| |
| |
| |
XV
Joop
Stil en verdrietig was Beugeltje's leven in Den Haag. Diep in haar was een onuitgesproken heimwee naar de Iependaal, naar Paps en oom Jaap, naar Linda, de tweelingen, de Zandhoeve, ja zelfs naar mijnheer Schuivers. Oma en moeder waren heel lief voor haar en vooral moeder zocht veel grotere toenadering met haar, dan ze ooit gedaan had. Ze scheen niet meer zenuwachtig te worden van een krakende beugel, zich niet meer te ergeren aan het heen en weer schudden van de roodbruine krullen. Het maakte, dat Beugeltje schuwer en van tijd tot tijd teugellozer deed dan op de Iependaal.
Joop had het best naar haar zin. Moeder was altijd zo'n gezellig type om mee uit te gaan en bij oma scheen moeder nooit moe te zijn of zich zo ziek te voelen, dat ze dagen op de rustbank moest doorbrengen. Integendeel, het was avond aan avond uitgaan. Ook oma scheen onvermoeid te zijn en Joop mocht bijna altijd mee. Het hinderde èn oma èn moeder, dat Joop niet dansen kon. Niet genoeg tenminste om mee te kunnen doen en op een morgen aan het ontbijt, zei oma, dat ze besloten was om Joop een dans- | |
| |
cursus te laten volgen. Ze ging nu zo vaak mee naar het Kurhaus of naar een dancing en het stond zo onnozel en onopgevoed dat een groot meisje zo stuntelig en onbeholpen deed.
Joop keek verheugd.
‘Dank u wel, oma,’ zei ze blij en toen keek ze naar Beugeltje.
Maar Beugeltje schudde haar krullen naar voren en rinkelde met haar beugel.
‘Paps wil het immers niet,’ zei ze gedecideerd.
Er viel een ietwat pijnlijke stilte in.
Oma keek naar moeder en moeder naar Joop.
‘O, maar hier wel,’ zei Joop zorgeloos. ‘En moeder is er toch bij, domoor.’
Ja, moeder was er, maar dat veranderde immers toch niets aan het geval, wist Beugeltje. Moeder was er altijd voor geweest, dat Linda en Joop zouden leren dansen.
Beugeltje zuchtte. Och, ze kon er helemaal niet meer uitkomen. Joop leek hier opeens helemaal volwassen te zijn en ze was toch eerst veertien. Maar drie jaar ouder dan zijzelf. Niemand echter, die dat scheen te begrijpen. Oma nam haar iedere middag mee om te winkelen en te teaen. Joop vond het in een woord ‘zalig’. Ze dweepte met de Bijenkorf, was verrukt over de snoezige japonnetjes, die oma voor haar kocht en voelde zich bij Lensvelt volkomen op haar gemak. Een heel enkele keer mocht ook Beugeltje mee, maar dat was voor niemand een genoegen. Het kind liep zo ongelukkig en gebrekkig, kon in de drukke winkelstraten helemaal niet vooruit en voelde zich noch in de Bijenkorf, noch bij Lensvelt, noch bij een van
| |
| |
de vele kennissen van oma op haar plaats.
‘Noortje hoort nog in de kinderkamer thuis,’ zei oma eens en ze lachte.
Maar Beugeltje hoorde toch wel, dat oma zich een beetje aan haar ergerde. Het was op een middag, dat oma haar beiden in het salon liet komen. Het was oma's jour en ze wilde haar kleinkinderen aan haar bezoek voorstellen. Joop was zo lief en aanhalig, bewoog zich zo gracieus, dat iedereen verrukt over haar was en haar met complimentjes overlaadde. Joop genoot. Hè, dat was toch wat anders dan op de Iependaal. Geen wonder, dat moeder het daar niet kon uithouden.
Maar het kleine domme Beugeltje gedroeg zich ongeveer, zoals Wodan gedaan zou hebben. Ze morste thee op haar nieuwe crêpe de Chine jurk, haakte met haar beugel in de japon van haar moeder, deed verlegen en schuw en schudde onophoudelijk met haar krullen, wat aan haar gezichtje een onwijze uitdrukking gaf.
‘Wat een zielig en ongelukkig kindje,’ hoorde ze dan iemand plotseling in haar buurt fluisteren. ‘'n Heel verschil met dat zusje van haar.’
Ja, Joop wàs schattig, wist Beugeltje. En zij geleek in niets op haar. Over die uitspraak bekommerde ze zich dus niet zo erg. Maar het maakte haar nog veel verdrietiger dan zij al was en 's avonds in bed, schreide ze van verlatenheid en van een diep hunkerend verlangen naar de Iependaal. Joop was er nog niet. Die kwam meestal zo laat, dat Beugeltje haar niet eens meer naar bed hoorde komen. 's Morgens was ze dan ook niet wakker te krijgen en Sientje moest haar
| |
| |
wel twee keer roepen, als ze met het kopje thee en het kannetje warm water kwam. Dat was volgens Joop ook al een van de heerlijkheden in oma's huis. Het kannetje warm water kon Beugeltje helemaal niet schelen, maar het kopje thee vond ze ook wel lekker. Joop echter vond, dat het eigenlijk zo hoorde, hoewel Maagje haar thuis zou zien aankomen om ze te verwennen met kopjes thee en kannetjes warm water. Ze was dan ook verrukt van oma's dienstmeisjes. Ze zagen er altijd zo keurig uit in haar zwarte japonnetjes en met haar onberispelijk gestreken mutsen en schorten. Heel wat anders dan Huibertje en Maagje. En ze waren zo beleefd, hadden zulke vriendelijke manieren en spraken van jongejuffrouw Joop en jongejuffrouw Noortje.
Beugeltje vond het bespottelijk en had er eerst iets van gezegd. Toen had Sientje haar echter aan het ver stand gebracht, dat het zo moest voor mevrouw. Sindsdien berustte Beugeltje er maar in, doch Joop vond het wat deftig en gaf oma groot gelijk.
En al meer en meer trok Beugeltje zich terug, bleef thuis als de anderen uitgingen. Op zichzelf vond ze dit niet erg. Ze was dat op de Iependaal niet anders gewoon. Het was altijd te ver voor Beugeltje, of te vermoeiend of, als het dat niet was, geen weer.
Maar hier in het grote huis voelde ze zich zo vreemd en ongelukkig. Sientje en Dina waren heel vriendelijk en beleefd voor haar, maar ze haalden in goedheid en hartelijkheid niet bij de altijd brommende Huibertje en de steeds pruttelende Maagje.
En dan Engelien, die zo haar eigen kleine verrassinkjes had. Nee, Beugeltje verlangde naar de Iependaal,
| |
| |
naar de gezellige apotheek, naar de rommelige kinderkamer. Het was hier alles heel mooi en moeder was aardiger, dan ze ooit voor haar geweest was, maar ze kon het niet helpen, ze voelde zich hier zo eenzaam en verlaten, ondanks, dat iedereen toch erg meewerkte om haar het alleen zijn te vergoeden.
Moeder kocht haar boeken, oma gaf haar dozen bonbons en Joop bracht haar telkens iets leuks mee. Maar de boeken waren heel anders, dan die Paps en oom Jaap voor haar uitzochten. De bonbons verveelden haar en de geschenkjes van Joop bezwaarden haar. Ze vond dat haar zusje te roekeloos met haar zakgeld omsprong. Paps zou dat nooit goedvinden. Maar Paps zou zoveel niet goedkeuren. Hij zou er tegen opkomen, dat Joop zo laat naar bed ging, zoveel snoepte en allerlei dingen deed, die thuis op de lijst van de verboden genoegens stonden.
Och, maar Paps had misschien al wel niets meer over haar te zeggen. Immers zo was het toch bij Mietzi uit de vierde gegaan. Nu was het bij hen net zo'n toestand.
Hoewel, Paps had gezegd, dat ze logeren gingen. Dat betekende toch, dat ze weer terug zouden komen op de Iependaal.
Van Margrietje merkte Beugeltje al die weken niets. Maar Margrietje bleef zo vaak lange tijd weg. Dat verontrustte haar dus niet zo heel erg. Maar wel dacht ze er vaak aan, wat het toch zijn zou, dat Margietje begonnen was en dat zij afmaken moest. Margrietje had haar nog zo wijs aangekeken, zo bemoedigend en troostend toegeknikt voor ze opeens weer verdwenen was. Waar ze dan bleef? Ja, dat wist Beugeltje niet.
| |
| |
De heel grote broer van Hansje kwam bijna iedere dag bij oma in huis en dan gingen moeder en hij samen uit. Soms ging Joop met hen mee. Joop was heel vriendschappelijk met hem. Stoeide met hem en plaagde hem, zoals zij het oom Jaap deed. Beugeltje zelf stond een beetje schuw vijandig tegenover hem, begreep niet, dat Joop zich zo aan hem gaf. Maar dan bedacht zij, dat Joop ook niet wist, wat zij wist en hem gewoon als een van de vele kennissen van moeder beschouwde. En toch, Joop had immers er met Linda al zoveel over gepraat, kende de geschiedenis van Mietzi. Kon ze dit dan niet begrijpen? Joop? Ze was toch niet blind en op school had ze allemaal achtjes en zeventjes. Hoe was het dan mogelijk, dat ze zoiets niet zou kunnen begrijpen, daar waar zoveel moeielijker dingen toch zo duidelijk voor haar schenen te zijn?
Beugeltje verlangde hevig naar het einde der vacantie. Dan moest immers Joop weer naar school en o wie weet, keerde dan ook moeder niet naar de Iependaal terug. In ieder geval zou er dan toch wel een beslissing komen, hoe het gaan moest.
‘Joop,’ zei Beugeltje op een ochtend, nadat Sientje de thee en het warme water gebracht had. ‘Wanneer moet je weer naar school?’
‘Zeven September,’ antwoordde Joop en ze rekte zich nogeens uit. Hè, ze was tegenwoordig altijd moe en slaperig!
‘Zeven September,’ herhaalde Beugeltje verheugd, ‘dat zijn dan nog maar vier dagen.’
‘Wat zeg je?’ zei Joop en ze rekende vlug haar zusje na. Ja, het was zo. Ze had gelijk.
| |
| |
‘Jasses,’ pruttelde ze.
‘Vind je het niet fijn, Joop? Dan gaan we naar Paps en de Iependaal terug.’
‘Och, jawel. Maar het is hier zo heerlijk. En nu weer die suffe Iependaal. Nee hoor, ik bleef nog liever een beetje.’
Beugeltje keek teleurgesteld. Ging Joop nu net als moeder worden? Vond ze het voortaan op de Iependaal ook niet langer uit te houden?
Beugeltje's hart kromp ineen. Ze voelde zich hier de laatste tijd zo veraf van Joop. Net alsof ze haar eigen zusje niet meer was en van tijd tot tijd had ze tegenover haar hetzelfde gevoel, dat ze tegenover moeder had. 'n Soort verlegen angst.
Maar och, alles zou wel weer terecht komen, als ze op de Iependaal waren. En met Kerstmis kwam alles altijd goed, zei oom Jaap. Met Kerstmis losten alle bezwaren op in liefde en begrijpen. Het duurde alleen nog zo lang, eer het Kerstmis was en och, ze geloofde toch niet, dat oom Jaap helemaal gelijk had.
Twee dagen later viel de beslissing. Ze zouden voorlopig hier nog in Den Haag blijven en Joop zou daar op het gymnasium komen.
Beugeltje ontstelde er van en Joop keek verschrikt, minder blij dan ze zich toonde, toen oma het vertelde en moeder vroeg: ‘Vind je het niet leuk om ook eens een poosje hier school te gaan?’
‘Ja zeker, moeder,’ zei Joop hartelijk. Moeder was de gehele vacantie zo aardig en goed voor haar geweest. Het ging toch niet aan om haar te laten merken, dat ze datgene wat blijkbaar als een verrassing bedoeld was, als een teleurstelling opvatte. Maar ellen- | |
| |
dig vond ze het. Meer dan ellendig, want ook Joop begreep, dat dit alles niet langer meer onder een gewone logeerpartij te rangschikken was. Noch dat van moeder, noch dat van Beugeltje en haar.
Arm klein Beugeltje! Ze zag er uit als een uit het nest gevallen vogeltje. Dat juist zij van de Iependaal en van Paps weg moest. De tweelingen hadden er zich misschien beter doorgeslagen. Wie dat eigenlijk in die dingen besliste? Mietzi uit de vierde had zich daar ook vaak in verdiept, maar was nooit tot een oplossing gekomen. Och, dat zou zij ook wel niet.
Het was zo en zij hadden zich er eenvoudig bij neer te leggen.
‘Wil je nog thee, Joop?’ vroeg moeder.
‘Nee, dank u, moeder,’ zei Joop en meteen dacht ze aan Paps. Daar waren ze nooit zo beleefd tegen. Dien tutoyeerden ze altijd heel genoegelijk, zoals ze het oom Jaap en tante Nans ook van tijd tot tijd deden. Maar moeder! Eigenlijk kenschetste dat toch de hele verhouding met moeder, vond Joop en ze voelde wel, dat dat nog niet veranderd was. Al was moeder nog zo gezellig en aardig om mee uit te gaan, als straks de up en downs van het schoolleven weer begonnen, had je niets aan moeder. O, dan was Paps zo in alles de steunende kameraad.
‘Ziezo,’ besloot oma, ‘nu nog maar een paar dagen pleizier en dan weer aan het werk, mijn kind.’
‘Maar met af en toe een pretje, hè Jopie?’ glunderde moeder en opeens was het Joop, alsof moeder het wat heerlijk vond om met haar uit te gaan.
Beugeltje zat er stil en triest bij. Niets kon haar meer
| |
| |
schelen, nu ze wist, dat ze niet meer naar de Iependaal zou terugkeren.
‘Wil de boterham er niet in, Noortje?’ vroeg moeder en ze keek naar Beugeltje zonder het gewone medelijdende spottende licht in haar ogen. Ze keek alleen maar zacht en goed. Precies, zoals Joop kijken kon, vond Beugeltje. Hè, moeder ging de laatste tijd wel heel erg op Joop lijken. Het was vreemd heel vreemd, maar toch wel prettig.
Haastig schoof ze het laatste stukje brood in haar mondje en werkte de hele etensprop met een flinke slok melk weg. Oma keek een beetje verstoord en Beugeltje wist ook wel, dat het eigenlijk heel ongemanierd was, wat ze deed, maar och ze kon haar eten gewoon niet naar binnen krijgen. Smekend keek ze naar moeder, maar die knikte haar met een lieve glimlach, een lange aanhalige blik vriendelijk toe.
Het duizelde Beugeltje. Ze begreep het niet, maar daar was immers zoveel wat ze niet verwerken kon. De weken gingen voorbij. Joop was zonder veel moeite in de derde klas geplaatst en ging nu alle dagen in Den Haag naar school. Voor Beugeltje kwam er gedurende de morgenuren een onderwijzer, zodat haar tijd nu ook meer gevuld werd.
Over de Iependaal spraken ze niet meer. Joop berustte er in, hoewel ze het nieuwe gymnasiumleven maar matig vond en de oude hartelijke, gulle vriendinnetjes buitengewoon miste. Over Paps en Linda kon ze niet denken zonder een akelig heimwee-achtig gevoel te krijgen, hoewel zij het zichzelf niet eens bekennen wilde. Het vele uitgaan, het hele drukke bewegen in oma's huis, waar bijna altijd gasten
| |
| |
waren, maakte haar kribbig en voor het eerst van haar leven begon Joop Ten Hemert moeite te krijgen haar klas bij te houden. Ze tobde er over. Wat moest het worden, als ze bleef zitten? Ze was jong genoeg, maar zoals Paps altijd beweerde, ieder jaar was er een. Maar och, als ze bij moeder bleef zou alles misschien toch heel anders verlopen. Moeder zei openlijk, dat ze het land had aan al dat geleer. Ze zou zonder dat toch wel door de wereld komen. Maar Joop spande zich niettemin tot 't uiterste in om met Kerstmis tenminste een draaglijk rapport te hebben.
Beugeltje was triest en stil. Gelaten, vol plichtsbesef maakte ze haar werk, las een beetje en verdroomde de rest van de dag. Ze zag er zo bleek en slecht uit en at zo weinig, dat haar moeder ongerust werd en een dokter raadpleegde. Maar de dokter kon niets vinden, vond haar wat slap en zwakjes, schreef staal, rust en versterkend voedsel voor. En mevrouw Ten Hemert voelde zich gerustgesteld. Het kind zag immers altijd zo moe en betrokken.
Joop echter maakte zich uitermate bezorgd over haar zusje. Maar ja, ze wist ook niet, wat er aan te doen, al begreep ze de oorzaak mogelijk ook beter dan de dokter. Soms overwoog ze of ze het niet aan Paps moest schrijven. Paps was altijd zo bezorgd voor Beugeltje, zou zich zeker maar niet zo bij alles neerleggen. En toch, waarom Paps, misschien nog nodeloos, ongerust te maken? Paps, die natuurlijk van alles al zo'n verdriet had. Joop kon er niet toe besluiten, werd ook te zeer door haar eigen zorgen en bekommernissen in beslag genomen, om er lang bij
| |
| |
stil te staan. Zo ging de tijd voorbij en het kleine Beugeltje werd van dag tot dag lustelozer en magerder, zonder ook maar zelfs tegen Joop het verdriet uit te spreken, dat diep in haar knaagde, zodat het haar haast een onmogelijkheid werd om een gewoon gezichtje te zetten.
‘Beugeltje,’ zei Joop op een ochtend en ze keek naar haar zusje, dat over de vloer kroop, omdat ze haar laarzen en beugel nog niet aan had. Zonder beugel had ze geen steun aan het zieke voetje en Joop vond het alle morgens weer een even ellendig gezicht om haar zusje zo over de grond te zien voortbewegen. Als ze niet laat was, hielp ze haar gauw, maar meestal deed het kind het zelf, omdat dan ook de beugel haar gemakkelijker zat. Thuis hielp Paps haar bijna altijd en Joop wist wel, dat zij nu niet zo heel handig was.
‘Zeg, Beugeltje,’ herhaalde ze.
‘Ja,’ antwoordde Beugeltje.
‘Ik ben zo moe.’
‘Ik zou er maar uitkomen,’ merkte Beugeltje op en ze vocht met haar veters. ‘Straks kom je te laat.’ ‘Ik heb geen zin. Vanavond moet ik naar een partijtje bij Lettie Ruivers. Een thé dansant.’
‘Een dansende thee,’ vertaalde Beugeltje. ‘Wat gek, zou Jobs zeggen.’
‘Zeg Beugeljong.’
‘Ja?’
‘Paps heeft wel gelijk. Al heb je nog zulke goeie hersens, werken moet je. Als je tenminste een behoorlijk cijfer wilt halen. Geloof er maar niets van, als iemand beweert: “Ze is zo knap, ze behoeft
| |
| |
gewoon niets te doen.” Aanwaaien doet het niemand.’
‘ Werk jij dan niet?’
‘Och jawel, maar ik kan er niets inhouden. Ik word zo suf.’
‘Je gaat te veel uit, Joop.’
‘Wijsneus.’
‘En toch is het zo,’ zei Beugeltje treurig. Ze was klaar gekomen met haar laarzen en beugel, strompelde nu naar de wasbak, liet het water woest neerklateren in het bassin.
‘Je moet opstaan, Joop,’ vermaande ze dan en vervolgde in navolging van Huibertje: ‘Ik zeg het jou voor de laatste maal.’
Joop lachte en sprong meteen uit bed.
‘Jéminé, wat ben ik laat. Toe, laat mij me het eerst wassen?’
Gewillig stapte Beugeltje achteruit. Joop proestte en snufte vijf minuten lang en zei dan: ‘Enfin, het is morgen Zondag, hoewel van lekker uitslapen zal wel niet veel komen, Het is, geloof ik, weer een overladen programma.’
‘Zeg dan moeder, dat je niet meegaat.’
‘Ja, maar ik ga veel te graag, dat is het.’
Beugeltje zuchtte. Ja, dat was het. Linda zou rustig zeggen: ‘Heus, moeder, ik kan niet. Ik moet werken.’
Joop keek medelijdend naar haar zusje. Vanavond was ze helemaal alleen thuis, want moeder en oma gingen naar de opera. Trouwens oma en moeder waren bijna nooit thuis en als ze het waren, hadden ze gasten. En dan kwam Beugeltje liever niet binnen,
| |
| |
hoewel moeder het haar herhaaldelijk vroeg. Zoals moeder toch ten opzichte van Beugeltje veranderd was. Onbegrijpelijk gewoon.
Peinzend staarde Joop voor zich uit, dacht even aan het verhaaltje in het Jeugdblad. Aan de geschiedenis van Margrietje. Wat had Paps daarin getroffen? En moeder misschien? Zou...?
Met een ruk keerde ze zich af. Kom, ze moest nu toch heus voortmaken. Even later rende ze naar beneden.
Tegen de avond begon het te stormen en het loeide van tijd tot tijd onheilspellend om het huis. Beugeltje werd er zenuwachtig van. Oma en moeder waren vertrokken en even later was Joop gevolgd. Beugeltje had haar geholpen bij het kleden en allerlei kleine werkjes voor haar gedaan. Nu zat ze stil in de huiskamer te luisteren naar de wind, die in de schoorsteen kermde. Het was een akelig luguber geluid. Beugeltje dacht aan de Iependaal. Daar was ze nooit bang, als het stormde. Integendeel, gaf het haar een rustig veilig gevoel. Zou Paps in de apotheek zitten met Wodan aan zijn voeten en zouden de tweelingen het keldertrapje al afgerold zijn? Natuulijk zat Linda stil te werken op de oude kinderkamer. Och, Linda zou het ook wel eenzaam hebben zo zonder Joop.
De tranen rolden Beugeltje opeens langs de wangen. Ze schrok er van. Wat ging ze nu doen? Kom, het hielp allemaal immers toch niets. De dingen gebeurden toch, zoals ze gebeuren moesten. Kom, ze zou maar naar bed gaan. Misschien viel ze wel gauw in slaap en bovendien was het haar tijd ook. Paps hield
| |
| |
er niet van, dat zij te laat opbleef. Maar hier werd het eigenlijk vanzelf later dan Paps haar had voorgeschreven.
Hè, wat was het stil in huis! Dina en Sientje zaten in de keuken in de uitbouw. Maar dat leek zo ver weg, dat het haar net was, alsof ze helemaal alleen in huis was. Toch was het niet zo, want toen ze de trap op wilde gaan, verscheen Sientje in de gang.
‘Gaat u naar bed, jongejuffrouw Noortje? Ik wilde u juist nog een kopje thee brengen.’
‘Dank je wel, Sientje,’ zei Beugeltje vriendelijk en op de onderste traptree gezeten, genoot ze met kleine teugjes het warme drinken, terwijl Sientje stil afwachtend tegenover haar stond.
Dat onderdanige gelaten wachten, benauwde Beugeltje. Haastig overhandigde ze Sientje het kopje, wenste haar een beetje timide wel te rusten en strompelde naar boven.
In haar kamer was alles in orde. Op de tafel brandde het kleine roze kelkvormige nachtlampje, zodat het overbodig was om het grote licht aan te draaien. Langzaam kleedde Beugeltje zich uit, kroop in haar bed en probeerde de slaap te vatten. Maar het lukte niet. Het leek haast, alsof de storm van minuut tot minuut in omvang toenam. Alles kraakte en piepte in het huis en Beugeltje voelde zich zo eenzaam en verlaten als nooit te voren. Van tijd tot tijd luisterde ze angstig naar de vage geluiden, die uit de keuken kwamen. Later hoorde ze, hoe de deur op het nachtslot ging, hoe de gangklokgewichten opgetrokken werden. Toen kwam er heel zacht iemand naar boven. Het was Sientje, wist Beugeltje. Dina had de beurt
| |
| |
om te moeten opblijven, totdat de familie thuiskwam. Dat zou wel laat worden en het was een klein beetje een veilig gevoel, dat Dina daar beneden kalm zat te breien. Precies, alsof het in het geheel niet stormde.
Langzaam kropen de uren voorbij. En, omdat Beugeitje niet slapen kon, waren haar gedachten voortdurend vanzelf bezig met het verdriet van de laatste maanden. Beneden sloeg het elf uur en nog steeds was het kleine meisje klaar wakker. Och, als Joop toch maar gauw thuiskwam. Ze was zo angstig en alleen. Zou ze naar Dina durven gaan, vragen of ze een beetje bij haar mocht blijven in de warme lichte keuken?
Maar neen. Dat durfde ze toch per slot niet aan. Als ze het bij Huibertje deed, zou deze waarschijnlijk heel erg brommen en haar zeggen, dat ze geen kunsten moest beginnen. Maar tenslotte zou ze haar een arm schaap noemen, haar naar boven brengen en bij haar blijven, totdat ze in slaap gevallen was. Dina zou alleen maar: ‘Zeker, jongejuffrouw,’ zeggen, doch verder zo ijzig beleefd zijn, dat ze liefst maar zo gauw mogelijk weer aftrok.
Hè, als Joop maar kwam. Doch dat zou nog wel een heel poosje duren. Het was immers pas elf uur. Als ze eens boven aan de trap ging zitten, dan hoorde ze toch iets van Dina, als die een stoel verschoof of zich nog een kopje thee schonk. En als ze niets hoorde, dat had je toch het gevoel, dat ze dichter bij iemand was, dan hier op de kamer. Misschien merkte ze daar ook minder van de storm.
Voorzichtig kroop ze uit haar bedje. De beugel
| |
| |
zou ze maar niet aandoen. Dat hield maar op en als Joop kwam ging ze toch dadelijk weer naar bed.
Triest kroop ze in de richting van de trap, maakte het zich dan een beetje gemakkelijk op de bovenste trede. Hu, het was koud! Zou ze nog even een deken halen? Of maar niet? Dan moest ze weer het hele portaal over kruipen en eigenlijk vond ze dat wel wat griezelig, was ze veel te blij hier een smal lichtstraaltje te zien, dat uit de uitbouw kwam. Zo zat ze een half uur, drie kwartier, dommelde af en toe eens in, om met een schok telkens weer wakker te schrikken. En toen plotseling een hevige belruk. Beugeltje veerde overeind. Zou het Joop zijn? Misschien was het al heel laat. Gespannen luisterde ze. Ze hoorde Dina door de gang sloffen, de ketting van de deur haken. Een koude luchtstroom streek Beugeltje langs de voetjes. Hè, het was net, alsof iemand haar opeens een nat laken omdeed. Ja, het was Joop. Ze praatte tegen Dina, hing haar mantel op aan de kapstok in de vestibule. Zou ze ineens naar boven komen of nog beneden blijven? Beugeltje wachtte ademloos. Joop ging, geloofde ze, de eetkamer in. Misschien alleen maar een glas melk halen. Zacht liep Dina naar de keuken terug. Hè, had ze nu de beugel maar aangedaan, dan kon ze de trap af. Zou ze het toch proberen? Maar terwijl ze het overwoog, ging het licht aan, kwam Joop al. Verbaasd staarde deze naar haar zusje.
‘Waarom lig je niet in bed, Beugeltje?’
‘Ik... ik... kon niet slapen... alles was zo naar en het waaide zo. En... ik... verlangde zo naar jou.’
‘Och,’ zei Joop ontroerd en ze kroop dicht tegen
| |
| |
Beugeltje aan. ‘Och, jij klein ding. Heb je de hele avond op mij gewacht?’
‘Ja,’ zei Beugeltje. Ze voelde zich opeens wel ponden lichter, nu Joop er tenminste maar weer was.
‘Je zult je jurk kreuken,’ zei ze practisch.
Joop lachte.
‘Zonde ja?’
‘Natuurlijk. Heb je het leuk gehad?’
‘Bar leuk.’
‘Hoe laat is het?’
‘Tien minuten voor twaalven.’
‘Ben je dan niet wat vroeg thuis voor een partijtje?’
‘Ja, maar het ging me vervelen. En toen ben ik er tussen uitgeknepen. Het souper zou net beginnen. Ik ging ongeveer elf uur weg.
‘O Jopie, is dat niet schandelijk onbeleefd? En moeder en oma zouden je immers met de auto komen halen, als zij uit de opera kwamen.’
‘Ja, dat is zo.’
‘Maar hoe moet dat nu?’ tobde Beugeltje. ‘Moeder zal zich ongerust maken.’
‘Welnee. Ik heb Lettie gezegd, dat ik hoofdpijn had en graag naar huis wilde. Haar mama heeft mij door den huisknecht naar de tram laten brengen. Nee, dat is wel in orde, vrouw Zorg.’
‘Maar wat is er dan niet in orde, Joop?’ vroeg Beugeltje en ze keek haar zusje onderzoekend aan. Joop deed zo vreemd onverschillig en het was net, alsof ze gehuild had. Zou ze het haar vragen? Ja, maar doen. Misschien kon Joop haar vertellen waarom, werd het meteen minder erg. ‘Heb je gehuild, Jopie?’
| |
| |
‘Ja,’ knikte Joop een beetje stug.
‘ Waarom? Of kun je het me niet zeggen?’
‘Och,’ snikte Joop opeens. ‘Het... is... om moeder en... om... om... mijnheer Stegen Verraay.’
‘Hansje's heel grote broer,’ zei Beugeltje zacht.
‘Ja... en... en om iets wat Tineke Lobster zei tegen een dame, die haar mijn naam vroeg. Ik kon het niet helpen, maar ik verstond alles wat ze zeiden. Je moet weten, dat ik juist achter een palm een portie ijs zat te eten. Tineke zei, dat ik Joop Ten Hemert heette en bij haar in de klas zat. En toen zei die mevrouw: “Bij jou in de klas?” “Ja,” zei Tineke, “maar ze is erg vlug, ze moet nog vijftien worden.” En toen, toen vroeg die mevrouw of ik een dochtertje was van mevrouw Ten Hemert van 't Bezuidenhout.’
‘Ja en toen?’ vroeg Beugeltje ademloos.
‘Nu, toen zei Tineke van ja en dat ze geloofde, dat moeder gescheiden was of ging scheiden. En dat ik daarom bij haar op het gym gekomen was. En toen zei die mevrouw: ‘Och ja, daar heb ik zooi ets van gehoord. Ik meen zelfs, dat mevrouw Ten Hemert weer trouwen gaat met een zekeren mijnheer Stegen Verraay.’ ‘Dat weet ik niet, mevrouw,’ zei Tineke, ‘maar o Beugeltje, ik begreep opeens alles.’
‘Had je dat dan nog niet, Joop?’ zei Beugeltje treurig. En toen stortte ze haar hele hartje bij Joop uit. Vertelde haar van die Zondag in het ziekenhuis, toen Corrytje niet meer verlangde om op haar zijdje te liggen. Van Hansje's verdriet en van Hansje's heel grote broer, van Margrietje en het ontstaan van het verhaaltje in het Jeugdblad.
| |
| |
‘Nee,’ zei Joop beschaamd. ‘Ik dacht niet, dat het zover zou komen. Ik zette het maar van me af. Alleen als ik aan Mietzi uit de vierde dacht, werd ik angstig en ook als ik me herinnerde, wat Linda oom Kees eens heeft horen zeggen.’
‘Maar begreep je het dan niet?’ drong Beugeltje aan. ‘Begreep je het dan niet, toen we na de vacantie hier moesten blijven?’
‘Ik wou het niet begrijpen,’ snikte Joop. ‘Ik hoopte maar, dat alles wel weer opgelost zou worden, dat we met Kerstmis allemaal weer naar de Iependaal zouden gaan. Met Kerstmis komen immers alle dingen weer goed, zegt oom Jaap.’
‘Maar dit niet,’ zei Beugeltje zacht.
‘Nee,’ zei Joop en toen snikte ze zo wanhopend, dat Beugeltje vanzelf mee ging schreien. Zo zaten de zusjes lange tijd bijeen. Zo één in verdriet, zo één in liefde voor Paps, de zusjes, de Iependaal en toch ook voor moeder.
En de wind gierde om het huis, deed de ramen rinkelen, de deuren schudden. Het was koud op de trap. Veel te koud voor Joop in haar dunne crêpe de Chine jurk, maar gevaarlijk koud voor het teere Beugeltje in haar zephir pyama. Plotseling rilde ze. ‘Hè,’ zei ze toonloos. ‘Nu is het weer net, alsof iemand een nat ijskoud laken om me heen slaat.’
Joop schrikte op.
‘We moeten naar bed, Beugeltje. We zitten hier al veel te lang en tenslotte moeten we er toch door. Is er niets meer aan te doen.’
En met dikke gezwollen ogen van het huilen, zag
| |
| |
ze haar zusje over de grond kruipen. Nog nooit had ze het zo'n afschuwelijk gezicht gevonden als nu.
Arm, arm Beugeltje, wat moest er van haar worden, zonder Paps, zonder de Iependaal?
| |
[pagina t.o. 208]
[p. t.o. 208] | |
‘Och, jij klein ding Heb je de hele avond op mij gewacht?’
blz 205
|
|