| |
| |
| |
XIV
Weg van de Iependaal
Begin Juli kwamen Linda en Joop half dronken van vreugde thuis.
‘Vacantie,’ jubelde Joop, nog voor ze de keukendeur bereikt had en Linda stoof iedereen voorbij om Paps te zoeken, die begrijpelijkerwijze nergens te vinden was, omdat hij op dat uur nooit thuis was.
‘Het lijkt wel, alsof het huis in brand Staat,’ bromde Huibertje. ‘Jullie bent niet wijs.’
‘Je moest zelf maar eens met lof overgegaan zijn,’ zei Beugeltje verontwaardigd. ‘En allemaal negens en tienen hebben net als Linda.’
‘Of achten en zeventjes zoals Joop,’ vulde Joop aan. Huibertje kon zich in deze toestand niet indenken. ‘Loop rond,’ zei ze nog steeds uit haar humeur. ‘Jopie is zoet geweest,’ zei Joop onverbeterlijk. Ze hield er nu eenmaal van om Huibertje te plagen. ‘Jopie is? zo zoet geweest. Krijgt Jopie dan koek?’ En meteen kaapte ze een vers gebakken koekje van een verleidelijk opgestapeld schoteltje.
‘O, en thee met een kannetje verse room. Is dat voor mij, Huib, om weer wat op krachten te komen?’ ‘Blijf je af, aap van een meid. Wat moet mijnheer
| |
| |
Jaap wel van zo'n gehavende geschiedenis denken?’ ‘'n Gehavende geschiedenis,’ juichte Joop en Maagje lachte zich krom van de pret, zoals Huibertje het in haar ergernis noemde.
‘Is oom Jaap hier?’ vroeg Linda dan opeens vol belangstelling.
‘Nee,’ zei Huibertje verstoord. ‘Ik ga hem zijn thee in de stad brengen.’
En weer vouwde Maagje zich op van het lachen. Maar nu werd Huibertje het moe. Ze dreef de ‘bende’ de deur uit, die aanstonds stoeiend en joelend oom Jaap ging zoeken.
Oom Jaap zat rustig in de apotheek aan de vurenhouten tafel met een hele berg papieren voor zich en stopte haastig iets in zijn zak, wat veel op een opgerold schoolschrift geleek.
‘Wàt doet u nòu?’ zei Linda verbaasd.
‘Je vader heeft me vanmiddag opgebeld, of ik, indien ik kon, weer eens wat orde in de “chaos” wilde brengen.’
‘En u kòn,’ bedacht Linda. ‘Het komt wel goed uit, dan kunt u ons meteen feliciteren.’
‘En fuiven,’ vulde Joop ondeugend aan.
‘Waarop?’
‘Apennootjes en gemberbier. Please Sir,’ zei Joop.
‘Rare combinatie.’
‘U vraagt niet eens waarom?’ protesteerde Beugeltje.
‘Waarom?’
‘Vierde,’ boog Linda.
‘Derde,’ boog Joop.
‘O kinderen, wat word ik oud. Jullie doen eind- | |
| |
examen, eer ik tijd heb om adem te halen.’
‘Dan haalt u maar geen adem,’ zei Beugeltje harteloos. ‘Maar ik word zo verlangend om te horen, wat u er van zegt.’
‘Ik word zo oud,’ kreunde oom Jaap.
‘Kunnen wij niet helpen,’ gilde Joop. ‘Please Sir.’ Oom Jaap graaide in zijn vestjeszakje en gooide Joop een paar geldstukjes toe.
‘Hier vangen.’
‘Thank you, Sir.’
En Joop holde weg, bijna tegen een diep verontwaardigde Huibertje op. Daar sloofde ze zich nu voor uit. Bracht ze voor de kinderen eveneens thee met room binnen en dan liepen ze haar haast de boel uit de handen.
‘'t Is me wat moois,’ bromde ze. ‘Zo'n lawaai te maken, alleen maar, omdat ze vacantie hebben. 't Is nogal een prettig vooruitzicht ook.’
‘Kom, kom,’ troostte oom Jaap. ‘Dat is verschil van mening. Maar ze zullen nog wel een poosje uit logeren gaan.’
‘Ik ga tenminste fijn kamperen,’ zei Linda. ‘Met Charlot en Noor en nog een bende. Hè, Charlot is er gelukkig ook en nog niet al te dunnetjes.’
‘Als de dokter het goed vindt, hè?’ zei Huibertje effen en vertrok met een leeg blaadje en een donker gezicht.
‘Dat van Charlot?’ riep Linda haar na.
Huibertje wilde opnieuw gaan knorren, bedacht dan op het trapje, dat de schapen toch ook het gehele jaar hard gewerkt hadden en ze dus wel wat extra's verdienden. Kom, het was nog best te doen om wat
| |
| |
flensjes te bakken voor dessert. Maar haar zachtere gemoedsstemming sloeg direct om, toen ze in de gang tegen Joop en haar gemberbier opbotste en met deze jongedame over de grond rolde, omdat juist de tweelingen uit de keuken renden en natuurlijk iemand weer voor de benen liepen.
Oom Jaap en Linda schoten luidlachend toe, wat Huibertje nog bozer maakte. Maar oom Jaap, galant, hielp haar op en joeg de kinderen de apotheek in, waar Beugeltje in kalme gelatenheid de dingen was blijven afwachten en het eerst van alien wist, hoe Joop met de fiets geraced had naar den eersten den besten dorpsexpert op het gebied van apennootjes en gemberbier.
Het werd een vrolijke avond. Oom Jaap bleef eten en was evenals Paps verrukt, toen hij de rapporten zag. En aan het dessert juichte hij even hard als de tweelingen, toen hij de schotel met flensjes ontdekte, die Maagje behoedzaam binnenbracht.
‘Die Huib toch,’ zei Joop. ‘Ze doet niets dan brommen en ze is eigenlijk altijd even schattig.’
‘'n Soort van honigbeertje dus,’ veronderstelde Paps.
Na het eten bracht oom Jaap de ‘chaos’ in orde, dronk staande een kop thee en werd door de gehele familie tot aan de bus begeleid.
Zelfs Beugeltje had niet meer aan het opgerolde schoolschrift gedacht dat 's middags zo geheimzinnig in oom Jaaps zak verdwenen was. Maar ze wist ook niet, wat oom Jaap tusschen de papieren van Paps gevonden had, al had ze het ook best kunnen gissen.
| |
| |
Daarom was ze dan ook even verbaasd als Paps en de anderen, toen er een week later op de ontbijttafel aan Paps' adres een Jeugdblad van oom Jaaps courant lag.
‘Hè, wat zot,’ zei Linda en ze haalde er het bandje af. ‘Het is natuurlijk voor Beugeltje bestemd.’
Paps knikte, keek eens over Linda's schouder en scheen opeens hevig geïnteresseerd te zijn.
‘Geef eens hier, Linda,’ zei hij en hij verdiepte zich tot verbazing van Linda en Joop in Beugeltje's Jeugdblad.
‘Wat is er, Paps?’ begon Joop nieuwsgierig, maar haar aandacht werd afgeleid door het binnenkomen van Beugeltje en de tweelingen.
‘Krijgen we thee, Linda?’ informeerde Jobs nog voor ze op haar plaats zat.
‘Hè ja, thee,’ viel Dobs haar bij en stopte haar trommeltje en thermosfles, die Maagje reeds op het buffet gezet had, in haar tas.
‘Jullie moogt wel voortmaken,’ zei Joop met het air van iemand, die zich voor niets meer behoeft te haasten.
Beugeltje keek nieuwsgierig naar Paps.
‘Heeft u een Jeugdblad gekregen?’ vroeg ze. ‘Of is het voor mij?’
‘Nee, voor mij,’ antwoordde Paps afgetrokken. De kinderen begrepen er niets van.
‘Paps wordt kinds,’ zei Joop ondeugend.
‘Hier is er nog een en dat is voor mij,’ ontdekte Beugeltje. Haastig vouwde ze het open, werd vuurrood van verlegenheid en staarde van Paps naar de zusjes. Hoe kon dat nu? Op de eerste pagina stond de ge- | |
| |
schiedenis van Margrietje. Linda en Joop rukten haar het blad uit de bevende handjes, verdiepten zich in het verhaal.
Beugeltje kon wel schreien van ergernis, hoewel er toch in haar hartje een gevoel van trots en voldoening was. Een verhaal van haar gedrukt in een heuse courant! Maar dat het juist dit van Margrietje was, vond ze verschrikkelijk. Tersluiks keek ze naar Paps en de zusjes.
En toen plotseling keek Linda op en gaf haar een zoen, trok Paps haar naar zich toe met een gesmoord: ‘Mijn lief klein Beugeljong.’
‘Heb je het aan oom Jaap gegeven, Beugeltje?’ vroeg Joop. ‘Je moet het eens meer doen.’
‘Heeft Beugeltje in die krant geschreven?’ vroeg Jobs. ‘Wat vreselijk knap.’
‘Vreselijk knap,’ echode Dobs.
‘Ik begrijp er niets van,’ zei Beugeltje eindelijk. ‘Ik heb het in de hut opgeschreven en Margrietje was er... en ik had met haar gepraat over... en...en... en...’
‘We begrijpen het best,’ zei Paps vriendelijk. ‘Toen het klaar was, heb je het zeker weggestopt?’ ‘Ja,’ zei Beugeltje verlicht.
Paps kende haar zo goed. Hij wist, hoe ze al haar sprookjes, haar dierbaarste bezittingen wegstopte op de meest naïeve plaatsen. Een van die plaatsen was de linkerbureaula, waar de ‘chaos’ huisde. Beugeltje kon het er wel instoppen, maar het er nooit weer uithalen, tenzij ze paps vroeg de lade even open te maken. Maar wat hinderde dat? Het lag er immers veilig en niemand anders kon er bij. Precies onder
| |
| |
het schrijfblad week de lade iets en het was heel gemakkelijk om er een schrift door te schuiven.
‘O,’ zei Linda met een begrijpend gezichtje. Ze herinnerde zich nu iets haastig te hebben zien verdwijnen in oom Jaaps binnenzak. ‘Oom Jaap is met de chaos bezig geweest. Wat een lelijkert om dat stilletjes mee te nemen!’
‘Hij had er een goeie, een hele goeie bedoeling mee.’ zei Paps en zuchtte. Voegde er dan in zichzelf aan toe :‘Ik denk, dat er vandaag nog iemand een Jeugdblad gekregen heeft.’
‘Wie?’ vroeg Joop nieuwsgierig.
‘Moeder,’ zei Beugeltje stil.
Linda tikte met het lepeltje tegen haar kopje, joeg dan de tweelingen onverbiddelijk voort.
Maar in Beugeltje was de vreugde om het onverwachte, een verhaal van zichzelf gedrukt te zien, weg. Er was een bange zorg, een vage angst plotseling in haar opgekomen. Dagen en dagen lang tobde ze in zichzelf over moeder, die dit alles van Margrietje zou lezen, het koel zou beoordelen met een spottende lach, om wat ze niet begreep. Het was Beugeltje, alsof Margrietje stil in een hoek zat en haar aanzag met smekende, verwijtende blikken. Och, tegen Margrietje kon ze dat nooit meer goedmaken. En toen opeens gebeurde het.
Er kwam een dikke brief van moeder, die Paps een ongekende blijdschap gaf, hoewel hij een paar dagen met een diepe zorgvolle rimpel tussen de ogen bleef rondlopen, alvorens hij zich uitsprak: ‘Kinderen, ik heb een brief van moeder.’
Zelfs de tweelingen namen een afwachtende houding
| |
| |
aan. Een brief van moeder! Het was zo ongewoon, haast niet te verwerken.
‘En moeder vraagt een of twee van jullie te logeren,’ ging Paps verder.
‘Wat gek,’ zei Jobs. ‘Logeren bij je eigen moeder?’ De anderen zwegen een beetje bedrukt en terneergeslagen.
‘Moeder heeft er eigenlijk twee genoemd,’ zei Paps en hij keek vol liefde naar Beugeltje.
‘Voor de gehele vacantie?’ vroeg Linda en ze dacht aan haar kampeerpartij. Daar zou dan wel niets van komen!
‘Ja,’ antwoordde Paps aarzelend. ‘Voor de gehele vacantie of... of... ja eigenlijk voor onbepaalde tijd.’
Beugeltje's hartje klopte als de hamer van oom Gerrit in de smidse. Och, daar was het. Net als bij Mietzi uit de vierde. En toch, Paps keek precies alsof er iets was, dat hem verheugde.
‘Voor onbepaalde tijd?’ zei Joop. ‘Nou, ze hebben anders op het gym een tijd van logeren bepaald, hoor Paps. Hè, ik hoop, dat ik gevraagd ben. 't Is wat fijn bij oma. En net de tijd van het Kurhaus. Dolletjes, hè Linda? Wij zijn de twee uitverkorenen zeker, hè Paps? Wat doen ze nou in Den Haag met ondeugende tweelingen?’
‘Of met een beugeljong,’ zei Beugeltje schril. ‘Het spijt me erg,’ zei Paps, ‘maar Linda moet thuisblijven.’
Joops ogen werden zo groot als theeschoteltjes.
‘Dus ik wel,’ zei ze zacht en keek dan zoekend rond. ‘Een van de tweelingen? Onmogelijk! Een
| |
| |
van dat stel was altijd twee. Dan... Beugeltje?’
‘Ja,’ vervolgde Paps. ‘Jij en.... Beugeltje.’
Heel stil was het in de kamer. Niemand durfde naar Beugeltje te zien, die roerloos op haar stoel zat.
O, hoe kon het, hoe kon het? Moeder, die zenuwachtig werd van haar beugel, zich ergerde aan haar krullen. Moeder, die niet van zieke kinderen hield, die immers Hansje niet mee wilde hebben naar Indië. En nu wilde moeder haar. Haar en Joop. Och, Joop had ze altijd wel gedacht. Joop hoorde het meest bij moeder. Maar zij kon immers niet weg van Paps, van de Iependaal.
Voor iemand wist, wat er gebeurde, had Beugeltje het hoofd op de armen gelegd en snikte hartverscheurend. Beugeltje, die in haar verdriet alleen maar stampte of rinkelde met de beugel, deed nu niets van dit alles, schreide alleen maar zo hevig, dat ze er allen diep door getroffen werden.
‘Och,’ zei Linda meewarig en haastig, direct bereid alle kampeerpartijen voor haar zusje op te offeren: ‘Laat mij gaan, Paps. Laten we moeder schrijven, dat ik voor Beugeltje kom.’
Maar Paps schudde het hoofd.
‘Moeder heeft uitdrukkelijk om Beugeltje gevraagd,’ zei hij zacht, maar achter zijn brilleglazen schenen zijn ogen vochtig te zijn.
Toen, met zijn hand op het warrige roodbruine haar, fluisterde hij, alleen voor Beugeltje verstaanbaar: ‘Ik geloof, dat Margrietje iets begonnen is, dat Beugeltje moet afmaken.’
Beugeltje hief het kopje op. Er lag iets hoopvols in Paps woorden die ze toch niet helemaal begreep.
| |
| |
Toen glimlachte ze. Zag ze Margrietje niet voor zich, met blij lichtende ogen troostend en bemoedigend. ‘Kijk,’ stootte Joop Linda aan. ‘Beugeltje's lichtjes gaan op.’
Maar de lichtjes doofden ogenblikkelijk. Margrietje scheen weg te dansen achter donkere wolken van droeve verlatenheid.
‘Weg van de Iependaal, weg van jou, Paps,’ snikte Beugeltje als een heel klein kindje.
Zwijgend, vol ontroering keken de anderen toe. Niemand wist meer iets te zeggen. Het moest immers tòch.
|
|