste, dat ben jij, zo wil ik je zien. Door dit te lezen zul jij weer worden zoals jij bent. De dingen die met mij gebeurd zijn schrijf ik niet voor je op om jouw medelijden op te wekken. Jij zou je daarvoor schamen.
De laatste keer dat wij elkaar zagen op de kamer van Betty, heb jij mij bespot om mijn liefde voor Jan. Een vrouw van bijna veertig jaar mocht niet verliefd worden op een man die ongeveer van dezelfde leeftijd was als haar oudste zoon Robert. Wat was jij weer een naar burgermannetje, evenals vroeger toen jij, het mooi aangeklede kereltje, zondags met je vrienden de pantoffelparade meeliep op het plein van onze provincieplaats. Jij vond mij toen ook al een beetje buiten de perken gaan. Jij had het liefste dat ik je niet stoorde als jij met je vrienden liep. Maar dat liet jij nooit al te zeer merken, dat paste niet bij de rol die jij graag wilde spelen, jij bleef vriendelijk al had je mij soms van de aarde kunnen wegschieten. Ik was te wild, te brutaal, te onbeschaafd! Jij wist niet dat mijn brutaliteit en mijn lak-hebben-aan-alles uit verlegenheid en gekrenkte trots voortkwamen. Ik vond jou toch wel mooi met je uitgestreken gezicht dat er zo bij hoorde. Ik was eigenlijk een beetje trots op je. Alle afgunst ten opzichte van jou was ik toen kwijt. Jij trouwens ook ten opzichte van mij. Maar jij had minder reden dan ik om jaloers te zijn. Jij bent immers altijd de intelligentste van ons beiden geweest en... de braafste. Jij was gedwee en gehoorzaam. Ik altijd obstinaat.
| |
| |
Trouwens geen wonder als er nooit iemand een hartelijk woord voor je over heeft. Jij bent je tenslotte gaan verzetten tegen je eigen zachte aard en jij wilde niet meer verwend worden. Ik heb mijn gehele leven gehunkerd naar wat hartelijkheid van anderen en jij wilde juist dat de mensen hard tegen je waren. Het resultaat was averechts. Maar laat ik niet in mijn oude kwaal terugvallen en het lot verwijten doen.
Dat jij mij Jan niet gunde! Jij had graag zo willen zijn als Jan: een stukje natuur uit de rimboe met de geluiden van het oerwoud nog in zijn oren. Muziekmaken was voor hem even natuurlijk als huilen voor een baby. Ik behoef jou niets over Jan te vertellen. Jij en ik zijn in wezen zo eender, dat wij elkaar niets behoeven uit te leggen. Terwijl Robert het accepteerde bleef jij het mij kwalijk nemen. Een terugval in je oude jaloezie? Heb je je wel eens gerealiseerd waarom jij vaak op mij gebeten was? Later, bedoel ik, toen mijn moeilijkheden jou hinderden? Moeilijkheden die jij listig uit de weg bent gegaan. Jij hebt immers nooit kinderen gehad.
Er is een tijd geweest dat wij zo vertrouwelijk met elkaar omgingen dat de mensen in onze stad erover begonnen te kletsen: broer en zuster lopen niet gearmd op straat. Dat heeft enige jaren geduurd. Ik was toen zeventien en jij vijftien. Een vrouw denkt graag aan die jaren terug. Ik was niet de brutale meid waarvoor ik gehouden werd. In werkelijkheid geloofde ik in een wereld waarin iedereen lief tegen iedereen zou zijn. Dat was
| |
| |
meestal als ik een dag geen slaag had gehad of er thuis geen ruzie om mij was geweest. Ik heb nooit goed begrepen waarom ik altijd de klappen moest krijgen en jij niet. Ook later in ons leven, al zocht jij de narigheden soms zelf op. Nee, geen medelijden met mij hebben. Ik wil alleen dat wij weer worden zoals toen wij vijftien en zeventien waren. Een paar keer in je leven ben jij echt moedig geweest. Iedereen weet voor zichzelf het beste wanneer hij werkelijk moedig is. Ik vind iemand moedig die in zichzelf overwint waar hij het bangst voor is. Eigenlijk was jij bang dat men je niet meer zou verwennen, dat men je niet meer aardig zou vinden. Daarom durfde jij een ander niet teleurstellen. Zodra iemand zich een mening over jou gevormd had, wilde jij aan die mening blijven beantwoorden. Zo vaak jij dat met opzet niet hebt gedaan vond ik je moedig. Dat was levensgevaarlijk voor je, omdat jij je bestaanszekerheid hierdoor vernietigde.
Ik schrijf dit alles zo maar achter elkaar op. Ik behoef hier nu niet meer over na te denken. Het kristalliseert vanzelf uit hetgeen ik vroeger hierover heb gedacht. Ik ben nu in staat te zien welke krachten in jou hebben gewerkt en welke beweging er van mij naar jou en van jou naar mij is uitgegaan. Jij bent nu zo dicht bij mij gekomen, dat ik niet meer weet of ik jouw gedachten opschrijf of de mijne. Een mens kan zich niet aan zijn samenstelling onttrekken. Daardoor blijft hij afhankelijk. Oordeel niet te haastig over iemand die naar zijn rozen- | |
| |
krans, zijn gebedsriemen of zijn bijbel grijpt. Je kunt in een situatie geraken, waar je het met jezelf niet alleen uithoudt. Wat vroeger hol pathos leek, wordt dan plotseling echt. Misschien is het leven zelf wel pathetisch. Ik heb eigenlijk nog geboft. Dat ik namelijk hier kan zitten en jou schrijven. Ik heb het altijd heerlijk gevonden om ziek te zijn. De enige tijd dat ik wel eens verwend werd. Maar ja, als je ouder wordt vergallen de zorgen om anderen ook dit plezier.
Nu, dat het voor mij is afgelopen, voorgoed, wil ik dit moment waarop ik met jou praat zo lang mogelijk vasthouden. Het gordijn heeft zich achter mij gesloten. Ik weet dat het jou zal blijven bezighouden wat ik op die laatste ogenblikken heb gedacht en wat er toen in mij is omgegaan. Jij bent de eerste mens geweest die mij heeft verwend, die zacht voor mij is geweest, toen iedereen in mijn omgeving mij van zich afstootte, en die ik zelf heb teleurgesteld, och waarom ook niet: die ik heb bedrogen. Misschien kwam het omdat ik twee jaar ouder was dan jij, misschien ook omdat ik een vrouw was en misschien ben jij in wezen kwetsbaarder dan ik, het doet er ook verder niet toe. Ik voelde wat erin jou omging toen ik je zei - wij stonden aan de hoge vensterbank die op onze tuin uitzag - dat jij voortaan niet meer de eerste plaats bij mij zou innemen nu er een ander was. Jij verbleekte, maar jij zei niets. Je ogen keken zo verdrietig alsof ik je een mes door je hart had gestoken. Ik zag het en... het deed mij eigenlijk goed dat het jou zo trof. Wat had ik dan van jou gewild? Jij was toch mijn broer.
| |
| |
Toen wij nog kleine kinderen waren... je vergeet die dingen nooit. Ik was toen groter dan jij. Ik won het van je bij het vechten. Ik was handiger en niet zo bleek en zo pietepeuterig, ondernemender. Maar na verloop van tijd groeide jij mij boven het hoofd, de rollen werden omgekeerd. Doch brutaler en handiger bleef ik. Onze jaloezie verdween vanaf het moment dat wij van elkaar zijn gaan houden. Toen wilde de een slechts wat prettig was voor de ander.
Jouw houding ten opzichte van onze eigenaardige vader is de werkelijke oorzaak van onze toenadering geweest. Tenslotte durfde hij mij niet meer te slaan uit angst voor jou. Jij kon alles van hem gedaan krijgen, omdat hij jou verafgoodde: zijn enige zoon. Mijn jaloezie verdween prompt toen jij aan mijn kant ging staan. Toch had vader iets, hoe zal ik het zeggen, iets anders dan iedereen. Maar zijn haat, zijn vijandschap tegen mij en moeder heb ik nooit goed kunnen begrijpen. Het bizondere van vader was zijn liefde voor jou. Dat hij, de tiran, de beul voor vrouw en dochter, de ziekelijk afgunstige Streber, hiertoe in staat was, maakte hem tot een niet-gewoon mens. Hij was onberekenbaar. Soms kon hij zelfs tegen mij wat hartelijks zeggen. Na zijn dood hebben wij eerst de eigen aard van moeder ontdekt. Eerst nadat de vulkaan uitgedoofd was, kwam zij tot leven. Toch lijk ik meer op hem dan jij. Ik kon hem nooit vergeven dat hij mij als een zieke hond zonder naar mij om te kijken op mijn kamer heeft laten liggen. Toen heb jij mij in je armen naar beneden gedragen, naar je eigen
| |
| |
warme kamer en mij in jouw bed gelegd. Jij was de enige in huis die niet bang was voor mijn besmettelijke ziekte. Wat onze vader mij tekort deed en onze moeder mij niet kon geven - die liep er maar zo'n beetje bij - dat gaf jij mij ineens tegelijk. Zo iets vergeet je nooit. Ik heb dit altijd bij jou terug willen vinden. Wanneer jij mij naderhand wel eens van je hebt afgestoten, wilde ik dit nooit accepteren. Jij bent voor mij altijd de broer gebleven die mijn zieke lichaam in zijn armen heeft gedragen.
Wij waren toen zo vertrouwd met elkaar, wij vertelden elkaar alles. Wat het voor jou betekend moet hebben toen ik je zei, dat ik mijn intiemste dingen voortaan aan een ander zou meedelen, begrijp ik nu. Je wilt je gehele leven weer terug naar die enkele momenten uit je jeugd. Bedoelen de oude schrijvers dit als zij het over de zondeval hebben? Wij willen immers altijd weer terug naar daarvoor. En dan is er een donkere, kromme weg, en plotseling sta je weer met hetzelfde gevoel bij een vensterbank, je kijkt weer uit over een tuin, nu in een grote stad, en de man die naast je staat is niet veel ouder dan je zelf toen was, je bent niet veel veranderd, alleen het lichaam is wat ouder geworden. Jan leek op jou, toen jij zo oud was. Ik weet het wel: jij vond mij hysterisch, mijn verliefdheid ergerde jou. Nog altijd wilde jij je overwicht op mij laten gelden. Je ironie heeft mij toen gekwetst. Nu begrijp ik het: jij hebt mij dat nooit vergeven, die steek recht in je hart. Slechts zulke momenten hebben betekenis. Al het andere is vegeteren. Soms op een lentemorgen word je opnieuw wakker. Het is er op- | |
| |
eens. Alles is goed en mooi. Om die ogenblikken kun je al het andere aanvaarden. Wanneer ik daaraan denk is er geen bitterheid meer in mij. Evenals de beelden van een film trekt alles nu aan mij voorbij. Een verhaal van mensen die leefden in een ver land, heel, heel lang geleden. Het is alsof ik eindelijk de ingewikkelde knoop van een touw heb ontward. Er is geen enkele hoop meer. De stroom is tot stilstand gekomen en is een spiegel geworden die het geheim onthult van bomen en lucht. Alles staat voor altijd stil. Maar jij blijft in beweging. Jij moet verder leven. Het is alsof het weeklagen van de mensen dat ik van te dichtbij heb gehoord, op dezelfde toon is blijven steken.
Ik kan nu alles overzien. De zondagmorgen op de kermis, toen ik van de ‘rutschbaan’ naar beneden gleed en mijn arm verbrandde, de donkere hoekjes van ons huis, waar wij als kinderen vreemde spelletjes speelden en het bos waar ik stiekem met Frits heen was gevlucht. Jij hebt mij wel eens verweten dat ik geen goede moeder was, al deed ik nog zo mijn best voor mijn kinderen. Ik weet nu wat jij bedoelde. Jij wilde mij het offer zien brengen dat jij niet kon brengen. Maar ik wilde altijd terug naar vóór de zondeval. Wanneer een mens zich geheel in een ander verliest, verliest hij zichzelf. Dat is niet goed. Een mens moet zich zelf behouden. Als je geen ogen meer hebt kun je niet zien, als je geen mond hebt niet meer spreken, als je geen oren hebt kun je niet meer horen. Een mens die zich zelf niet meer heeft, is gelijk een plant, een steen...
| |
| |
Die stilstand nu, dit volkomen onverschillig zijn voor wat er met mij gebeurt! Dat men van mij zegt dat ik nog leef omdat ik voedsel tot mij neem, is niet juist. Ik hoor de vogels nog wel kwetteren. Straks komen de boer en de boerin thuis van hun werk. Zij spreken tegen mij in hun taal en ik ontdek dezelfde klanken die alle mensen gebruiken: de e, de a, de o, de u, de i. Zij verbinden die met hun lippen, met hun keel, hun neus, hun tong. Zij stoten niet alleen dezelfde klanken uit als wij, zij zeggen ook dezelfde dingen. Zij zeggen dat het 's avonds nog koud is, dat de dagen al beginnen te lengen, dat zij moe zijn en dat de oorlog nog wel lang zal duren. In hun jeugd was er meer klank in hun stem, nu klinkt alles vermoeider, gelatener. Dat is bij alle mensen hetzelfde, welke taal zij ook spreken.
Ik weet niet waar ik nog heengebracht zal worden. Dit land is zo groot alsof het nergens meer ophoudt. Het is nu zo stil, dat het onwaarschijnlijk lijkt dat hier ooit vreemde geluiden zullen doordringen. Het is goed om naar de stilte te luisteren. Bevrijd te zijn. Ik verschuif steeds het moment waarop ik je moet gaan vertellen wat er met mij gebeurd is. Ik ga het dan misschien opnieuw beleven. Dat wil ik niet. Laat ik deze droom, die van stilstaan, vasthouden. De overgang zal dan niet merkbaar zijn. Nevels wijken uiteen. Het scharlaken rood is blauw geworden. In de verte wenkt een boot. Een zeilboot. Maar ik moet hier blijven. Hier waar de zee zich schuilhoudt achter de bossen.
Nu ik je teruggevonden heb wil ik met je samenblij- | |
| |
ven. Nu ik dit schrijf en jij het leest is één moment. Er is geen tijd meer. Voor jou niet en voor mij niet. Er is alleen dit samenzijn. Soms tref je mensen met wie je dezelfde weg uit gaat. Jan was zo'n mens. Maar het is nooit zo volkomen geweest als tussen ons beiden, zo onherroepelijk. Van rood naar blauw. Ik houd van kleuren zoals jij weet. Toen ik weggevoerd werd... nee, straks, nog even bij dit goede blijven, deze stilstand. Mijn hersenen zijn helder geworden. Er is niets meer dat vertroebelt, nu ik weet dat er geen terug is. Misschien word ik ver het binnenland in gestuurd. Ik zie me werken op een boerderij, voor het eten zorgen van de mensen en de dieren, ik zal hun taal vlot gaan spreken en misschien zal er 's nachts weer iemand bij mij slapen. Ik zal worden gelijk de anderen en elke dag dezelfde dingen doen en zeggen, al naargelang het weer en het jaargetijde dat eisen. Wanneer iemand mij dan over vroeger zou vertellen, zal ik naar hem luisteren, zonder herinnering.
Maar misschien word ik niet verder gestuurd en zal zich herhalen wat mij uit mijn vorig leven heeft gestoten. Ik zou mij niet meer verzetten. Waar de kracht vandaan halen? Er is iets geknapt, er is een snaar gesprongen. Hoe zou ik anders hier zo rustig kunnen zitten en jou schrijven? Of leeft de hoop toch nog in mij, dat ik me hierdoor tot het leven wil terugroepen? Er is altijd een tuin geweest waar ik naar terugverlangde. Een tuin met bomen en bloemen. De dood is een overrijpe bloem die haar zaad op de aarde laat vallen.
| |
| |
Voordat ik zou sterven heb ik bomen gezien, echte bomen. Hun geur drong door mijn lichaam heen. Het was een machtig gevoel. Ik wist toen wat daarna zou gebeuren.
Ik bleef de herinnering in mij dragen aan wat ik en de anderen hadden ervaren. Treinen, volgepropt met verdoemde wezens, verstoten uit het samenzijn met de anderen. Zij behoorden niet meer tot een gemeenschap van mensen, op hen waren de regels van goed en kwaad, van leven en dood niet meer van toepassing. Zelfs runderen die naar het slachthuis worden gebracht dienen nog ergens voor. Schadelijke insekten worden ter plaatse gedood. Die worden niet eens in wagons vervoerd. Elk wezen op aarde heeft een functie, maar zij dienden nergens meer voor. Vroeger heeft men negerslaven in ruimen gestouwd, maar die brachten geld op, het waren arbeidskrachten die een waarde vertegenwoordigden. Maar voor welk doel laadde men trein na trein vol met zwangere vrouwen, kleine kinderen, grijsaards? Het is niet na te vertellen: de wilde tonelen, de onterende dingen die gebeuren zodra de ijzeren deuren hermetisch zijn gesloten. Wat betekenen daarbij vergeleken de varkens van Odysseus? Het is dan zover gekomen dat men geen mens meer wil zijn.
Toen zag ik de bossen. De bomen waren aan het uitbotten. Ik wilde tussen de andere bomen staan, een boom zijn onder bomen. Takken overal aan mijn lichaam, bladeren aan de takken en elk jaar opnieuw de geur van bloesems om me heen. Begrijp je waarom ik
| |
| |
niet meer terug kan? Er is geen verbittering in mij, maar een mens wil ik niet meer zijn. Naderhand zal men het elkaar vertellen. Gretig zal er naar die verhalen worden geluisterd, nee, ik zal je geen bizonderheden mededelen, dat zou jou gelijk maken aan de anderen, die ervan kunnen genieten als van een gruwelfilm of van de frontpagina van een parijse avondkrant. Toen ik eindelijk naar buiten kon kijken - na uren, dagen, ik weet het niet, werden de deuren voor een korte poos geopend om wat lijken uit de wagon te laden - zag ik de bomen: dennen en berken. Ik kuste ze met mijn hart. Ik huilde van vreugde dat ik ze kon zien. Het gejammer en geschreeuw, de stank van urine en uitwerpselen waren er opeens niet meer. Ik wilde niet denken, ik wilde alleen maar een boom zijn.
Het is waar dat een mens slechts kent wat hij zelf heeft beleefd. Daarom praten zovelen langs elkaar heen. Men kan een ander nooit iets duidelijk maken wanneer hij dat zelf niet op de een of andere wijze heeft doorgemaakt.
Wanneer heb ik je het laatst ontmoet? Was dat werkelijk op de kamer van Betty? Wij waren toen beiden heel ver van de vensterbank die uitzag op de tuin van ons ouderlijk huis. Het was een zomeravond. Ik herinner mij nog de geur van de reseda waar jij ook zo van hield. Wij waren alleen thuis. Door het openstaande venster hoorden wij de zwaluwen krijgertje spelen in de lucht...
Nee, op Betty's kamer heb ik je niet ontmoet, De laat- | |
| |
ste keer, dat was een hele tijd daarvoor, toen jij bij mij kwam nadat jij meer dan een jaar was weg geweest. Tijdens jouw afwezigheid had ik mij vrijgemaakt van de man met wie ik een tijdlang een verkeerde richting was uitgelopen. Toen wij elkaar weer zagen bleek bij jou hetzelfde te zijn gebeurd. Een mens verlangt altijd terug naar zijn beste momenten. Wat hij dan ervaren heeft dat is hij, dat wil hij in elk geval zijn. Wat daartussen ligt heeft geen werkelijke waarde voor zijn persoon.
Toen ik niets meer had, zelfs geen kleren meer aan mijn lichaam, zag ik een tuin... bloemen zo groot als ik nooit tevoren had gezien. Sommige hadden meeldraden als orgelpijpen en bladeren als beschilderde Chinese waaiers, maar andere schenen gekleurde druppels met harten van aquamarijn. De takken waaraan ze zaten waren groenblauw en zo doorzichtig als helder water. Ze leken lange linten of slangen die zich in een regelmatige kadans heen en weer bewogen en die het zingen van de bloemen ondersteunden. Want zodra ik mij in de tuin bevond drong tegelijk met lichte golven bloemengeuren een ongewoon klare muziek tot mij door. Alle bloemen, zowel de grote als de kleine, verschilden in kleur van elkaar, en ook kon ik de geur van elke bloem apart in mij opnemen, maar het ritme waarin hun zingen gebonden was, gaf mij ondanks zijn grote gevarieerdheid, de gewaarwording dat ik naar één stem luisterde. Aan sommige takken hingen bloemen, gelijkend op witte klokken, bepoederd met allerlei kleuren; op andere za- | |
| |
ten bloemen in alle tinten van rood, geel en blauw als vogels naast elkaar. Mijn lichaam werd zo aangetrokken door alles om mij heen: de geuren, de kleuren en het zingen, dat ik je niet meer zou kunnen zeggen of ik mij voortbewoog in de tuin of stil stond. En bij elk nieuw ding dat ik ontdekte werd ik warmer van binnen en het was alsof ik daarbij telkens in iets anders overging. Alles bewoog en trilde: de takken, de bloemen, de bladeren, de meeldraden, de stengels en stelen - en bij elke beweging ontstond er een nieuwe kleur en klank, een andere geur. Ik onderging het alsof ik naar een symfonie luisterde waaraan ik zelf meewerkte. Steeds opnieuw trokken afzonderlijke dingen mijn aandacht, terwijl ik toch alles in zijn geheel in mij kon blijven opnemen. Eén bizonderheid wil ik je vertellen: ik zag of misschien kan ik beter zeggen dat ik het tegelijk hoorde en rook, dat enkele takken zich paarsgewijs in een tegengestelde richting op en neer
bewogen. Het waren de takken met de kleine bloemen, alle verschillend van kleur. Telkens wanneer de ene tak een bepaald hoogtepunt en de andere een overeenkomstig dieptepunt had bereikt, ontstond er een geruis als van klappende vleugels, de geuren werden sterker en ik zag de bloemen van de takken afvliegen: het waren nu vogels die door de ruimte van de tuin naar de andere tak vlogen waarop ze neerstreken. En terwijl zij vlogen werd de lucht ijler en doortrokken van een heel fijne geur en ik hoorde stemmen zingen, helderder dan water dat van een berg over stenen naar beneden stroomt. En zodra de vogels met hun rode borst- | |
| |
jes en blauwe kopjes, sommige met kuiven als doorzichtig fijn gaas, grasgroen en paars, en met staarten in alle kleuren van de zee, op hun tak zaten, waren het weer bloemen. Daarna herhaalde zich de oorspronkelijke beweging en ik merkte nu, dat dit overal in de tuin, maar in verschillend tempo, plaats vond. En toen gebeurde er iets wonderlijks met mij. Ik kreeg het gevoel dat ik zelf in die beweging werd opgenomen. Er kwamen vogels op mijn armen, op mijn handen, op mijn vingers zitten, er nestelden zich enkele in mijn haar dat los hing, er waren er op mijn ogen, op mijn neus en op mijn mond. Heel even was ik een tak. Maar toen ontdekte ik de stam van de enige boom die in de tuin stond. Een stam die een machtige stroom van kleuren was, die zich omhoog zong in een breed ritme en het gezang van de takken en de bloemen volume gaf, een bron van zich steeds vernieuwende geuren die de gehele tuin vervulden.
Ik zou niet kunnen zeggen hoe lang dit alles duurde, de tijd moet toen voor mij hebben stilgestaan. Ik weet alleen, dat ik bij het zien van de stam plotseling door iets aangetrokken werd dat buiten het zingen was, dat ik zocht en niet kon vinden. Was ik een bloem geworden die van haar tak wilde wegvliegen? Het was een groot verlangen en een groot gemis. Eerst kon ik maar niet begrijpen wat ik nog meer wilde, maar toen ik in de stemmen een klaagtoon meende te horen, werd het mij duidelijk. Elke bloem had haar tegen-bloem, elke tak zijn tegen-tak. Ik zocht de ander waarmee ik kon samenzijn in het zingen. Die ander was jij. Ik zocht jou in de tuin,
| |
| |
maar kon je niet vinden. Vroeger als kinderen en later ook nog waren wij zo op elkaar afgestemd, dat ik jij was en jij ik. Ik wilde ook nu alles samen met jou delen, zoals wij dat altijd hadden gedaan. En omdat jij er niet was, kon ik niet langer in de tuin blijven. Ik moest je gaan zoeken, je vertellen hoe jij hier kon komen, nu ik de weg gevonden had.
Dat moet wel de reden zijn waarom ik nu hier zit: om jou dat te kunnen vertellen! Op het laatste ogenblik - het was toen ik jou miste - werd mijn naam afgeroepen. Ik kreeg mijn kleren terug en hoefde niet mee met de anderen.
Er is niets vreselijkers dan het ogenblik te voelen naderen waarop je de spanningen niet meer kunt verdragen. Toch wil je niet krankzinnig worden. Het ergste voor mij was niet dat ze Robert tenslotte gevangen namen, maar dat ik hem niet heb kunnen redden. Had jij toch gelijk? Ben ik geen goede moeder geweest? Ik had meer kunnen doen, hem bewegen te vluchten. Maar ik had het toen te druk met Jan. Robert is nu in zijn cel. Wanhopig! Zijn goede hersenen kunnen hem niet helpen. Hij zoekt troost en steun, die ik hem niet kan geven. Hij is te jong om te sterven. Ik zie hem op een hoog duin staan met de anderen die hij niet in de steek heeft willen laten. Ik zie grauwe mannetjes automatische bewegingen maken. Wat zou het mij gemakkelijk vallen mij voor de lopen van hun geweren te werpen! Ik begrijp waarom Robert plotseling rustig is. Toch is hij te jong, te jong...
| |
| |
Toen ik hoorde dat ze jacht op hem maakten en alle uitgangen van de grote stations bewaakten, wist ik dat het te laat was. Ik wilde weer herstellen wat ik verkeerd had gedaan, zoals ik zo vaak iets verkeerd had gedaan en het daarna weer trachtte goed te maken. Van mijn kinderjaren af deed ik verkeerd. Ik had er spijt van en deed weer verkeerd.
Het was sterker dan mijn wil. Ik moest gehoorzamen aan iets dat machtiger was. Nadat ze Robert hadden gevangen genomen was er voor mij geen leven met de anderen meer mogelijk. Jij was beneden in de huiskamer toen hij geboren werd. Ik had je laten roepen door zijn vader, die ik telkens naar beneden stuurde om je op de hoogte te houden. Het begon dag te worden. Jij bent toen met die goede dokter - wat was ik altijd gerustgesteld als ik zijn zware stem hoorde en zijn baard zag - door de lege straten van onze stad naar zijn huis gegaan.
Het was geen toeval dat ze mij de volgende nacht weghaalden. Wat eenmaal met je gebeurt, gebeurt altijd met je. Steeds dezelfde ogenblikken. In mijn leven hebben zich twee momenten herhaald: die van de klappen en die van de tuin. Ik was niet bang toen ik ze de trappen hoorde opkomen. Het laarzengestamp dat ik had gevreesd en gehaat, betekende nu dat ik in dezelfde positie als Robert was gekomen, niets meer voor mij. Bovendien ben ik in de loop van tijd aan klappen gewend geraakt. Er was nu niemand om mij te verdedigen. In jouw aanwezigheid durfde mijn vader mij nooit te slaan. Toen ik Robert al een paar maanden in mij
| |
| |
droeg en hij noodgedwongen zijn toestemming tot het huwelijk had gegeven, heeft hij op een keer dat ik alleen met hem in huis was, naar mij getrapt...
Ik weet dat ik jou na Roberts geboorte iets wilde zeggen. Het is altijd zo bij mij geweest dat ik vond dat ik jou verantwoording schuldig was. Ik was jou kwijtgeraakt. Wanneer bij een meisje het lichaam wakker wordt, ziet zij elke man als man. Eerst toen Robert geboren was, vond ik je terug. Jij zult dat wel nooit helemaal kunnen begrijpen. Er is iets onvoldaans in een huwelijk dat niet feitelijk heeft plaats gehad. Tenminste voor een vrouw.
Van mijn misstappen heb ik jou altijd op de hoogte gehouden. Ik moest je die biechten. Zelfs wist jij soms van tevoren als ik iets verkeerds ging doen. Maar jij vergaf het mij altijd. Wij hadden immers samen een verbond, waar geen van tweeën zich aan kon onttrekken. Naderhand hebben wij ieder ons eigen leven geleid, maar niemand en niets heeft dit tussen ons ooit ongedaan kunnen maken. Ik zit geheel alleen hier. De anderen zijn er niet meer. Zij zijn er helemaal niet meer. Zij hadden met niemand zo'n verbond. Ik wil alleen in de tuin als jij er ook komt. Er is geen vroeger en geen later. Wij zullen samen in de tuin zijn.
Telkens als ik verloochende wat er tussen ons bestond, deed ik verkeerd. Ik heb misschien vaker verkeerd gehandeld dan jij, maar ik was ook roekelozer, gehoorzaamde spontaner aan mijn opwellingen, hield geen rekening met de gevolgen. Jij liet eerder je verstand de be- | |
| |
slissing nemen, jij was beheerster, ogenschijnlijk koeler. Een enkele keer bereikte jij een evenwicht. Maar de mens wordt soms rijker door het doen van een verkeerde handeling dan door het nalaten ervan.
Er zijn dingen die een volwassen mens niet meer goed kan zeggen. Kinderen kunnen zich vaak beter verstaanbaar maken. Hun gevoel is nog niet vertroebeld, zij zijn nog niet berekenend op de wijze der ouderen. Direct na Roberts geboorte had ik je willen zien. Maar jij kwam niet boven, toen jij wist dat het kind er was. Jij schaamde je voor de dingen van het geslacht. Ik weet wel dat jij deze gêne overwonnen hebt, toch kun je dit niet zoals een vrouw ondergaan. Een vrouw staat dichter bij de oorsprong van het leven dan een man. Zij is er vertrouwder mee. Een man is meer aangewaaid. Hij heeft er slechts zijdelings mee te maken. Hij is als een raket die door een vrouw wordt afgeschoten om eens voor haar te gaan kijken hoe het er op de maan uitziet. Zij is alleen maar nieuwsgierig, hij de avonturier, die nergens wortel kan schieten. Hij wil er steeds op uit om een nieuwe wereld te veroveren, omdat hij zich in de onze verveelt. En wij trachten hem te onderwerpen aan onze huiskamers en onze aardse zekerheden. Wij laten hem zich verzadigen aan ons lichaam, zodat hij vadsig wordt en het avontuur vergeet. Wij brengen hem zelfs in de waan dat hij de meester is, om hem des te vaster aan ons te binden.
Toen Robert geboren was, ben ik een ogenblik helemaal bevrijd geweest. Als moeder scheen ik nog meer
| |
| |
gebonden dan vroeger, maar dat ene moment ben ik juist los van alles geweest. Ik besef dat nu eerst goed. Dat had ik je toen willen meedelen. Waarschijnlijk was er geen enkel woord over mijn lippen gekomen. Maar jij had het wel aan mijn ogen geraden. Wij waren zo gewend onze ervaringen uit te wisselen. Zo vertrouwelijk als met jou ben ik nooit met iemand geworden.
Toen het kind eindelijk naast mij lag, kwam er plotseling dat gevoel over me verlost te zijn. Het duurde maar even of beter gezegd: zo iets is zonder tijd. Toen ik op het punt stond vernietigd te worden en in die tuin kwam, was er hetzelfde maar warmer en voller. Ik zie mijn leven en dat van de anderen nu als door het prisma van een kristal. De oorsprong en het einde en wat daartussen ligt, gefixeerd in een eeuwig moment in de ruimte van mijn hart.
In een oudheidkundig museum heb ik eens staan kijken naar de in doeken gewikkelde mummie van een jong meisje. De vormen van haar lichaam waren nog duidelijk te zien. Ook de uitdrukking die zij drieduizend jaar geleden op haar gelaat had. Ik heb er toen zolang naar gekeken dat ik ging geloven dat ik die egyptische prinses was.
Door het raam waarvoor de tafel staat waaraan ik schrijf - het is een dubbel raam om 's winters de kou tegen te houden - kan ik een groot gedeelte van de oostzijde van de hof met de toegang overzien. Op de ongelijke grond groeit al wat jong gras hier en daar tegen de stenen aan,
| |
| |
die hier overal verspreid liggen en die nu bij het ijler worden van het licht op monstrueuze boomstronken lijken, die men vergeten heeft te rooien. Aan de overzijde van de smalle weg, die langs de toegang van de hof loopt, waarop verschillende blokhutten en schuren staan, is het bos, pijnbomen zo dicht op elkaar dat ze een muur lijken van donkergroen hout. De grens van de hof is door wat onregelmatig geplante dennen en door stenen aangegeven. Het hek, gemaakt van berkestammen, staat open. Nu en dan kijk ik door het raam. Schuin tegenover mij staat de schuur waar gereedschap wordt bewaard. Bijna alles is hier van hout, zelfs de enkele sieraden die ik zag. In het vertrek stutten zware stammen met de knoesten er nog aan het dak. Alleen de planken van de vloer en de wanden zijn glad geschaafd. Ook de bank die langs de muur staat, maar de poten zijn krom en met bulten. Er is in dit vertrek een stenen oven met van onderen een lang diep gat, waar takken brandhout worden ingeschoven. Zelfs hier binnenshuis waant men zich in het bos. Wist jij dat hout leeft? Wanneer er geen beweging in de lucht is en mensen en dieren stil zijn, begint het hout heel voorzichtig te spreken. Luister je goed, dan wordt het een aanhoudend klagen. Een boom doet mij denken aan een dier dat niet kan lopen. Maar alle bomen tezamen kruipen langzaam voort over de korst van de aarde. Heel vroeger, toen er nog geen tijd was, schijnt er iets gebeurd te zijn waar de bomen van weten. Soms, als we aandachtig luisteren, is het alsof zij ons daarvan willen vertellen. Het duurt
| |
| |
maar even. De kleinste gebeurtenis, de roep van een vogel, het breken van een tak, of het is weg. Je glijdt weer terug in het onwaarschijnlijke van je eigen aanwezigheid temidden van het andere.
Er staat nu een hond op de hof, op enkele meters afstand van mijn raam. Zijn poten strak gespannen tegen de grond. Hij kijkt mijn richting uit. Ik ken hem wel. Hij komt hier meer. Ik geef hem wel eens wat brood. Nu heeft hij mij ontdekt. Hij blaft niet. Honden van het land zijn zwijgzaam evenals de boeren. Gekruist ras, waarschijnlijk voor een kwart wolf. Hij is nog jong. Een onschuldig hondegezicht dat vraagt: ‘Krijg ik vandaag niks van je? Ik moet toch ook leven!’ De hele omgeving van stenen, harde grond en grijze lucht is er nu alleen voor hem, een hond met warme, donkere ogen. Zijn spitse snuit houdt hij schuin als om mij nog eens nadrukkelijk aan zijn vraag te herinneren. Ik zal hem de kluif geven die er van de laatste maaltijd over is... Hij loopt er hard mee weg. Buiten is het licht nog fijner geworden.
De boer en de boerin moeten nu gauw komen, filet is nog stiller dan daarnet. Wij zitten hier ver van het front verwijderd. Een vliegmachine heb ik hier nog niet gehoord. Vreemd dat de boer en de boerin er nog niet zijn. Het begint toch al donker te worden. De naaste boerderij ligt op een uur afstand van hier, het bos door. Ik heb zeker niet goed begrepen wat zij vanmorgen voor ze weggingen tegen mij hebben gezegd. Misschien zijn zij nog aan het werk op hun stukje land of in het bos. Deze stilte komt mij zo bekend voor...
| |
| |
Toen wij door de straten liepen stonden de anderen aan het venster naar ons te kijken. Herkend heb ik ze niet, maar ik vermoedde hun gezichten. Dat wij nu ook net langs de kamer van Betty moesten trekken! Het vreemde: ik was opeens weer dertien jaar. Ik werd onrechtvaardig geslagen en deed moeite mijn tranen tegen te houden. Tegelijk zag ik verschillende beelden uit mijn jeugd: de onderwijzeres die mij aan mijn vlechten trok en aan mijn oren en mijn vader, die mij met een liniaal op mijn vingers tikte, omdat zijn onderwijzer dat ook met zijn kinderen had gedaan en er zulke goede resultaten mee had bereikt. Hetzelfde verzet als destijds kwam in mij op, toen ze mij met de kolven van hun geweren voortduwden, hetzelfde nare gevoel van onrechtvaardig behandeld te worden. Waarom juist ik? Evenmin als destijds was ik mij bewust iets misdreven te hebben. Ik heb het als een persoonlijke smaad gevoeld. Mij speciaal moesten ze hebben. De anderen had ik nooit eerder ontmoet. Nu liepen ze als een troep uitzinnigen, die hun hoge afkomst manifesteerden, door de straten. Al die blikken van de omstanders op je gericht! Ik nam het ze kwalijk dat ze er stonden. Ook al toonden ze soms duidelijk hun verontwaardiging. Geen enkele van mijn kinderen in de troep. Voor Robert alleen hadden ze een klein legertje nodig gehad. De andere kinderen waren bijtijds gevlucht. Waar zat jij? Jij bent zeker weer verstandig geweest, je zo schuilgehouden dat ze je niet te pakken konden krijgen? Maar ik had kinderen. Ik kon niet alleen aan me zelf denken. Ik maakte me ook
| |
| |
nog zorgen om Jan. Wie zou nu op hem letten? Alleen zou hij zich niet kunnen redden. Al die harde mensen om hem heen. Zijn ziekte vereiste voortdurende zorg. Hij zou zich gaan verwaarlozen. En ik moest hem aan zijn lot overlaten.
Zoveel gedachten tegelijk stormen op je af, als je je gerealiseerd hebt dat je van een vrij mens opeens een slavin bent geworden die de kosten van haar onderhoud niet eens meer mag opbrengen. Alles wat vroeger met mij gebeurd is, al de klappen die ik heb gekregen, al de narigheden van een mislukt huwelijk verzinken hierbij vergeleken in het niet. De bekende huizen waar ik zo dikwijls ben langs gelopen, het plein en de reclames op de zuilen, het zijn onbereikbaarheden geworden zoals in een droom. Naast me de grauwe automaat die vermoedt dat ik bij de eerste de beste gelegenheid die zich voordoet zal trachten te vluchten. Maar de angst voor een geweerkolf verlamt mijn wil. Er is iets onherroepelijks gekomen tussen vroeger en nu, een kloof die niet te overbruggen is. De anderen zijn vrij om te doen wat zij willen. De anderen kunnen achter ramen ons gadeslaan, de anderen... er zijn er nog die ons uitlachen, die ons uiterlijk bespotten, die zich verheugen over onze desolate toestand. Toen wilde ik dat dit gewroken werd. Ik hoopte dat jij daaraan zou meedoen. Ik maakte me zelf verwijten dat ik te roekeloos was geweest, ik dacht dat ik beter had gedaan wanneer ik mij er helemaal buiten had gehouden, zoals jij. Wij waren het contact kwijt. Ik had je lang van tevoren weten te bewegen om te vluch- | |
| |
ten. Maar ik kon zelf geen rust vinden. Robert kwam zijn heldendaden bij mij biechten. Hij kon het nog niet verwerken, Robert met zijn zachte aard, hij was daar te jong voor. Om zulke daden te verrichten moet men eerst een grondige opleiding hebben genoten. Alles kwam tegelijk. Op het laatste ogenblik heb ik je nog trachten te bereiken. Maar jij was niet op het adres. Jij was op een nog veiliger plaats gaan zitten. Ik bleef in je geloven. Ik zei tegen mezelf: hij heeft grotere ervaring op dit gebied dan wij. Ik wist toen al dat jij het zou halen.
Het zijn de kleine dingen die in zo'n toestand het meest irriteren: een zere teen, de onmogelijkheid je te wassen en dan altijd die honger, niet alleen die je zelf voelt, maar ook van de mensen met wie je samen bent, van de kinderen vooral. En de schande van minuut tot minuut te bemerken dat men zijn staat van mens verloren heeft. Het enige wat je daarvan nog gelaten wordt, een andere lotgenoot te kunnen bijstaan die er nog erger dan je zelf aan toe is, verlies je op het moment dat je je het wanhopige van je toestand weer bewust wordt.
Die tocht langs de straten en de grachten was het begin van een reis, zoals je die in angstdromen meemaakt. Hoe men daaruit ontwaakt in een andere droom is mij duidelijk geworden. Ik had gewild dat jij deze ervaring ook had gehad. Jij hebt je veilig gesteld, omdat jij je niet in een avontuur wilde storten dat jouw verstand afkeurde.
Maar ik moet gauw verder vertellen voordat het hele- | |
| |
maal donker is geworden, ik wil de kaarsen zolang mogelijk sparen. Wanneer ik aan die tocht terugdenk, zie ik daarin al alles zoals het zou gebeuren. De bundels kleren, de koffers die mannen en vrouwen met zich meesjouwen, de verschrikte gezichten van de kinderen, de recht voor zich uit starende ogen, het geschuifel van de moede voeten, het ondraaglijke zwijgen van al deze verdoemden: een optocht van mensenoffers. Maar voor welke god?
Wanneer jij dit leest is het misschien avond en winter. Jij zit in een gemakkelijke stoel bij de kachel. Naast je staat een tafeltje met boeken. Jij rookt een sigaret. Jij begint niet te lezen, voordat alles in huis rustig is, je alleen bent en jij je ten volle kunt concentreren. Jij bent verzadigd, hebt het warm, je handen ruiken naar lekkere zeep, een elektrische schemerlamp verlicht nog eens extra de bladen van dit geschrift. Jij voelt je behaaglijk. Door je stoïcijns-epicuristische levensopvatting weet jij je boven de narigheden van het leven te verheffen en de aangename dingen die het soms oplevert, voluit te genieten. Jij hebt je zelf nooit helemaal willen loslaten, je nooit helemaal aan iets of iemand willen overgeven. Jij hebt over de dood nagedacht, want jij denkt over het leven. Zetje oren nog eens wijdopen en volg mij, je zuster, alsof jij in werkelijkheid bij mij bent. Ik schrijf dit voor je op om je wakker te schudden uit je behaaglijke dommel, omdat jij mijn broer bent van wie ik houd.
Ik wil dat jij mij nu volgt van etappe tot etappe, van
| |
| |
vernedering tot vernedering, van moeheid tot uitputting, van de vuilnisemmer tot de vaalt. Heb jij wel eens een nacht doorgebracht temidden van honderden mensen, opgesloten in een te kleine ruimte? Nee, geen emigranten die hun eigen land vrijwillig verlieten, omdat zij het ergens anders beter hoopten te krijgen. Maar temidden van mensen, die gewend waren in zulke kamers te wonen als waarin jij nu woont, mensen voor wie het leven zekerheden had, omdat zij beschermd werden door wetten en door de onderlinge afspraak van allen om zich te houden aan de plaatselijke regels van goed en kwaad. Ik heb het gezien en zelf ervaren, hoe deze mensen niet konden geloven dat die zekere bodem hun plotseling onder hun voeten was weggenomen. Een tijd lang bleven zij nog, bijna automatisch, een beroep doen op de oude gebruiken. Zij hadden er nog nooit van gehoord dat men oude mensen als antwoord op een vraag met de vuist in het gezicht sloeg. Zij waren er niet aan gewend dat men van kinderen dingen verwachtte waartoe alleen volwassenen in staat waren. Wel hadden zij hierover gelezen. Zo iets was vroeger wel voorgekomen in tijden dat er nog heidenen waren.
Het ging van etappe tot etappe, van vernedering tot vernedering. Eerst waren het treinen met derdeklas coupés, weliswaar opgepropt, maar men kon door de ramen nog naar buiten kijken, men was nog in zijn eigen land. Men vertrouwde op de goede zeden en gebruiken die daar hadden gegolden. Het is mij nu nog onbegrijpelijk waarom wij ons zonder verzet als monsters zonder
| |
| |
waarde hebben laten versturen. Bij elke volgende etappe was men aan de ene vernedering gewend om een nieuwe te ondergaan. Eerst sliepen wij nog in een bed, daarna op een strozak, tenslotte maakten we van wat vodden een legerstede. Toch zijn er geweest die tot het allerlaatste hun tanden zijn blijven poetsen, al was het dan ook uitsluitend met water. Plotseling was ik al de jaren dat ik als volwassen mens had geleefd vergeten en weer het jonge meisje van zeventien jaar. Er waren mensen bij, die ik in geen twintig jaren had gezien. Toen kwam moeder ook nog. Ik herkende haar niet. Zo was zij veranderd. Wij hebben haar nooit als een flinke, opofferende moeder gekend. Jij had haar nu moeten zien. Geen spoor van angst. Zij was behulpzaam en helemaal niet egoïstisch meer. Nu de anderen hun overwicht op haar verloren hadden, wilde zij op haar beurt eens tonen wie zij was. Hoe zij over jou praatte! Toen het voor de anderen donker werd, werd het voor haar licht. Zij die altijd in de schaduw van anderen had geleefd. Zij sprak iedereen moed in. Zij kon alles missen. Opeens was zij moeder geworden.
Het is nu wel zo donker dat ik een kaars moet aansteken. Men kan dan van de weg uit zien dat hier iemand is. Maar wie zou er kunnen komen? De boer en de boerin. Waar zijn ze? Vroeger zou ik bang geweest zijn. Helemaal alleen en niets dan bossen! In deze tijd van het jaar komen hier slechts zelden wolven. Door het kaarslicht wordt alles nog verlatener. Zijn vlam schijnt uit
| |
| |
een andere wereld. Zou er niet altijd vuur op de aarde zijn geweest? Toch kan ik, nu ik alleen ben, de stilte beter verdragen. Het plotseling intredende zwijgen van een groot aantal mensen, die weten waarvoor zij geroepen worden, is het benauwendste wat ik ooit heb meegemaakt. Daar onttrekt niemand zich aan. Maar de spanning waarin ik vóór mijn gevangenneming had verkeerd was zo groot geweest, dat die van mijn nieuwe situatie weinig vat op mij kon krijgen. Ook had ik minder last van de voorkomende ongemakken dan de anderen, die niet zoals ik gewend waren zich te schikken in een leven dat weinig comfort bood. Ik begreep hun moeilijkheden wel, maar ik kende ze te goed uit vroegere ervaringen om me daar druk over te maken. Wonderlijk dat de meesten over hun eigen kwalen bleven klagen, alsof het verlies van hun vrijheid niet het ergste was. Wanneer je in zulke omstandigheden verkerend, tante Alida opgewekt hoort vertellen dat zij al enkele dagen geen last meer van haar nieren heeft gehad, ga je denken dat iedereen krankzinnig is geworden.
Ik heb daar geen nieuwe relaties aan geknoopt, op een enkele na, een oudere man. Ik wilde blijven bij degenen die ik had achtergelaten. Ik geloof dat mij hetzelfde gebeurd is als moeder. Ik wilde ook weer opnieuw beginnen, ik wilde verder gaan waar ik als jong meisje was gebleven. Ik heb mij ook van de anderen afgezonderd door voor te wenden dat ik niet de persoon was waarvoor ik gehouden werd. Ik kon deze houding des te gemakkelijker aannemen, omdat ik er zelf in geloofde. Ik
| |
| |
ben hierin blijven volharden, waardoor ik tenslotte aan het lot van de anderen ben ontkomen. En dan ontdek je dat er een relatie bestaat tussen beul en slachtoffer, een zeer intieme relatie. Onbegrijpelijk dat zo iets mogelijk is. Dergelijke dingen zijn niet logisch te verklaren, al zul jij zeggen dat elke offerande haar oorsprong vindt in de angst voor de dood. Ongemerkt gaat men leven in de sfeer van de beul. Omgekeerd zal wel hetzelfde plaatsvinden. Daarom zal het slachtoffer van vandaag de beul van morgen zijn. Is niet elke beul eerst zelf slachtoffer geweest? Ook aan zijn ellende raakt een mens gewend. En tot het laatst blijft hij hopen.
Ik heb verscheidene mannen en vrouwen om me heen zien sterven. Er was een man van omstreeks zestig jaar onder, ongeveer de leeftijd waarop vader stierf. Hij was alleen. Zijn vrouw was jaren geleden gestorven. Zijn kinderen waren van hem gescheiden. Ik ben tot het laatst bij hem geweest. Dat was niet goed van jou om mij niet bij het sterfbed van onze vader te laten roepen! Ik had hem zo graag gezegd dat hij, ondanks alles, mijn vader was, dat ik geen enkele wrok meer tegen hem koesterde. Maar jij was toen bang dat ik zou gaan huilen, dat ik een scène zou maken en dat hij daardoor geen manlijke dood zou sterven. Jij wilde dat hij zou weten dat het met hem afliep. Geen geestelijke heb jij toegelaten. Misschien had diens aanwezigheid hem toch goed gedaan... Ik heb zelf kinderen. Ouders voelen zich altijd schuldig tegenover hun kinderen.
Bij het sterfbed van die vreemde man begreep ik, dat
| |
| |
jij destijds verkeerd had gehandeld door je autoritair optreden. Het is soms moeilijk om in een andermans hart te lezen. Daarbij is zelfs een goed verstand van weinig nut, wanneer je de liefde mist om dat hart te kunnen benaderen. En wat is rustig sterven? Rustig. Maar het hart is al koud voordat de algehele verstarring is ingetreden... Die vreemde man was blij dat er iemand was die hem bij het sterven hielp. Ik had hem een tijdje verzorgd. We waren op goede voet met elkaar gekomen. Bij stukjes en beetjes kreeg ik het verhaal van zijn leven te horen. Over zijn kinderen, een zoon en een dochter, sprak hij het meest, over zijn vrouw heel weinig. Tot een paar weken voor zijn dood. Aan zijn onrustige ogen merkte ik dat hem iets bezwaarde. Hij durfde er niet goed mee voor de dag te komen. Steeds kwam hij weer terug op zijn vrouw. Hij vertelde mij hoe zij samen hadden geleefd, dat ze niet altijd even gelukkig met elkaar waren geweest. Maar telkens als ik dacht dat hij meer over hun verhouding zou loslaten, hield hij plotseling op. Nu en dan keek hij mij aan alsof hij zeggen wilde: begrijp jij het dan nog niet? Ik wist niet hoe ik er mee aan moest, wat hij verlangde dat ik zou zeggen of doen. Eerst toen hij er zeker van was dat het gauw met hem zou aflopen, heeft hij mij zijn geheim gebiecht. Hij leek een beetje op onze eigen vader. Ik heb hem dat ook verteld. Zijn kinderen waren al vroeg het huis uit gegaan. Zij konden het met hun tirannieke vader niet goed vinden. Zijn vrouw moest toen alleen zijn driftbuien verduren. In die tijd was hij nogal veel op reis. Op een keer
| |
| |
dat hij weer weg moest, was zijn vrouw, die hartpatiënte was geworden, bij haar dochter, die in een andere stad woonde, gaan logeren. Hij wilde dat niet. Toen hij onverwacht thuis kwam en begreep dat zijn vrouw bij zijn dochter logeerde, is hij haar daar gaan terughalen. Maar eenmaal weer thuis schijnt hij zo tegen haar te keer gegaan te zijn, dat zij een hartaanval kreeg waarin zij is gebleven. ‘Dat was mijn schuld! Ik heb haar dood op mijn geweten!’ Toen hij mij dit had opgebiecht, heb ik hem gekust. Daarna werd hij rustig. Enkele ogenblikken later blies hij zijn laatste adem uit.
Het is allemaal erg vlug gegaan na mijn gevangenneming. Dat is alweer een jaar geleden, geloof ik. Hier leef je meer met het jaargetijde dan met de dag. Vanaf het ogenblik dat je uit de gewone maatschappij weg bent, bevind je je in een onwaarschijnlijke wereld. De draden met je vroegere bestaan worden een voor een doorgeknipt. Langzamerhand vervagen de beelden uit dat vroegere bestaan. Je hebt alleen nog maar te maken met je nieuwe omgeving. Maar door het terugvallen tot mijn kinderjaren kreeg ik weer contact met jou. Jij werd werkelijker voor mij dan mijn kinderen en Jan, dan de mensen met wie ik de laatste tijd was omgegaan.
Wij schamen ons voor oude mensen, die kinds zijn geworden. Die doen dan niet meer mee. Ik ken de verklaringen die hiervoor gegeven worden. Maar kan het verstand iets werkelijk verklaren? Leven betekent warmte. Wanneer je een bloem in al haar onderdelen uit elkaar
| |
| |
haalt, wat weet je dan van die bloem? Je hebt er één schijnwerper op gericht, je kunt hem alleen maar zien vanuit het licht van de schijnwerper. Zo is het met alles wat door het verstand onttakeld wordt. Het beste in ons gaat verloren wanneer wij voorgoed met de verlangens van onze zeventien jaar hebben afgerekend. Zijn het niet de beste mensen, die aan hun droom van voor de volwassenheid trouw blijven? Heeft niet elk volk zijn wens-verhaal hoe het zal zijn in de verre, verre toekomst? Ik heb vele volwassen mensen weer zien worden als kleine kinderen. Vroegtijdig kinds, hoor ik jou zelfverzekerd zeggen, als gevolg van abnormale omstandigheden. En ik zelf dan? Ben ik gevlucht in een illusie? Had ik mijn heil moeten zoeken in het vrijwillig opgeven van mijn leven, in de zelfmoord? Nee, dat is niet waar. Ik ben niet gevlucht voor de werkelijkheid, al weet ik niet wat dit woord hier moet betekenen.
Elke dag, die er na die afschuwelijke treinreis geweest is, toen ik dacht dat wormen edeler wezens zijn dan mensen, heb ik mij verzet tegen mijn beulen en... tegen hun slachtoffers. Ik wilde niet worden zoals zij. Maar er is een geluidsgrens waar het hart niet meer resoneert. Als men te veel ellende elke dag opnieuw moet aanzien, gaat de gevoeligheid ervoor verloren. Ook het lichaam van de mens kan slechts functioneren tussen zoveel graden boven nul en zoveel eronder. Toen ik hen bezig zag kwam alles in mijn herinnering terug uit mijn kinderjaren. Bezig met leed te veroorzaken, waar ze de gelegenheid daartoe maar kregen. Bij het uitladen rukten ze
| |
| |
de baby's uit de armen van hun moeders en gooiden ze als blokken brandhout op een kar. De kindermoord van Bethlehem! Toen herinnerde ik mij hoe ik als klein meisje - ik was nog heel klein - de vliegen die jij voor mij gevangen had, de vleugels en de poten uittrok en hun lijfje dan tegen de witte keukenmuur platdrukte. Ik vond die verschillende rode afdrukken op de muur zo aardig. Jij was daar niet zo handig in als ik. Of misschien durfde jij niet zo goed. Ook de beulen zijn weer kinderen geworden, wrede kinderen. Maar daar gaat het mij niet om. Iedereen krijgt een kans. Jij weet wat ik bedoel: het gaat om het ogenblik waarop je met één been nog op de kinderspeelplaats staat en met het andere al in de ring, om het in jouw mannentaal uit te drukken. Het is het moment waarop aan iedereen geopenbaard wordt welk leven voortaan alleen waarde heeft. Elk mens heeft zo'n ogenblik gekend. Maar wie volhardt? Je bent nieuwsgierig naar de dingen die het lichaam je belooft. Die wil je zo graag hebben dat je het andere vergeet. Je gaat onder in je eigen lichaam. En dan bevind je je plotseling geheel onvoorbereid in de situatie van dat vroegere moment. Het lichaam kan dan niet meer meedoen zoals vroeger, het is te veel geknauwd en bloemen zullen er niet meer aan ontluiken.
Wanneer ik nu uit het raam kijk is het donker op de hof. Ik kan de bomen op de achtergrond niet meer van de weg onderscheiden. De kaarsevlam verlicht slechts een kleine cirkel, net genoeg dat ik kan zien wat ik schrijf.
| |
| |
De boer en de boerin? Waar zijn ze? Wat is er met hen gebeurd? Er staat nog wat kleinvee op stal. Straks als ik hiermee ophoud zal ik er wel naar gaan kijken. Naar de aanwezigheid van mensen verlang ik niet.
Hoe is het zover met jouw zuster gekomen! Vroeger leek mijn huis wel op een café, zoveel mensen kwamen er over de vloer. Jij hebt zeker nooit kunnen denken dat ik nog eens het geduld zou opbrengen om dit voor jou op te schrijven.
Ik kan nu met je praten zoals vroeger, toen wij samen lange wandelingen maakten. Wij zochten de stille wegen op. Maar in onze geboortestreek behoefde je geen uren te lopen om een boerderij te zien. Het is hier allemaal grootser, wilder. Aan de wouden komt geen einde. Je gaat verloren in de ruimte. Op deze boerderij heb ik na mijn vertrek uit het ziekenhuis gelegenheid gehad om mijn indrukken van de laatste tijd wat te verwerken. In zoverre dat dan mogelijk is. Ik heb niet zo vaak in mijn leven de kans gekregen om een beetje te herstellen van de opgelopen wonden. Van de ene moeilijkheid geraakte ik in de andere. Ik zal daar zelf wel enige schuld aan gehad hebben. Maar veranderen kon ik mij niet. Je wordt zo geboren. Ik stortte mij steeds opnieuw in avonturen. Ik kon het niet laten. Ik was altijd onbesuisder dan jij. Het begon al op de lagere school. Straf deerde mij niet. Daar was ik al vroeg aan gewend. Ik heb me zelf een man uitgekozen, tegen de wil van mijn vader, op een leeftijd dat een meisje nog geen oordeel des on- | |
| |
derscheids op dat gebied heeft. Ik ben eerst naderhand tot het inzicht gekomen, dat er nog wel andere mannen waren geweest met wie ik had kunnen trouwen. Toen kwamen de avonturen. Ik keek niet om en bang voor de gevolgen was ik evenmin. Telkens een vallen en weer opstaan. Maar mijn kinderen hield ik altijd bij mij. Ik heb een harde leerschool gehad. Ik ben in de leer gebleven. Dat schijnt voor mij zo beschikt te wezen. Ik verwonder mij erover, dat ik hier al enige tijd ongestoord kan blijven zitten. Zeker omdat ik zelf niets meer wil, omdat het voorgoed met mij is afgelopen. Toen ik Jan ontmoette, dacht ik dat er een nieuw leven voor mij zou beginnen. De oorlog maakte ook hieraan een einde. Ik heb mij altijd onder alle omstandigheden er doorheen weten te slaan. Jij weet hoe beroerd die soms waren. Mijn hele bestaan met de kinderen was op een economisch luchtledig gebaseerd. Niemand kon begrijpen hoe wij de touwtjes aan elkaar
knoopten. En dat niet alleen, maar ik geloof niet dat ik ooit een hongerige vriend of vriendin met een lege maag de deur uit heb laten gaan. Toen de kinderen, op de jongste na, groot waren en het ernaar ging uitzien dat wij een beter bestaan zouden krijgen, viel Robert uit. Eigenlijk degeen op wie wij allen onze hoop hadden gevestigd. Deze slag is te hard aangekomen. Toch heb ik mij verzet. Ik haatte die bruten, ik liet niet met mij doen wat zij wilden. Maar voor mijzelf had ik het opgegeven. Totdat ik ging begrijpen wat ze met mij en de anderen voor hadden. Maar dat het zo snel in zijn werk zou gaan had ik niet vermoed.
| |
| |
Terwijl wij wat achter ons lag nog niet geheel hadden kunnen loslaten, stonden we onverwacht voor het vreselijke feit. Tot dat ogenblik hadden wij nog hoop. Alle officiële gedoe van controle, namen noteren, medisch onderzoek legden we als gunstig uit. Wij redeneerden: als ze ons kwijt wilden, dan zouden ze niet dit, dan zouden ze niet dat. Zelf bedachten we honderden manieren waarop ze het zouden kunnen doen, maar daaronder viel hun manier juist niet. En het gebeurde te snel dan dat wij de tegenstrijdige fluisterberichten op hun werkelijke waarde hadden kunnen beoordelen. Wij leefden van de ene minuut in de andere, van de ene veronderstelling in de andere. Ik ken nu de betekenis van het woord pandemonium. Toen wij uitgeladen werden... dat was een pandemonium. Er valt hier niets te wreken. Dan gebeurt immers hetzelfde van voren af aan. Niemand heeft schuld of iedereen, het slachtoffer inbegrepen. Er is maar één verklaring: bij tijden worden wij met waanzin geslagen. Wiens schuld? Ik heb met de anderen meegedaan. Ik heb angst gehad, ik heb gehuild en geschreeuwd, ik heb pijn gehad, honger en dorst. Ik heb ze vervloekt. En als door een wonder op dat ogenblik de rollen waren omgekeerd, had ik ze allen levend verbrand. Wat zijn de builen op het zere lichaam van de profeet Job vergeleken bij die kwellingen? Ik heb niet geloofd dat een mens dit kan doormaken en nog verder leven. Naderhand heb ik mij geschaamd, niet alleen om wat er met mij persoonlijk is gebeurd. Een hond die vriendelijk tegen mij is en zich laat strelen, ben ik dankbaar.
| |
| |
Hoe het verder gegaan is, wat doet het er eigenlijk toe? Maar jij bent mijn broer. Ik wil dat dit laatste teken van leven jou bereikt. Nooit zal er iemand met jou zo vertrouwd zijn als ik. Jij hebt dikwijls aan mij gedacht toen ik weg was. Dat weet ik. Jij zult mij niet vergeten. Hoe verder wij van elkaar zijn des te beter zullen wij samen zijn. Geen enkele vrouw of vriend zal mijn plaats ooit bij jou kunnen innemen. Als jij door de straten van onze provinciestad zult lopen, zal elk huis, elke boom jou van mij vertellen, van de tijd toen wij schuchter ontdekten dat wij in een vijandige wereld niet alleen stonden. En in de grote stad waar jij en ik samen hebben gewoond, zul jij voorbij mijn huis gaan en tegen jezelf zeggen: hier was het, en de wonde van je hart zal weer opengaan. Als jij mijn kinderen ontmoet, zij die overbleven, zul jij zacht tegen hen spreken, omdat jij mijn nabijheid vermoedt in hun ogen. Wanneer jij alleen bent en er niemand is om jou aan te horen, zal ik naar jou luisteren. Ik zal bij jou zijn als de anderen je verlaten hebben en als zij jou bespotten, zal ik je toeknikken - jij zult je schouders ophalen en het zal je niets doen. Wanneer ik nu voor je zou staan met mijn ingevallen wangen, mijn grijzend haar, mijn scherpe mond, mijn groezelige gelaatskleur en mijn ogen die niet meer kunnen huilen, zou jij misschien schrikken. Alleen mijn smalle handen zijn er nog. Zoals vroeger.
Wanneer jij mij nu zou zien, zou je mij wellicht niet onderscheiden van al die andere vrouwen, die, afgebeuld, hun doelloos leven verder slepen. Maar ik zit jou
| |
| |
te schrijven bij het licht van een kleine vlam. Er is nog glans op mijn haren. Mijn oren en mijn neus zijn nog ongeschonden. Ik wil je niet afschrikken, maar jij moet weten hoe ik geworden ben en toch met mij blijven praten. Zoals vroeger. Ik wil dat jij vermoeden zult wat er met mij gebeurd is, waarom geen voedsel mij ooit meer zal smaken, waarom ik een afkeer gekregen heb van iets waar ik altijd op belust was. Nee, geëxalteerd ben ik helemaal niet meer. Daar genees je gauw genoeg van, wanneer de wereld om je heen hysterisch is geworden. Maar nu nog, terwijl toch alles al lang achter de rug is, valt het mij moeilijk die vertrokken gezichten voor mijn geest te halen, waarop het onherroepelijke dat zou gebeuren te lezen stond. Het gehele lichaam dat zich samenkrampt tot één wil: leven. De poriën die zich openen om het angstzweet door te laten. En ik? Voordat er met mij gebeurde wat ik je vertelde, voordat ik niets meer om me heen hoorde of zag, heb ik jouw naam uitgeschreeuwd. Ik wilde, dat jij mijn zieke lichaam weer in je armen zou nemen en wegdragen. Daarna... ik weet niet hoe lang ik in die tuin verbleef - dat was toen de zon stil stond en de tijd ophield verder te gaan. Hoe kan er iets zijn tussen twee ogenblikken dat geen ogenblik is, geen uur, geen dag, geen jaar, maar geheel zonder tijd? Nooit was ik ooit ergens zekerder van. Hier naast kan niets meer zijn.
Toen ik weer in de tijd was opgenomen - ik had mijn naam horen afroepen, maar ze moesten mij wegslepen - wilde ik eerst niet terugkeren tot het doen van de ge- | |
| |
wone dingen. Ik begrijp niet waarom men mij toen niet heeft laten liggen en de rest van mij, die ik als een nodeloze vracht met me mee sjokte, niet heeft begraven. Toen ik weer voedsel tot mij begon te nemen en mijn lichaam zich weer zoveel had hersteld dat het gebruikt kon worden voor slaven werk, is mij duidelijk geworden wat ik nooit daarvoor heb geweten. Dat was het dus. Alleen wie door het ergste heen is gegaan en het geloof van zijn jeugd heeft behouden, wordt in de tuin toegelaten. Wat doet het ertoe wat daarna nog met je gebeurt! Wat in de tijd plaatsvindt heeft alleen betekenis wanneer je daardoor in een wereld buiten die tijd wordt opgenomen. Toen ik zover was gekomen dat ik weer geleek op de anderen, bemerkte ik dat mij alles wat ik deed lichter viel dan vroeger. Ik begon de mensen uit mijn omgeving aan te trekken. Ik kreeg hun vertrouwen. En wat zelden gelukte, gelukte nu. Zo volkomen dat het onwaarschijnlijk lijkt. Met twee gevangenen ben ik uit het slavenkamp ontvlucht. Oostwaarts. Alleen 's nachts wanneer de beide anderen sliepen, kon ik over het gebeurde nadenken. De bomen, die als altijd stil stonden te luisteren, weten alleen hiervan. Het viel me moeilijk te wennen aan de verandering die in mij zelf had plaats gevonden. Ik schrok niet meer als ik geritsel hoorde in de takken. Ik wist immers van tevoren of er onraad dreigde. Zoals ik nu weet dat de boer en de boerin op wie ik wacht niet zullen terugkeren. Zoals ik weet dat de hond mij dat zoëven is komen vertellen. Maar het doet mij niets. Ingrijpen? Nee, dat gaat niet.
| |
| |
Ik weet zelf niet waarom dat niet gaat. Ik moet alles laten gebeuren, ook wat mij zelf betreft. Ik word alleen van tevoren gewaarschuwd.
Hoe lang wij met zijn drieën door de bossen gezworven hebben, eer wij op een groep van de onzen stuitten, zou ik je niet kunnen zeggen. Wij leefden - ja, waar leefden we eigenlijk van? In een bos vind je altijd wel iets waarmee je je kunt voeden. Eerst wilde ik niet van het vlees eten dat de beide mannen buit maakten. Maar ik moest wel. Een zwak mens is immers altijd anderen tot last.
De groep die wij aantroffen bestond, op één vrouw na, uitsluitend uit mannen. Wij met zijn drieën werden bij de groep ingeschakeld. Eindelijk kreeg ik de gelegenheid iets te doen, mij te wreken voor de vernederingen die mij waren aangedaan, mij te wreken op de beulen van mijn zoon. En in de eindeloze bossen heerste de vrijheid waar ik zo naar verlangd had. Als ik ooit de gelegenheid had gehad om tot het leven terug te keren, dan werd mij die toen geboden. Maar ik bleef naast mijn eigen lichaam lopen, mijn omgeving onderging ik als iets onwezenlijks. Ik noteerde slechts de spanningen der anderen, evenals een seismograaf aardschokken. Ik deed wat de leider van de groep, een jonge man die enige jaren ouder was dan Robert, mij opdroeg. Ik gaf antwoorden als men mij iets vroeg, ik reageerde slechts, ik wilde zelf niets meer. Nu ik onder vrienden was en me niet meer behoefde te verzetten, gehoorzaamde mijn lichaam gewillig. Anders dan vroeger. Zonder er iets bij
| |
| |
te voelen. De smaak van het leven was weg. Ik maakte deel uit van een partizanen groep, bestaande uit drieëntwintig leden, van wie het vrouwelijke lid de vriendin was van de leider. Ik voerde opdrachten uit, ik was een willoos onderdeeltje van een verzetsmachine. Na alles wat ik had doorgemaakt, rustte mijn lichaam uit in een slaaptoestand. Zolang deze duurde ging alles goed. Maar bij het eerste teken van ontwaken was het alsof mijn boze demon weer uit zijn schuilhoek te voorschijn kwam. Had ik het kunnen verhinderen? Ik wilde dit toch immers niet. Wat betekent onze wil tegenover die van onze demon?
Inderdaad, het was Iwan, zo heette de leider, en diens vriendin. Alles liep uitstekend zolang zij niet twijfelde aan zijn gevoelens voor haar. Maar Iwan voelde zich tot mij aangetrokken, al was ik veel ouder dan zijn vriendin. Een oprechte jongen met een scherp verstand, een krachtige wil en met vastomlijnde opvattingen over mens en maatschappij. Ik luisterde aandachtig naar zijn uiteenzettingen. Hij was geboren in een streek waar de winters lang zijn en de zomers kort en fel. Hij had de ruimte in zich van zijn grote land en de hartstocht voor de dans van zijn geboortestreek. Hij was ook gevoelig, maar toch anders dan Jan, die er geen vaste overtuigingen of principes op na hield en alleen geloofde in zijn muziek.
Het was een mooie zomeravond. In een vuurgevecht, waaraan de gehele groep had deelgenomen, was Iwan van zijn vriendin, die altijd in zijn nabijheid bleef, ge- | |
| |
scheiden. Hij en ik waren dezelfde richting uit gevlucht. Toeval? Voor het eerst sinds lange, lange tijd drongen de geuren van het bos tot mij door, scherpe reuk van naaldbomen, de lichte geuren van berken. Voor het eerst zag ik de taaie jeneverstruik, die zich snel herstelde wanneer we hem met enig geweld opzij hadden geschoven. Iwan en ik luisterden naar het knallen van schoten dat overal in het bos te horen was.
Omstreeks middernacht vonden wij een onderkomen: een bergplaats voor gereedschappen, die houthakkers daar vroeger bewaarden. Ze was erg nauw, we konden er met zijn tweeën precies in. We zouden niet tegelijk gaan slapen, omdat we op onze hoede moesten blijven. Maar wij hebben die nacht helemaal niet geslapen. Hij was nieuwsgierig naar mijn leven. Ik heb mij toen laten verleiden om hem ook iets over Jan te vertellen. In het donker van de bergplaats konden wij niets van elkaar zien, zodat alleen de klank van onze stem kon verraden wat er in de ander omging. Jij zult ook wel eens ervaren hebben, dat je iemand die je niet kunt zien maar wel kunt horen, recht in zijn hart kijkt. Toen ik te lang over mijzelf verteld had en daarna Iwans stem hoorde, begreep ik dat ik weer iets verkeerds had gedaan. Ik geloof dat de omgeving van het bos, de stilte en de spanning bij mij de herinnering hadden wakker geroepen aan de oerwouden waarover Jan zo boeiend kon vertellen. Toen ik eindelijk ophield met praten, vroeg hij alleen maar: ‘Betekent Iwan niet hetzelfde als Jan?’ Ik hoorde aan zijn stem wat hij bedoelde. Die nacht heb ik
| |
| |
even gedacht dat er voor mij nog bloemen konden bloeien. Maar ik wist dat het daarvoor altijd nacht moest blijven.
Jij zult wel begrepen hebben waarom ik je juist deze episode uit mijn lotgevallen vertel. Inderdaad, omdat jij mij nu niet meer zoudt bespotten, zoals op de kamer van Betty. Een vrouw zal altijd blijven verlangen naar de vervulling van haar jongemeisjesdroom. Veroordeel vrouwen hierom niet.
Bij het aanbreken van de dag werd het voor mij weer donker. Iwan sprak dwaasheden. Hij wilde zich van zijn vriendin losmaken. Met het leeftijdsverschil tussen ons behoefde ik niet aan te komen. Dat had een averechts effect. En van geen enkele vrouw kun je verwachten dat zij zich opzettelijk afstotelijk maakt. Na al de klappen en douwen die ik had gehad, weer door een man te worden gestreeld, hoe onverstandig ook, ik kon mij er niet aan onttrekken.
Wat ik verwacht had, gebeurde. De andere vrouw liet zich niet zo maar opzijschuiven. Ik had hem bezworen zich gewoon als altijd tegenover zijn vriendin te gedragen. Jij bent zelf een man. Jij weet hoe dat gaat. Hij was daar natuurlijk niet toe in staat. Mijn positie in de groep werd onmogelijk. Maar dit had ik niet gewild. Het verdroot mij dat ik de oorzaak van onenigheid en twist was geworden. De anderen gingen zich ermee bemoeien. Ik was de onruststookster, de indringster. Ik werd weer bespot en uitgescholden. En zij, de vriendin, maakte van alles gebruik waarmee zij mij dacht te kunnen treffen.
| |
| |
Zelfs hier kreeg ik het verwijt te horen dat ik tot het uitgestoten volk behoorde.
Weet jij wat het zeggen wil, als je vrienden je gaan uitschelden, als zij je laten voelen dat je er niet bij hoort, dat je te veel bent? Want de hele groep, behalve Iwan, was tegen mij, de indringster. Weer had ik iets verkeerds gedaan. En nu bestond er maar één mogelijkheid om het weer goed te maken: ik moest verdwijnen. Alles herhaalde zich. Toen ik op de wereld kwam, wilde mijn vader niet van mij weten, omdat ik een meisje was en hij een zoon had willen hebben. Ik heb eens in een strenge winter een school eendvogels op een ijsschots, die aan de oever van een rivier was vastgeraakt, gadegeslagen. Een van die eendvogels had een bevroren poot en kon moeilijk van zijn plaats komen. Weet jij wat de anderen deden? Een voor een kwamen ze op het zieke beest toegesprongen en prikten het met hun snavels in zijn poot, in zijn vleugel, zijn kop, overal... totdat hij dood was.
Het is mij nu zelfs onmogelijk om je details te vertellen van wat er toen gebeurd is. Er was voor mij geen andere uitweg meer. Misschien wilde ik hun wel de schande besparen het zelf te doen. Ik moest verdwijnen. Ik weet het: het is niet goed de hand aan jezelf te slaan. En zeker niet na de moeite die ik had genomen om in leven te blijven. En toch... wanneer een mens uit de gemeenschap van zijn vrienden wordt gestoten, wat blijft er dan anders voor hem over? Dat ik nu hier zit heb ik Iwan te danken. Toen ik het gedaan had, heeft hij mij - net als jij - in zijn armen gedragen en verzorgd. Mis- | |
| |
schien is het wel mislukt, omdat ik toch op die manier geen afscheid van het leven wilde nemen. Iwan heeft mij naar het hospitaal vervoerd.
Daar heb ik, ondanks de goede verpleging, geen aangename tijd doorgebracht. Het was niet het ziek-zijn. Ik had erger dingen doorgemaakt. Maar toen kwam het bij mij op, dat ik van begin af aan verkeerd had gedaan door te blijven leven. Ik had met de anderen mee moeten gaan, toen zij mijn naam afriepen en mij eruit haalden. Ik vroeg mij af waarom ik nog bleef zwerven. Alle poorten hadden zich immers sedert dat ogenblik voor mij gesloten. Wat deed ik hier? Ik stond anderen, die meer rechten dan ik schenen te hebben, maar in de weg. Er was nergens enig uitzicht voor mij. Van kind af aan had ik klappen gekregen. Die waren altijd voor mij bestemd geweest. Dat men mij had uitgekozen om te blijven leven, kon niet anders dan op een vergissing berusten, die ik zelf door mijn valse opgave had veroorzaakt. Altijd en overal stootte ik mijn hoofd. Het scheen alsof ik moest blijven leven, opdat de mensen mij konden kwellen. En waagde ik het mij aan iemand te hechten, dan werd hij mij weer afgenomen. Kreeg ik daarom steeds de gelegenheid om mij even te herstellen, dat ik daarna weer tot doelwit kon dienen voor de plagerijen van het lot? Ik schijn niet eens rustig te mogen sterven.
Ik had wel in het hospitaal willen blijven, maar ze konden mij er niet gebruiken. Ik was te zwak geworden. De mannen die mij hierheen brachten - deze boerderij is een van de retraiteposten van de partizanen - hebben
| |
| |
mij nog verteld, dat de hele groep van Iwan, kort na mijn opname in het ziekenhuis, werd vernietigd. Slechts enkelen, onder wie Iwan's vriendin, vielen levend in handen van de vijand. Hij zelf sneuvelde. Over mijn nieuwe gastheer en gastvrouw kwam ik niet veel te we ten. Ik behoefde hier alleen maar wat licht werk te doen, totdat ik wat opgeknapt was. Ik heb hier ruimschoots de gelegenheid gehad om met mijzelf in het reine te komen. Ik ben er nu geheel zeker van dat ik niet meer kan bestaan.
Het heeft mij goed gedaan dat ik dit alles voor jou heb opgeschreven. Straks berg ik deze papieren in het ijzeren kistje. Het is mij onverschillig wat er nog verder met mij gebeurt. Ik besta immers niet meer. Zolang jij leeft zal ik niet vergeten zijn. Ik had graag nog een keertje met jou willen praten, zoals vroeger. Nu dat niet kan ben ik alleen maar aan het woord gebleven. Ik heb de zekerheid dat jij weer geworden bent zoals jij vroeger was. Het is immers altijd zo tussen ons geweest dat wij tegelijkertijd op weg gingen naar elkaar toe. Nadat jij dit gelezen zult hebben zullen wij voorgoed bij elkaar blijven. Het wordt koud hier in het vertrek. Mijn vingers doen zeer van het schrijven. Buiten is het donker en verlaten. Weet jij nog hoe wij als kinderen in de vlammen spuwden, wanneer de kachel 's winters in de huiskamer brandde? Dat mocht niet, zei vader, daar kreeg je blaren van op je tong.
Ik heb het nu toch zo koud gekregen. Het is vast niet goed afgelopen met de boer en de boerin. Mijn ogen
| |
| |
doen zeer van het zwakke licht. Ze branden zo. Het is net alsof er vuur uitslaat. Ik kan niet meer goed zien wat ik schrijf. Dat felle licht ook! Ach, dat is natuurlijk verbeelding. Net alsof er op de hof een lamp aangestoken wordt. Dat kan toch niet.
Ik moest maar gaan slapen. Eerst nog even in de stal kijken. Wat vreemd dat ik niet kan ophouden met schrijven. Alsof er dan iets verschrikkelijks gebeurt. Alles wordt schemerig voor mijn ogen. Zul jij altijd aan mij blijven denken, broertje? Weet jij nog, dat ik jou vroeger uitschold voor apekop en dat jij dan kwaad werd? Nu word je niet meer kwaad. Ik heb wel erg veel klappen in mijn leven gehad. Jij mag nooit meer een mens iets kwalijk nemen. Ik heb altijd veel van de mensen willen houden. Maar zij hebben mij vaak van zich afgestoten.
Alles wordt plotseling licht. Is er ergens feest? Toen ik trouwde was er ook feest met muziek, met wijn en champagne. Jij hebt toen een speech moeten houden. Dat ging je slecht af, want jij begon te huilen en toen heeft een ander jouw speech overgenomen. Je schijnt nooit te mogen zeggen wat je voelt. Dan maak je je belachelijk, zeggen de mensen.
Wat doen mijn ogen toch zeer! Dat is van al dat licht.
O, ik zie het al: de schuur op de hof staat in brand.
Gauw de papieren in het kistje. Men kan nooit weten Ik dacht dat het front zo ver af was.
De boer en de boerin? De gevangen genomen leden van Iwan's groep!
| |
| |
Het wordt opeens zo warm hier.
Die pijn in mijn ogen.
De bloemen beginnen weer te zingen...
|
|