| |
| |
| |
XII
Bep heeft nieuws
‘Zeg, wat voeren de tweelingen in 's vredesnaam uit?’ zei Bep en ze viel met een plof in het zachte gras naast Beugeltje onder het linker eetkamerraam neer.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Beugeltje dromerig. Ze zag er smaller en teerder uit dan ooit te voren en hoewel ze alweer sinds een paar maanden uit het ziekenhuis ontslagen werd, leek het wel, alsof ze de operatie nog niet te boven was. In de toestand van haar beentje was weinig of geen verandering gekomen en zelfs de meest onverwoestbare medische optimist moest bekennen, dat het een hopeloos geval was. Dokter Ten Hemert had zijn dochtertje dus veilig kunnen beloven, dat er in ieder geval niet meer ingegrepen zou worden, maar hij was zo uitermate bezorgd voor haar, dat het haar vrijheid voor een groot deel belemmerde. Het hinderde Beugeltje intussen niet zo erg, als het haar vroeger gedaan zou hebben. Ze berustte er in, dat mijnheer Schuivers dag in dag uit ondanks het mooie warme voorjaarsweer op de Iependaal verscheen en haar feitelijk meer sprookjes en verhaaltjes vertelde, dan les gaf. Hoe ze
| |
| |
ooit alles geleerd zou krijgen, wat iemand nodig heeft te weten om een flinke apothekersassistente te worden, was haar een raadsel. En toch, dat was zo vreemd in haar, ze verontrustte er zich helemaal niet meer over. Het leek haar alles zo veraf, zo onwezenlijk en wat betekende het tegenover al dat andere?
Na de dag, dat Corrytje van de zuster op haar zijdje mocht liggen en het toch zelf niet meer verlangde, was immers eigenlijk alles veranderd. Met Hansje had ze haast niet meer gesproken of gespeeld. Hansje zelf scheen er al evenmin meer lust in gehad te hebben dan zij en toch hield ze nog evenveel van Hansje als in het begin. Maar er was iets tussen haar gekomen, waarover ze geen van beiden hadden kunnen praten, maar waarover ze toch voortdurend gedacht hadden. Dat ‘iets’ liep over Hansje's heel groten broer en moeder. Het ‘lamme jong van Dirksen’ had weer gelijk gehad en Paps wist het. De anderen dachten nog maar steeds, dat moeder gewoon bij oma logeerde, maar zelfs de tweelingen vroegen nooit, wanneer ze terugkwam. In de keuken en op het dorp fluisterden de menschen veel harder dan in het begin, wist Beugeltje, maar moeder was ook nog nooit zo lang achtereen weggeweest.
‘Droom je, Beugeltje?’ vroeg Bep zacht en het klonk haast eerbiedig. Voor Beugeltje's dromen, die haar af en toe verteld werden, koesterde wilde, vroijke Bep een meer dan gewone belangstelling. Ze klonken precies als heel fijne teere sprookjes, zodat je haast ademloos moest toeluisteren.
‘Ik dacht maar zo'n beetje,’ zei Beugeltje eenvoudig
| |
| |
en Bep verontschuldigde zich haastig met een spijtig: ‘O!’
Beugeltje leek niet in de stemming om verhaaltjes te vertellen en je moest er nooit op aandringen, dat ze dat tegen haar zin zou doen.
‘Wat zei je eigenlijk van de tweelingen?’ informeerde Beugeltje en ze luisterde even naar het onsamenhangende pianogetokkel, dat door de open ramen van het salon naar buiten drong. ‘Ze studeren, geloof ik, piano.’
‘Noem jij dat maar studeren,’ zei Bep verontwaardigd. ‘Het is gewoon niet om uit te houden. Als tante Nans het hoorde, zou ze heus niet langer beweren, dat de tweelingen zo muzikaal zijn.’
Beugeltje schoot in de lach.
‘Ja, het klinkt erg lelijk,’ bekende ze dan. ‘Wat gek, ik hoor het nu pas. Zijn ze allang zo bezig?’
‘Al een uur,’ overdreef Bep. ‘Maar jij lijkt vanmiddag wel doof. Ik heb je al twee keer wat gevraagd waarop je me niet eens antwoord gaf.’
‘Wat gek!’
‘Nee suf.’
‘Zullen we eens gaan kijken, wat ze doen?’ overwoog Beugeltje na enige tijd geluisterd te hebben met pijnlijk verrimpeld gezichtje. ‘Ik geloof, dat ze Wodan op de toetsen laten slaan en dat mag niet voor Paps.’
‘Best,’ zei Bep. ‘Dan komt er tenminste een eind aan.’
Langzaam werkte Beugeltje zich overeind, strompelde achter Bep aan.
De tweelingen waren muzikaal. Paps, die zelf uit- | |
| |
stekend piano speelde, had het ontdekt en daar hij in zijn drie oudste meisjes op dit punt volkomen teleurgesteld werd, was hij verrukt over het geval en raadpleegde tante Nans. Tante Nans deelde zijn verrukking geheel en was van oordeel, dat de tweelingen met pianolessen zouden beginnen. Ze waren nu acht jaar en dat was juist de tijd om met pianoles aan te vangen, beweerde ze.
En toen had Jobs tot verbazing van de gehele familie aangekondigd, dat zij cel wilde leren en Dobs viool. Ze hadden het al‘jaren’ geleden samen afgesproken en ze bedankten er voor om op Paps ‘oude’ piano te studeren.
Ja, toen riep Paps geheel verslagen deskundige hulp in en het eind was, dat de tweelingen net als tante Nans het wilde, een jaar piano-onderwijs moesten volgen. Met veel moeite werden Jobs en Dobs hiervan overtuigd, speelden daarna heel zoet van de onsterfelijke kippen, die in het water vielen en tot innige bewondering van Engelien vierhandige stukjes van Diabelli.
Het kon zijn, dat Engelien ook deze middag de technische ‘bekwaamheden’ van de ‘lieve hartjes’ bewonderd zou hebben, maar Beugeltje en Bep vonden het in één woord afschuwelijk.
‘Het is vast Wodan,’ herhaalde Beugeltje. ‘Wat ondeugend van ze!’
Maar het was Wodan niet, want toen Bep de kamerdeur opengooide, ontdekten ze twee kleine meisjes met vuurrode warme gezichtjes, wier vingertjes angstig over de piano jachtten. En in hetzelfde ogenblik verscheen een woedende Linda aan het venster, die
| |
| |
Jobs en Dobs direct gebood met dat geknoei op te houden.
‘Het is om gek te worden,’ zei ze. ‘Je kùnt er niet bij werken. En ik begrijp niet, dat niemand jullie eerder verboden heeft,’ besloot ze.
‘Och,’ zei Jobs verontwaardigd, want de laatste tijd voelde ze zich. ‘Ik denk, dat de anderen muzikaler zijn dan jij. Waar Dobs?’
‘Ja,’ stemde Dobs toe, zuchtte nog na: ‘En nou weten we geeneens, wie het gewonnnen heeft.’
‘Geeneens,’ prevelde Linda minachtend.
‘Gewonnen?’ verbaasde Bep zich, vervolgde dan: ‘Nou, we wilden je net verbieden. Daar kwamen we voor.’
‘Ik dacht,’ voegde Beugeltje er bij, ‘dat jullie Wodan op de toetsen liet slaan en dat mag niet voor Paps.’
‘O zo. Nou, je ziet, dat dàt niet waar is. Laten we nog maar eens opnieuw beginnen, Dobs.’
‘Opnieuw beginnen? Met dat geknoei?’ kermde Linda en ze wipte handig over de vensterbank naar binnen. ‘Ik sleur jullie gewoon de kamer uit en doe de deur op slot. Ik ben het gehele huis al door geweest om jullie maar niet te horen en nou zat ik in de hut, maar daar was het ook al niet uit te houden.’
‘Nee, het is niet uit te houden,’ stemde Bep toe. ‘Zelfs niet, als je met behoeft te werken, zoals jij.’ ‘Het kan zijn,’ zei Linda laconiek. ‘Maar ik weet dat ik nog heel wat te doen heb en Paps er niet van houdt, dat we op Zondag nog met boeken slepen. Dus kabouters, het is afgelopen, hoor.’
‘Maar wij weten geeneens, wie het gewonnen heeft,’
| |
| |
pruilde Jobs, want ze kende Linda en ze begreep best, dat het afgelopen was. Al verzette ze zich ook als een wilde kat, Linda zou de strijd winnen, als het er op aankwam, vooral nu Wodan niet in de kamer was.
‘Gewonnen?’ verbaasde zich nu ook Linda. ‘Wat is dat voor onzin, pukkies?
‘Wel, we doen, wie het eerste klaar is,’ zei Jobs trots. ‘Ik was lekker al acht maten voor.’
‘Geeneens waar,’ mopperde Dobs. ‘Het waren er maar zes.’
Linda plofte op de divan, zodat de veren kreunden.
‘En dat zijn nou de muzikale tweelingen,’ gierde ze.
‘O Paps, het wordt weer een desillusie voor je.’
‘Paps is er geeneens,’ zei Dobs verontwaardigd.
‘Dat kan wel,’ zei Linda, ‘maar het is uit met die onzin, hoor. Hier Bep, help eens even.’
Maar Bep hielp niet. Zij bleef roerloos staan.
‘Wat gebeurt daar nou?’ zei ze en wees naar buiten. ‘Daarom verscheen Huibertje niet op al dat rumoer.’
Linda keerde zich haastig om en zag een wonderlijke processie op het huis toelopen.
Een driftig scheldende Huibertje, een druipnatte heftig gesticulerende Maagje en een diep verontwaardigde Engelien.
‘Hè, wat gek,’ zei Linda. ‘Zou Maagje een ongeluk gehad hebben?’
‘Daar is Joop ook,’ zei Beugeltje dan.
‘Joop?’ vroeg Bep opgewonden. ‘Waar?’
‘Daar,’ wees Beugeltje. ‘Achter het seringenbosje.’ Joop scheen reden te hebben om niet eerder te voor- | |
| |
schijn te komen, alvorens de stoet om de hoek van het huis in de richting van de keukendeur verdwenen was. Toen liep ze van achter het bosje vandaan en holde het grasveld over.
‘Pssst, Joop,’ gilde Bep.
‘Wat was dat, Joop?’ riep Linda.
Joop antwoordde niet, maar nam een aanloopje en kwam precies met een bons midden in het salon terecht, zodat het blauwe servies op de theetafel rinkelde en de piano dof nadreunde.
‘Je moogt van moeder niet zo wild in het salon zijn,’ bestrafte Jobs.
‘Zo, kabouter.’
‘Ja en eigenlijk mogen jullie er helemaal niet in. Alleen ik en Dobs, omdat we nou piano leren. Waar Dobs?’
‘Ja,’ zei Dobs met een air.
‘Zo. Nou, we zijn er nu eenmaal.’
‘Het mag toch niet voor moeder,’ hield Jobs aan.
‘Och moeder,’ viel Linda dan ruw uit. ‘Moeder is er nu eenmaal niet. Wat kan die dat nu nog schelen?’ Even was het stil. Joop peuterde aan haar schoentjes, Beugeltje keek opeens heel bedroefd en de tweelingen zwegen bedremmeld. Linda schaamde zich. Ze voelde best, dat ze zo niet over moeder had mogen spreken en dan nogal liefst waar Bep bij was. Zou die het begrepen hebben of...? Maar och, Bep wist ook best wat narigheid was. Misschien zou die haar uitval zeker begrijpen, al was die dan ook volstrekt nog niet gerechtvaardigd.
Doch Bep liet in het minst niet merken, dat ze de situatie begrepen had.
| |
| |
‘Jullie nare kinderen,’ zei ze. ‘Met al dat gekibbel weten we nog niet, wat er met Maagje gebeurd is. Weet jij het, Joop?’
‘Ja. Maagje is in de Waal gesprongen.’
‘In de Waal gesprongen?’ vroegen Linda en Beugeltje ademloos en de tweelingen staarden Joop met open mond aan.
‘Och kom,’ zei Bep.
‘Ja heus.’
‘Zo maar?’
‘Zo maar.’
‘Nee Joop, jij weet er meer van,’ zei Linda en toen drongen ze allemaal nieuwsgierig op Joop aan en zongen: ‘Vertellen, vertellen, vertellen, wat je weet.’
‘Nu toe maar. Jobs, ga van mijn buik af. Ik kan geen ademhalen. O jongens, ik stik. Dobs, blijf je van mijn benen af. Toe Linda, haal me die wurmen van het lijf.’
Linda deed twee forse grepen en even later zat Joop op de divan te proesten van het lachen.
‘Ja, zo komen we wel verder,’ zei Bep geduldig.
‘Het was ook zo gek,’ begon Joop eindelijk. ‘Verbeeld je, ik was op de vlucht geslagen voor de muzikale uitingen van de pukkies.’
‘O jij ook,’ lachte Linda.
‘Ja, wat hebben die wurmen toch uitgevoerd? Dat was toch zeker niet goed, hè?’ informeerde Joop onschuldig.
‘Ik denk het niet,’ zei Bep. ‘Ze deden wie het eerste klaar was.’
‘Op de piano? Moest dat dan van de juffrouw?’
Joop keek verslagen. Stel je voor dat dàt iedere dag moest.
| |
| |
‘Tuurlijk,’ zei Jobs. ‘Voor de vingervlugheid.’
‘Vingervlugheid,’ echode Dobs tevreden.
‘Dan kom ik nooit aan mijn eindexamen toe,’ verklaarde Joop plechtig.
‘En ik nog minder,’ zei Linda. ‘Maar ik heb zo'n flauw idee, dat het niet moet.’
‘Och, jullie gekke lummels,’ lachte Bep. ‘Natuurlijk moet het niet. Vertel ons liever, wat er met Maagje was, Joop.’
‘Wel,’ begon Joop, ‘ik was in de boot gaan zitten, omdat ik nergens een plaatsje kon vinden, waar ik dat geboem niet hoorde. Nou en toen kwam Maagje achter op de bleek. Eerst om de kippen te voeren en later nogeens om zwachtels uit te leggen.’
‘Hè, zwachtels,’ zei Beugeltje. ‘Leuk! Dan mag ik de rolletjes maken.’
‘Nou jij liever dan ik.’ zei Joop. ‘Enfin, die zwachtels kronkelde zo om en het duurde een heel poosje, voordat ze klaar was. In die tijd heb ik mijn Latijnse grammatica geleerd, dus behoef ik je niets te zeggen. Nou en toen ontdekte ik, dat ik mijn algebraschrift niet in mijn tas had, dus ging ik het even halen. Meteen keek ik eens of Huibertje al thee had. De thee was er nog niet, maar Engelien zat er en Huibertje was tegen haar aan het klagen over Maagje, die te weinig doppertjes geplukt had en vandaag in alles zo langzaam was. En Paps had opgebeld, dat er een half uur eerder gegeten moest worden en ze wist niet, hoe ze nu de boel op tafel zou krijgen. Nu, en toen zag ze mij en werd ik door haar naar Maagje gestuurd om haar te zeggen, dat ze direct nog wat doppertjes moest plukken. En jongens, daar kwam
| |
| |
ik weer op de bleek en wie denk je, zat er rustig in de boot, verdiept in mijn bibliotheekboek?’
‘Maagje,’ zei Bep.
‘Ja,’ lachte Joop. ‘Ze hoorde niet eens, dat ik het tweelingenpoortje dicht liet klappen.’
‘Poe,’ zei Jobs. ‘Het is net zo goed gemaakt voor jou, toen je nog klein was.’
‘O zo,’ lachte Joop, ‘maar nou ben ik groot en wat mij betreft, kan het best weg.’
‘Ik heb nooit in de Waal gevald,’ pruttelde Dobs.
‘Ben en gevallen,’ verbeterde Joop. ‘En ik ben ook nooit in de Waal gevallen.’
‘Nee, ik alleen,’ zei Linda rustig. ‘En het poortje met het hangslot en de sleutel in de keuken, waarvan we om de kleintjes nu nog alle last en omhaal ondervinden, kwam er door mij. Rij nou maar door, zeurpiet.’
‘Kleintjes! Pff!’ bromde Jobs. ‘Maagje is zeker ook klein.’
‘Nou dan is het poortje er voor de groten,’ besliste Bep. ‘Horen we het eind van de geschiedenis nog, Joop?’
‘Ja. Nu, ik kwam zachtjes aanlopen en riep: “Boe.” Ze schrok zo, dat mijn boek bijna in het water viel. Als het toch gebeurd was! Nu, toen smeekte ze me, dat ik toch niets tegen Huibertje zou zeggen. Ze beloofde me de gehele week mijn bed af te halen, als ik laat was, het bad schoon te maken, als ik het gebruikt had en o mensen, ik weet al niet, wat nog meer Ik vrees wel, dat er nu tot in de verre toekomst van al deze schone beloften niets meer komt. Ik vertelde haar, dat Huib Engelien op bezoek had, wilde juist
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
“Wel, we doen wie het eerste klaar is,” zei Jobs trots.
blz. 156
| |
| |
het hele relaas van de doppertjes afdraaien, toen ze me herinnerde aan een belofte van mij om haar de Waal eens op en af te roeien. Het leek haar nu zo'n mooie gelegenheid en ze kon best een half uurtje uitblijven. Eer Engelien met al haar nieuwtjes klaar was, ging er wel een uur voorbij. Nou, toen heb ik haar maar niet verkondigd, dat de gelegenheid minder mooi was, pakte alleen rustig de riemen op.’
‘Hè, wat gemeen,’ zei Beugeltje.
‘Niets erg, hoor,’ viel Linda Joop bij en ze vervolgde plechtig: ‘Ze probeert altijd de wet of te wel Huibertje te ontduiken.’
‘En sprong ze toen in de Waal, Joop?’ vroeg Bep en ze proestte van het lachen, ondanks Beugeltje's verwijtende blikken.
‘Ja,’ ging Joop verder. ‘Een goed eind van de kant, deed ik mijn boodschap.’
‘Was ze kwaad?’ vroeg Jobs.
‘Nou, ze schold me voor alles, wat mooi en lelijk is, uit en sprong pardoes in het water. Juist, toen Huibertje en Engelien woedend op de bleek verschenen.’
‘Jeetje,’ zei Dobs.
‘Ze had wel kunnen verdrinken,’ huiverde Beugeltje. ‘En dan was het jouw schuld geweest, Joop.’
‘Och wel nee. Maagje zwemt immers als een vis.’
‘En hoe moet het nou met het vroege eten van Paps en de doppertjes?’ deed Linda bezorgd.
‘Gek kind! Dàt komt best terecht,’ verklaarde Joop en ze plofte op de divan. ‘Ik wilde wel, dat we thee kregen, dan ging ik aan mijn algebra beginnen.’
‘Zo, zouden de dames soms in het salon bediend willen worden?’ zei een stem bij de deur en Hui- | |
| |
bertje met een gezicht, dat minstens een cycloon voorspelde, stond aan de deur.
‘Heel graag, Huib,’ zei Joop ondeugend.
‘Wie thee wil hebben, kan naar de kinderkamer gaan,’ zei Huibertje beslist, stapte dan op de divan af en trok Joop tamelijk hardhandig bij een arm overeind. ‘Als je blieft. Wie moet er hier altijd maar werken en de boel netjes houden? Kijk me dat kleed eens aan. En wie heeft jullie gezegd, dat jullie hier allemaal binnen mochten? Op die manier ziet het er binnen een half jaar overal even haveloos uit.’
‘Ze zijn zo maar binnen gekomen, Huib,’ beklaagde Jobs zichzelf, ‘omdat wij zaten te studeren. Waar Dobs? En wij moeten toch studeren voor de juffrouw en daar is immers nergens anders hier een piano in huis.’
‘Nee gelukkig,’ zuchtte Linda. ‘Het zijn kleine apen, Huib. We zijn ze met zijn allen komen waarschuwen, omdat ze zo knoeiden.’
‘Knoeiden?’ zei Huibertje streng en keek speurend rond. ‘Zitten me warempel alweer vingers op de piano.’ En met een punt van haar schort poetste ze de ongerechtigheid weg.
‘Ik weet niet, wat de dokter verzint,’ pruttelde ze dan. Dobs legde haastig het lopertje over de toetsen, stopte Diabelli in haar tas.
‘Het deksel moet nog dicht,’ zei onverbeterlijke Jobs. ‘Blijf er maar af,’ zei Huibertje. ‘Ik bedank er voor om hier opnieuw te gaan werken. En van jou, Joop, zal ik dokter een boekje opendoen. Dàt beloof ik jou. Is dat hier een huishouden. Het eten zal wel klaar komen. Zo'n drijfnatte Maagje! Eer die droog en
| |
| |
weer gekalmeerd is! Blijf maar uit haar buurt. Ze vermoordt jou.’
‘Wat doet ze ook in mijn boeken te gaan snuffelen en net te doen, alsof jij ze een vrije dag gegeven had. Je bent een echte goeierd voor haar en ze waardeert het nooit.’
Met een lange aanhalige blik en een scheef kopje, besloot Joop dan: ‘Zie je, ik vond, dat ze een lesje nodig had.’
‘Zo,’ zei Huibertje droog, maar toen Joop haar plotseling een hartelijke zoen gaf, snufte ze opeens vertederd en hevig aangedaan: ‘Och jij lieverdje, jullie bent ook schapen, altijd zonder moeder en wie weet wat...
‘Huib, zullen Bep en ik even doppertjes voor je plukken?’ vroeg Beugeltje haastig en Linda dreef de tweelingen de kamer uit. Toespelingen op moeder konden ze nooit hebben.
‘Och nee, mijn lieve hartje. Engelien doet het al en het is in de moestuin ook te warm voor jou.’
‘Laat ik dan Engelien even alleen helpen,’ zei Bep goedig.
‘Jeetje kind, ben jij er ook weer?’ viel Huibertje uit. ‘Jij kon op je vrije middagen beter voor je moeder werken, dan altijd zo rond te hannessen.’
‘Ik mocht van moeder,’ zei Bep boos, ‘en ik kwam Beugeltje groot nieuws vertellen. Moeder heeft me juist gestuurd.’
‘Nieuws,’ schamperde Huibertje. ‘Jouw moeder is een flinke vrouw, een heel flinke vrouw. Je moet er in het dorp over horen. Zoals ze alles aangepakt heeft en zoals ze de Zandhoeve beheert. Maar jij han- | |
| |
nest me te veel voor zo'n grote meid.’
‘Dat is niet waar,’ zei Beugeltje diep verontwaardigd. ‘Je bent erg onrechtvaardig en je bromt maar op Bep, omdat je nou eenmaal op iemand brommen wilt. Maar Joop verdient het en niet Bep.’
Huibertje zei niets meer. Beugeltje had wel een klein beetje gelijk, vond ze.
‘Vooruit,’ deed ze dan weer gewoon. ‘Gaan jullie nou eerst maar theedrinken. Het bollenvrouwtje is net geweest, dus verser waar kan al niet.’
Bep volgde de anderen met een van blijdschap kloppend hartje naar boven. Het hele geharrewar over haar tussen Huibertje en Beugeltje was aan haar voorbij gegaan in het heerlijke bewustzijn, dat de mensen haar moeder een flinke vrouw vonden. Met lof over de Zandhoeve spraken. Hadden ze dat ooit te voren over de Zandhoeve gedaan? Het was te mooi om waar te kunnen zijn.
‘Zeg, Bep,’ begon Beugeltje, toen Linda en Joop haar boeken weer opgezocht hadden en de tweelingen zich in Nicolientje verdiepten. ‘Wat was dat nou voor nieuws?’
‘Lieve deugd,’ zei Bep. ‘Ik dacht, dat je het alweer vergeten was. Nieuwsgierig ben je geen zier.’
‘Och, het zal wel zoveel bizonders niet zijn. Je zoudt er anders niet zo lang mee gewacht hebben om het te vertellen.’
‘Wel,’ zei Bep verontwaardigd. ‘Wanneer had ik dat dan moeten doen? Met al dat gedoe van de tweelingen en Maagje en daarvoor merkte je me haast niet op.’
Beugeltje kleurde. Ze herinnerde zich, hoe ze had
| |
| |
zitten suffen onder het eetkamerraam. Bep had misschien voortdurend tegen haar gepraat zonder antwoord te krijgen.
‘Je hebt gelijk,’ stemde ze deemoedig toe. ‘Vertel het dan nu maar gauw.’
‘Wie denk je, dat er gisteren bij ons is gekomen?’
‘Ik weet het niet. Iemand, die ik ken?’
‘O ja. Heel goed zelfs.’
‘Een kind natuurlijk.’
‘Natuurlijk. Grote mensen neemt moeder immers niet op.’
‘Nee, dat is zo.’ En Beugeltje dacht heel even aan Hansje. Maar dat kon immers niet. Hansje zou wel in het ziekenhuis blijven, totdat... Ze kon het niet helpen, maar ze voelde het een beetje als een verademing, dat het Hansje niet zou zijn.
‘Moeder dacht, dat jij het wel erg leuk zoudt vinden en je moet eens gauw komen,’ ging Bep opgeruimd verder.
‘Ik begrijp er niets van,’ zei Beugeltje een beetje stil. Ze ging al meer en meer geloven, dat het toch Hansje moest zijn.
‘Is... is het Hansje?’ vroeg ze eindelijk.
‘Ja,’ jubelde Bep. ‘Hoe kon je daar nu nog over denken? Vind je het niet fijn? Gisteren is ze gekomen. Haar heel grote broer heeft haar gebracht in een ziekenauto en met een zuster natuurlijk. Ze was erg moe, maar vannacht heeft ze lekker geslapen en vandaag ligt ze in de serre bij de andere kinderen. Professor Bergman had ons adres van jouw vader. Leuk hè? Nu hebben we er al zes, Beugeltje.’
Beugeltje knikte. Het leek heel erg onhartelijk, maar
| |
| |
ze wilde wel, dat Hansje liever niet gekomen was. Niet, omdat ze niet meer van Hansje hield, maar het was zo erg pijnlijk te moeten denken, dat de heel grote broer en moeder eens zouden trouwen. Dat maakte alles zo moeielijk tusschen Hansje en haar. Het was net, alsof Hansje ook maar liever niet meer over haar nieuwe thuis sprak. Zou ze iets begrepen hebben of zou de heel grote broer haar gezegd hebben, dat de dame met wie hij ging trouwen, Beugeltje's moeder was? Beugeltje wist het niet, maar ze geloofde, dat Hansje het in ieder geval begrepen had, die middag toen moeder bij haar op bezoek was geweest en bijna voortdurend met den heel groten broer gepraat had. En hoe zou Paps het vinden? Beugeltje wist er gewoon niet meer uit te komen. Het duizelde haar gewoon, als ze aan alles dacht.
‘Het lijkt net, alsof je niet blij bent, Beugeltje,’ zei Bep teleurgesteld.
Beugeltje kleurde, aarzelde even.
‘Ja, o ja. Maar het is alles zo vreemd. Gaat Hansje's heel grote broer dan niet trouwen? Hansje zou dan toch een nieuw thuis krijgen?’
‘Ja, nee. Ik bedoel de heel grote broer gaat naar Indië.’
‘Naar Indië? En gaat hij dan niet trouwen?’
Beugeltje vroeg het ademloos.
‘Ja zeker, maar Hansje kan niet mee. Hansje's nieuwe grote zuster houdt niet van gebrekkige kinderen.’
‘O nee,’ zei Beugeltje toonloos en dof. ‘O nee, die houdt niet van zieke kinderen.’
Bep keek verbaasd op. Wat mankeerde Beugeltje opeens? Zou ze moe zijn? ‘Het maakt haar zenuw- | |
| |
achtig,’ voegde ze er nog tot opheldering aan toe.
‘Zielig hè?’
‘Ja,’ zei Beugeltje en ze rinkelde woest met haar beugel. ‘En een beugeljong te zijn is ook zielig.’
Bep keek haar vriendinnetje hulpeloos aan. Ze was gewend aan haar teugelloze buien, maar nu stond ze toch verslagen. Had ze iets gezegd, dat Beugeltje griefde? Dat van gebrekkige kinderen misschien? Met een bezwaard hartje liep Bep even later de Straatweg af. Eerst bij het nieuw geschilderde witte hekje van de Zandhoeve, werd het haar bewust, dat ze nu niet wist, wat ze tegen moeder en Hansje zeggen moest, want Beugeltje had immers zelfs de groeten niet meegegeven.
Stil, heel stil, sloop ze het huis binnen.
|
|