| |
| |
| |
XI
Bezoekdag
‘Hè,’ zei Hansje de laatste Zondag, dat Beugeltje in het ziekenhuis lag. ‘Vandaag komt mijn heel grote broer.’
‘Fijn,’ zong Beugeltje haast. Ze was ook zo blij. Nog deze week ging ze immers naar huis. Terug naar de Iependaal. En de Iependaal was juist zo mooi, als het voorjaar werd. Vandaag kwamen Paps en de tweelingen.
‘Jij krijgt een boel bezoek altijd,’ zei Hansje een beetje treurig, maar zonder afgunst in haar stemmetje.
‘Och,’ troostte Beugeltje. ‘Wij zijn ook met zovelen.’
En ze overdacht, hoe ze nu allen al meermalen geweest waren. Oom Kees, tante Nans, oom Jaap, de nichtjes. Gisteren nog Linda en Joop, die kwamen nu Woensdag weer. Vandaag moesten de tweelingen eindelijk eens een beurt hebben en zoveel tegelijk mocht niet. Alleen moeder was nog steeds niet geweest. Zou moeder misschien vandaag komen?
‘Zeg,’ begon Hansje opnieuw. ‘Ik ben toch zo blij. Er komt misschien groot nieuws voor me. Ik durf het
| |
| |
alleen nog niet erg goed te vertellen, want ik denk altijd, dat als je zo gauw iets heel erg prettigs vertelt, het mogelijk op niets uitloopt.’
‘Wel, vertel het dan niet,’ zei Beugeltje vrolijk.
‘Ja, maar ik kan het toch ook niet goed voor me houden. Weet je, dat mijn heel grote broer gaat trouwen?’
‘Nee,’ zei Beugeltje. ‘Wat leuk voor je. Dan heb je weer een thuis, Hansje.’
‘Ja juist. En professor Bergman heeft al tijden geleden gezegd, dat ik nu best in een gewoon gezin verpleegd kan worden. Och, ik kan immers toch nooit weer lopen, dus is 't hetzelfde, waar ik lig. Het komt door mijn rug, weet je?’
‘Ja,’ knikte Beugeltje en ze keek naar de hoepel over haar bed, die het zieke voetje tegen de druk van de dekens moest beschermen.
‘Hetzelfde, waar je bent, is het toch niet,’ zei ze dan nadenkend. ‘Op de Iependaal is alles lang zo moeielijk niet als hier. En het is net, alsof professor Bergman me veel meer pijn doet dan Paps.’
‘Dat denk je maar,’ zei Hansje en er kwam een diepe rimpel tusschen haar ogen. ‘Pijn is pijn,’ besloot ze dan stoïcijns.
‘Hoe kwam je eigenlijk zo te vallen, Hans?’ informeerde Beugeltje en ze keek peinzend naar de zuster, die haastig de zaal netjes maakte voor het bezoek.
‘Ik kwam niet te vallen. Het gebeurde met de auto. Vader en moeder waren direct dood.’
‘O wat verschrikkelijk! Heb je het me daarom nooit verteld?’
| |
| |
‘Ja en ook, omdat het vaders schuld was. Vader dronk. Moeder had vader nog tweemaal gewaarschuwd, de derde maal kwam ze te laat en toen gebeurde het. We reden tegen de bomen van het afsluithek van de spoorweg op. Vader was die avond dronken, maar dat moet je aan niemand zeggen. Toen mijn heel grote broer het me vroeg, heb ik “nee” gezegd. Ik geloof, dat moeder ook “nee” gezegd zou hebben. Al die jaren, dat ik hier lig, heb ik daar veel meer verdriet van gehad dan van mijn rug.’ Beugeltje knikte. Daar was het weer, wat Joop altijd beweerde. De narigheid, die je niet zeggen kunt en waarover iedereen doet, alsof ze er niet is, terwijl per slot toch iedereen schijnt te weten, dat ze wel degelijk bestaat.
‘Waarom vertel je het me nu, Hansje?’ vroeg ze zacht.
‘Omdat ik het zo moeielijk soms heb en het toch iemand wil zeggen. Vader was zo lief en goed, Noortje. Als hij maar niet dronk, zie je. En moeder schreide zoveel. Nu moet ik er telkens aan denken. Als dat ene er maar niet was. Wees maar blij, Noortje, dat jouw beugel niemands schuld is. Dàt benijd ik je. Niet, dat je lopen kunt.’
Weer knikte Beugeltje. Och, ze begreep Hansje zo best. Het was vreselijk om te moeten zeggen, dat je vader dronk, maar het was ook vreselijk om te moeten bekennen, dat je vader een dief was, zoals Trees Schuytema Linda had moeten doen. Och, als het verdriet zo groot was, dat je het niet langer zwijgen kon, moest je het wel zeggen.
‘Waar ben je anders trouwe eerlijke vriendinnetjes
| |
| |
voor,’ zei Paps immers. En toch, zij kon niet praten over dat van moeder en soms was de angst zo groot in haar, dat ze er gewoon naar snakte om zich eens uit te spreken. Kwam het, omdat het verdriet van de Iependaal zo vaag, zo onbegrijpelijk was? Och, dat je vader stal of dronk, leek tenslotte nog zoiets heel gewoons, dat je het wel vertellen kon. Maar als je moeder, zoals ‘dat lamme jong van Dirksen’ zei, met een ander ging, dan was dat zo onmogelijk, dat je er immers voor jezelf al niet kon uitkomen. En ze dacht aan de Kerstavond. Aan Linda, die toen bij haar bed gekomen was en die toch niets gezegd had.
‘Hè Noortje, wat ben je stil opeens,’ verweet Hansje en ze verschikte de meubeltjes in het poppenhuis. ‘Kun jij op de klok zien?’
‘Nee. Zou Corrytje's moeder komen, denk je?’
‘O ja. Vast wel.’
‘Corrytje wil op haar zijdje liggen,’ klaagde Noortje's buurtje plotseling.
‘Och,’ zei Beugeltje. ‘Nu is ze de gehele morgen zo rustig geweest. O kijk eens Corrytje, daar is je moesje.’
‘En daar is mijn heel grote broer,’ jubelde Hansje. Maar Beugeltje had geen tijd meer naar iets of iemand te kijken, want Jobs en Dobs stormden op haar toe, terwijl Paps glimlachend achter haar aankwam. En achter Paps was nog iemand, die zich probeerde schuil te houden.
‘Daar is een verrassing voor jou,’ gilde Jobs en Beugeltje vermaande haastig: ‘Stil Jobs, zo hard mag je hier niet praten voor de zieke kindertjes.’
| |
| |
‘Nee Paps?’ informeerde Dobs nog eens voor de zekerheid tot vermaak van de zaalzuster.
‘Ja, als jullie lawaai maakt, moet je op de gang,’ dreigde ze.
‘O jeetje,’ zei Dobs en hield zich dadelijk muisstil, maar Jobs begon direct heel hard te fluisteren.
En eerst toen zag Beugeltje achter Paps rug, Bep Schuytema.
‘O Bep, wat fijn, wat fijn,’ schreeuwde ze nu bijna even hard als Jobs, die er haar evenwel dadelijk op attent maakte.
‘Ja, is dat niet leuk?’ vond Paps, maar Beugeltje bemerkte, dat Paps om de een of andere reden niet op zijn gemak leek en telkens in de richting van Hansje's bed keek, waar de heel grote broer een vertrouwelijk gesprek met zijn zusje scheen te hebben.
Wat deed Paps vreemd en afgetrokken, dacht Beugeltje, peinsde dan even of er misschien zware zieken in het dorp zouden zijn. Maar Bep babbelde zo leuk, dat ze al gauw haar gehele aandacht bij haar vriendinnetje had. Jobs en Dobs drentelden door de zaal. Ze hadden het zieke zusje begroet, wisten nu niet goed meer, wat ze verder zeggen moesten. Beugeltje was zo heel anders dan thuis. Ze lag zo onbeweeglijk en ze zag er zo bleek en mager uit, dat het Dobs geheel en al van haar stuk bracht. Jobs bezat nu eenmaal oneindig veel meer levensdurf. Ze sloot vriendschap met de zuster, die haar gezond roodbruin snuitje met welgevallen bezag en dwaalde ten slotte, op de voet gevolgd door Dobs, door de gehele inrichting. Niemand lette trouwens meer op de kin- | |
| |
deren. Beugeltje ging geheel op in haar bezoek en dokter Ten Hemert scheen helemaal vergeten te zijn, dat hij met tweelingen van huis was gegaan. Hij kreeg een plotselinge ingeving om nog even professor Bergman te bezoeken en beloofde Beugeltje, die zich wel een beetje teleurgesteld toonde, nog een poosje met haar te praten, als hij Bep en de jongens kwam halen.
‘Goed Paps,’ zei Beugeltje geduldig, keerde zich dan tot haar vriendinnetje: ‘Zeg, wat heeft Paps toch? Zijn er heel erge zieken?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Bep, voegde er dan een beetje verlegen aan toe: ‘Vind je me niet netjes?’
‘Ja,’ zei Beugeltje eenvoudig. Ze had er al over liggen denken, waar ze Beps keurige mantel meer gezien had, totdat ze zich opeens herinnerde, dat het er een van Charlot geweest was.
‘Ik heb je eigenlijk nog zoveel te vertellen,’ begon Bep aarzelend en ze keek om naar Hansje, maar Hansje fluisterde met haar heel groten broer en scheen alle interesse voor haar omgeving verloren te hebben.
‘Begin dan maar gauw,’ zei Beugeltje. ‘De tijd is om, eer je het weet.’
‘Je weet wel dat van thuis,’ vertelde Bep een beetje moeielijk. ‘Vader is natuurlijk nog weg.’
‘Ja,’ antwoordde Beugeltje. Over dat ‘weg’ moesten ze liever maar niet praten.
‘Nu,’ ging Bep openhartig verder. ‘Oom Reinier is gekomen. En o Beugeltje, oom Reinier was zo boos. Nog veel erger dan de vorige keer. Toen is
| |
| |
Trees stil de achterdeur uitgelopen en jouw vader gaan halen.’
‘Paps?’ zei Beugeltje verbaasd. Wat moest Paps nu aan de boosheid van oom Reinier doen?
‘Ja,’ bevestigde Bep kalm. ‘En toen is het allemaal in orde gekomen. Oom Reinier is weer naar Leeuwarden vertrokken en wij blijven gelukkig bij moeder. Ik was zo bang, dat wij bij tante Sanne in huis zouden komen. En o zeg, oom Reinier heeft ook zo geraasd om het rapport van Trees.’
‘O wat schandelijk,’ vond Beugeltje. ‘Trees heeft heus hard genoeg gewerkt, zegt Linda.’
‘Ja en jouw vader zei, dat de cijfers nog draaglijk waren, de omstandigheden, waaronder ze altijd had moeten leren in aanmerking genomen. Maar oom Reinier bleef woedend en beweerde, dat er van Jello en Tjeerd wel helemaal niets terecht zou komen. Hoe vind je het toch?’
‘En waar gaan jullie dan nu heen?’ vroeg Beugeltje angstig. De laatste tijd probeerde ze aan de gedachte te wennen, dat de Schuytema's wel helemaal in Friesland zouden gaan wonen en in stilte had ze om dat feit al menige traan geschreid.
Bep was altijd zo'n hartelijk lief vriendinnetje en Beugeltje hield nu eenmaal graag de mensen, van wie ze hield, bij elkaar.
‘Wel nergens,’ zei Bep vrolijk. ‘Wij blijven met moeder op de Zandhoeve wonen en moeder gaat voor ons werken.’
‘Gaat je moeder voor jullie werken?’ vroeg Beugeltje en haar overgrote verbazing was meer oprecht dan beleefd. Het idee, dat de altijd huilende en
| |
| |
tobbende mevrouw Schuytema zich opeens flink midden in de strijd wierp, zoals oom Jaap het noemde, als ze op de Iependaal grote of kleine moeielijkheden te overwinnen kregen, was gewoon een probleem voor haar.
‘Ja,’ knikte Bep triomphantelijk en ze wipte van louter opwinding heen en weer. ‘We gaan een soort stille verpleging van de Zandhoeve maken.’
‘Een soort stille verpleging?’ herhaalde Beugeltje ademloos.
‘Ja voor kinderen, die om de een of andere reden niet thuis kunnen liggen. Net als,’ en hier dempte Bep haar stemmetje. ‘Hansje zal ik maar zeggen. We hebben er al twee. Een jongetje van vier en een meisje van twaalf. Je weet toch wel, dat moeder vroeger verpleegster was?’
‘Ja,’ zei Beugeltje, maar ze dacht aan de haveloze Zandhoeve, aan de halve of in het geheel niet gemeubileerde kamers, aan de verwaarloosde tuin. Eerst de laatste tijd had ze iets meer van de Zandhoeve te zien gekregen, dan ze in al de jaren, dat ze bevriend met Bep was, ooit gedaan had. En heel eerlijk had ze zichzelf moeten bekennen, dat als de Iependaal er zo uitgezien had, ze ook liever Bep maar niet mee naar huis genomen had.
‘Ik weet wel, waaraan je denkt,’ zei Bep verlegen, ‘maar het hele huis wordt opgekaapt. Het is opnieuw geschilderd en de tuin krijgt een beurt en moeder en mevrouw Verploegh hebben al de kamers behangen. En mevrouw Verploegh is zo knap. Die weet nu letter lijk overal raad op. O het ziet er al heel anders uit.’
| |
| |
Beugeltje's hoofd duizelde.
‘Maar hoe kan het toch allemaal?’
‘Wel, het is allemaal gekomen, doordat Trees jouw vader is gaan halen. En hoe bozer oom Reinier werd, hoe fermer werd moeder. Ze zei, dat ze per slot zelf nog wel voor ons kon zorgen en toen zei jouw vader: ‘Mooi zo.’
‘En werd je oom Reinier weer goed?’ informeerde Beugeltje met volle belangstelling voor het verhaal. ‘O nee. Hij wilde niet eens blijven logeren en ging 's avonds nog terug naar de stad. Nu, toen zei mevrouw Verploegh...’
‘Tante Nans? Was die er dan ook weer?’
‘Ja, die heeft een hele tijd op de Zandhoeve gelogeerd en moeder met alles geholpen. En zeg, verbeeld je, wij zeggen nu ook tante Nans.’
‘Wat leuk.’
‘Ja. Nu en tante Nans dan, zei, dat moeder nu haar trots maar eens op zij moest zetten en zich niet meer zo schuw weghouden. En nu loopt moeder door het dorp en we hebben twee dienstmeisjes. Een kleindochter van Engelien en een zusje van jullie Maagje.
‘Nee maar,’ zei Beugeltje.
‘Ja, en volgende week komen die kinderen. En oom Kees en jouw vader hebben een circulaire laten drukken om bij verschillende dokters de Zandhoeve aan te bevelen. Trees en Linda hebben al de adres geschreven. Zeg en we hebben hele pakken uitgegroeide kleren van Charlot en Noortje gekregen. Moeder heeft pakjes voor de jongens gemaakt en een paar jurken pasten mij precies.’
‘O,’ zei Beugeltje. ‘Wat leuk! Joop en ik moeten
| |
| |
ook al de jurken van de nichtjes afdragen. Linda past het niet meer, maar Joop kan het bijna zo aantrekken. Die gekke Charlot is zo ergens uitgegroeid en tante Nans beweert, dat Noortje niet alles dubbel behoeft te hebben. Nu, dan komt het naar de Iependaal.’
‘Waar zitten Jobs en Dobs toch?’ verontrustte Bep zich eensklaps. Ze voelde zich opeens bewust van een plotselinge verantwoording ten opzichte van de tweelingen.
‘Lieve help,’ zuchtte Beugeltje. ‘Ik heb helemaal niet meer aan ze gedacht. O Bep, ga jij ze eens opzoeken. Wie weet, wat ze gedaan hebben?’
Bep lachte en verdween. Ze zou ze gauw genoeg hebben, want natuurlijk hepen ze hier of daar door de inrichting te dwalen en werden ze overal verjaagd. Toch duurde het nog een heel poosje voor ze iets van de kinderen merkte, maar eindelijk vond ze Dobs diep bedroefd bij het ijzeren hek van de lift staan.
‘Hallo Dobs,’ riep Bep. ‘Wat scheelt er aan en waar is Jobs?’
‘Jobs zit daarin,’ zei Dobs somber en wees met haar dik rond vingertje in de richting van de lift.
‘Wat een onzin,’ zei Bep. ‘Hoe kan dat nou?’
‘Ja,’ bevestigde Dobs. ‘Het is heus waar. Daar was eerst een heel mooi kamertje en we speelden, dat Jobs de mevrouw was en ik de meid.’
Bep schoot in de lach. Dat kwam ongeveer uit. Jobs was altijd de mevrouw. ‘En wat gebeurde er verder?’ vervolgde ze en ze probeerde in de donkere liftkoker te zien.
| |
| |
‘Nou, toen moest ik om een boodschap en toen zou Jobs me bellen en toen zag Jobs opeens een heuselijk belletje en toen ging het hele kamertje zo maar omhoog.’
En Dobs overstelpt door haar ellende, barstte opnieuw in tranen uit.
‘Maar wie heeft dan dat hekje dichtgemaakt?’ vroeg Bep nog steeds ongelovig.
‘Ikke,’ zei Dobs.
Bep rammelde er eens aan.
‘Hoe kan dat nou? Het is op slot.’
‘Ja zo gek,’ peinsde Dobs. ‘Ik moest het van Jobs boems dichtgooien net als Maagje soms doet, als ze kwaad is. En toen belde Jobs me terug en toen kon ik er niet meer in en meteen was Jobs weg.’
‘Jobs,’ gilde Bep. ‘waar ben je?’
‘Hierzo,’ klonk Jobs' stemmetje heel benauwd ergens in de hoogte.
‘Zeg Jobs, zitten er nog niet meer knopjes in dat kamertje?’
‘Ik weet het niet. Het is zo raar donker.’
‘Maar daar is natuurlijk electrisch licht. Draai dat dan op en kijk eens rond.’
‘O ja,’ riep Jobs gedecideerd. Haar moed was helemaal herleefd, haar gewone branie was teruggekeerd. Het kamertje was nu schitterend verlicht en ze zag wel drie of vier knopjes.
‘Zijn er nog meer?’ vroeg Bep.
‘Tuurlijk,’ beweerde Jobs overmoedig.
‘Probeer dan eens een ander.’
‘Rrrt,’ vloog de lift voorbij. Even zag Bep het kleine figuurtje van Jobs. Daarna was de situatie weer
| |
| |
precies eender, behalve dan dat Jobs nu in dediepte zat. ‘Wat gek,’ zei Dobs bang, maar Bep riep: ‘Probeer nog eens een ander, Jobsie.’
‘Rrrt,’ vloog de lift weer omhoog.
De proef werd een paar maal herhaald, maar zonder resultaat.
‘Nee, zo komen we er toch niet,’ overdacht Bep en ze keek rond naar een zuster, die haar helpen kon. Dan maar liever een vreselijk standje. Misschien werden ze al direct op straat gezet. Bep kreeg het er warm van.
‘Zeg, wat mankeert de lift?’ hoorde ze opeens iemand zeggen en meteen zag ze twee zusters de trap opkomen.
Aarzelend ging Bep haar tegemoet.
‘Zuster,’ zei ze verlegen, ‘daar zit een meisje in de lift.’
‘Lieve deugd, kind, dat gebeurt hier wel meer,’ antwoordde de jongste zuster vrolijk. De andere, meer bewust van haar waardigheid, fronste de wenkbrauwen.
‘Is er iets niet in orde met de lift? Waar is de zuster?’
‘Mijn zuster zit in dat kamertje,’ verklaarde nu Dobs plechtig en weer wees haar dik rond vingertje in de richting van de lift.
‘Zo,’ zei de zuster vinnig, ‘en waarom ben je haar dan niet gevolgd, kind?’
‘Omdat ik het hek dicht moest boemsen.’
Bep en de jongste zuster, die blijkbaar het geval begrepen had, schaterden het uit.
‘Het is niets grappig,’ zei Dobs treurig.
| |
| |
‘Nee, daar heb je gelijk in,’ merkte de strenge zuster op met een vermanende blik op haar collega. Dobs vond, dat ze precies leek op de huishoudster van Onzen Lieven Heer in het grote huis boven aan de dijk.
Hakkelend en met een kleur als vuur begon Bep nu te vertellen, wat ze van de geschiedenis wist. Ze begreep, dat er aan deze toestand een eind moest komen, want wat zou dokter Ten Hemert wel zeggen, als hij niemand bij Beugeltje vond, indien ze daar tenminste nog naar toe mochten.
Maar zo erg, als Bep zich de dingen voorstelde, verliep de zaak toch niet. Dobs had reeds uitgemaakt, dat Jobs waarschijnlijk wel levenslang in het kleine kamertje opgesloten zou zitten en verwachtte dus voor zichzelf in het geheel geen verandering van toneel. Wie liet er immers zijn zusje in de steek? De strenge zuster liep intussen naar de liftkoker, keek eens omhoog, toen weer omlaag en riep met een scherpe stem: ‘Zeg eens, kleintje, ik vermoed, dat je lezen kunt?’
‘O ja,’ stemde Jobs met prettige verzekerdheid toe.
‘Wat moet ik lezen?’
‘Zie je een knopje, waarachter tweede verdieping staat?’
Even bleef het stil.
‘Ja,’ klonk het dan triomphantelijk.
‘Druk daar dan ogenblikkelijk op, zodat aan die onzin een eind komt.’
‘Rrrt,’ ging het weer en toen hield de lift precies voor de opening stil.
‘Je moet het toch maar weten,’ zei Bep, verbaasd,
| |
| |
dat de puzzle om Jobs weer te voorschijn te toveren zo oplosbaar bleek. Dobs was onstuimig blij, toen ze haar zusje ongedeerd weer in het,.kamertje’ terugvond. Jobs zelf, hoewel eerst een beetje beduusd, herstelde zich binnen enkele minuten.
Met een hartige vermaning Heten de zusters de kinderen alleen, hoewel de jongste uitbundige schik in het geval scheen te hebben.
Bep klemde in iedere hand een onwillig tweelingen-knuistje.
‘Jullie bent niet wijs,’ knorde ze, ‘om een heel ziekenhuis op de been te brengen.’
‘Twee zusters maar,’ pruilde de letterlijke Jobs.
‘Dat is al meer dan genoeg,’ besliste Bep Huibertje's-achtig.
‘Zit Paps al op ons te wachten, Bep?’ informeerde Dobs deemoedig.
Maar Bep antwoordde niet. Ze waren juist weer bij Beugeltje's zaal aangeland en verlicht duwde Bep de kinderen naar binnen.
‘O moeder is er,’ zei Jobs meer verschrikt dan blij en Dobs zuchtte: ‘O jeetje.’
Bep zei helemaal niets, maar ze voelde zich misschien nog het minst op haar gemak.
Verlegen stak ze mevrouw Ten Hemert een warm pootje toe, trok tersluiks even aan haar mantel. Zou mevrouw het zien, dat die van Charlot geweest was? Ze kon je altijd zo spotachtig opnemen. Eigenlijk was Bep een beetje bang voor haar. Je wist zo nooit, wat ze het volgende ogenblik ging zeggen en je voelde je altijd zo hopeloos slordig in haar nabijheid. Jobs en Dobs kusten haar moeder, keken dan een
| |
| |
beetje verlegen naar Beugeltje. Ze hadden haar zo graag het avontuur verteld, maar om moeder durfden ze niet goed.
Ook Bep zweeg en Beugeltje keek een beetje bedrukt naar de zusjes. Wat zagen ze er stoffig uit. Ze hadden zeker weer iets moois uitgehaald. Het was per slot lang zo fijn niet geworden als ze zich die middag voorgesteld had en toch had ze meer bezoek gekregen dan door haar verwacht werd. Paps, die opeens zo weggehold was en het leek wel, alsof Bep uren naar de tweelingen gezocht had.
Natuurlijk was het wel eventjes heerlijk geweest, dat moeder gekomen was. Maar moeder alleen gaf zo'n beklemming en bovendien zat ze voortdurend met den heel groten broer van Hansje te lachen en te praten, zodat Hans opeens van haar bezoek beroofd, verveeld en bedremmeld lag rond te kijken.
Schoorvoetend om moeder, kropen Jobs en Dobs tenslotte tusschen de bedden, brabbelden hevig fluisterend Beugeltje een verhaal in het oor, waarvan deze niets begreep. Bep durfde geen explicatie geven. ‘Corrytje wil op haar zijdje liggen,’ klaagde het dan uit het naaste ledikantje en Jobs keek boos naar een voorbij stevenende zuster, en stampvoette woedend.
‘Hè, wat gemeen toch!’
Koel spottend keek mevrouw Ten Hemert om, bestrafte dan: ‘Een beetje rustig, peuter,’ en praatte weer door, zonder verder op de kinderen te letten. Het kriebelde in Beps keel van zenuwachtigheid en Beugeltje begon het akelig warm te krijgen, zodat het voor de kinderen een verademing was, toen moeder eindelijk opstond.
| |
| |
‘Nu Noortje, kind ik hoop, dat je maar weer gauw naar huis kunt gaan.’
‘Ik mag deze week al weg,’ zei Beugeltje een beetje stug.
‘Zo? Hè, daar wist ik niets van. Enfin, des te beter.’ En met een vluchtige kus voor haar kinderen, een tikje op Beps wang, tippelde moeder weg op de voet gevolgd door Hansje's heel groten broer.
Hansje keek hem versuft na. Het bezoek was eerst zo prettig geweest. Ze hadden over alles gebabbeld en allerlei luchtkasteelen gemaakt.
Opeens toen Beugeltje's moeder gekomen was, had de heel grote broer bijna niets meer tegen haar gezegd. Beugeltje was een beetje verbluft. Zou moeder dien mijnheer kennen? Het gaf haar een beetje een onaangenaam gevoel. Ze keek eens naar Bep en de tweelingen, maar die schenen opgelucht, dat moeder eindelijk heenging, verdiepten zich meteen weer in het verhaal van de lift.
En op dat moment kwam Paps binnen. Precies bij de deur ontmoette hij moeder. Ademloos staarde Beugeltje naar haar ouders. Zou Paps moeder toespreken? Zouden ze samen nog even terugkomen? Beugeltje's hartje sloeg plotseling zo wild, dat het haar een benauwd beklemd gevoel gaf. Dan liep Paps moeder voorbij, groette haar als een vreemde dame, koel beleefd, lichtte nog even de hoed voor den heel groten broer.
Bij haar bedje gekomen, scheen hij helemaal vergeten, dat hij haar nog een praatje beloofd had. Hij maande Bep en de zusjes tot spoed aan, nam zelf ook haastig afscheid.
| |
| |
Het werd stil op de zaal. Alleen Corrytje had haar moeder nog bij zich. Corrytje had doorlopend bezoek, wist Beugeltje. Het betekende niet zo erg veel goeds voor Corrytje, begreep ze, al leek het dan ook wel prettig. Hansje was stil en lag een beetje bedroefd voor zich uit te kijken. Maar ook Beugeltje zelf had geen lust in praten. Ze moest aldoor over moeder en Hansje's heel groten broer denken.
‘Wel, wel,’ zei de zuster, toen ze met de melkglazen rondging. ‘Zijn we zo moe, dat we niet meer babbelen kunnen? Waren de zusjes te druk?’
‘Och nee,’ zei Beugeltje dof.
‘Nu,’ lachte de zuster. ‘Ik geloof het toch wel. En Hansje is ook al zo stil. Ik schuif de gordijntjes dicht en dan gaan we maar een poosje slapen.’
Even later was het zo stilletjes om de bedden, alsof er die middag in het geheel niet gelachen en gepraat was geworden. Alleen Corrytje's stemmetje verhief zich af en toe. Altijd en altijd weer was het hetzelfde zinnetje.
‘Uster, Corrytje wil op haar zijdje liggen.’
Beugeltje luisterde er naar. Ze hoorde het stille beweeg van de zuster en Corrytje's moeder om het ledikantje naast haar. Corrytje leek wel heel akelig te zijn, veel akeliger dan anders.
Angstig lag ze alles aan te horen. Het klonk net, alsof er iets vreselijks ging gebeuren.
Vroeger dan anders brachten de zusters de boterhammetjes, werd alles voor de nacht in orde gemaakt. Bij Beugeltje bleven de gordijnen dicht en de zuster had gezegd, dat ze om Corrytje niet meer met Hansje mocht praten. De zuster wist niet, dat het verbod
| |
| |
tamelijk overbodig was. Noch Beugeltje, noch Hansje voelde veel neiging voor een babbeltje. Anders hadden ze het de avond na een bezoekdag altijd heel druk. Moesten ze elkaar van alles en alles vertellen, maar nu was het precies, alsof ze een beetje schuw voor elkaar waren. Hansje dacht aan het wonderlijke gedrag van haar heel groten broer. Hoe hij voortdurend met Beugeltje's moeder over allerlei onbegrijpelijke dingen gepraat had. Ze wist helemaal niet, dat hij haar zo goed kende, zo goed kende, dat het haast leek, alsof zij de dame was, met wie hij ging trouwen. Dat kon toch niet. Ze zou er maar niet met Beugeltje over praten. Het was zo gek. Maar waarom had die mevrouw dan telkens van onze plannen en van later in Indië gesproken. Ging heel grote broer naar Indië? Daar had hij haar toch niets van verteld? En ging zij dan mee? Of zou hij aan het eind zeggen, dat dàt niet kon, dat ze maar stil hier moest blijven? Och, misschien had ze wel alles verkeerd verstaan. Ze zou er wel graag eens met Beugeltje over spreken, maar het was toch te mal. Beugeltje's moeder was immers getrouwd en hoe kon dan alles gaan, zoals ze meende gehoord te hebben? Maar Beugeltje zelf deed ook zo vreemd. Misschien vond ze het zo erg naar van Corrytje, was ze ook een beetje moe van al haar bezoek.
Beugeltje echter lag over hetzelfde te denken als Hansje. Eigenlijk vond ze het maar prettig, dat ze stil moesten zijn voor de zuster. Het was net of ze nu een beetje bang was voor Hansje. Hansje mocht eens bevestigen, wat ze zelf geloofde. Namelijk: dat de heel grote broer, de ‘ander’ was, waarmee
| |
| |
moeder ‘ging’. Zou Paps het geweten hebben en zou hij daarom zo afgetrokken geweest zijn? Zouden Paps en moeder misschien al gescheiden zijn, deden ze daarom zo ijzig beleefd tegen elkaar?
En Hansje was opeens zo treurig en ze was juist zo blij geweest met het nieuws, dat heel grote broer ging trouwen, dat ze bij hem mocht komen. Hansje weer een thuis! Het leek die middag zo heerlijk en nu...?
Hansje keek zo bedroefd. Begreep ze de dingen of gaven ze haar alleen een onbestemde angst, die niet viel weg te redeneren?
Beugeltje zuchtte. Nee, Hansje en zij moesten liever niet gaan praten over iets, waar ze toch niet uit konden komen. Linda kon het immers nog niet eens en Linda was zo knap, dat ze haar op school het tienenkind noemden. Beter, veel beter was het om maar stilletjes te blijven wachten op wat er gebeuren ging. Want, dat er iets gebeuren ging, dat wist ze nu wel zeker.
Traag kropen de uren voorbij. Telkens dommelde Beugeltje in, schrok dan weer wakker, omdat er iemand langs haar gordijnen schoof.
Af en toe kreunde Corrytje, maar het klaaglijk roepen van: ‘Uster, Corrytje wil op haar zijdje liggen,’ klonk al zwakker en zwakker, hield eindelijk helemaal op. Stil was het, heel stil en toen hoorde Beugeltje iemand plotseling zacht snikken en: ‘Och zuster toch,’ zeggen. Het was Corrytje's moeder, wist Beugeltje. Zou Corrytje misschien...? Wat akelig! Wat vreselijk akelig!
Beugeltje deed een poging om zich op te richten,
| |
| |
schudde zich woest heen en weer op haar oude teugelloze manier. Direct was de zuster bij haar, ‘Toe wijfje, wat doe je nu?’
‘Ik wil weg,’ zei Beugeltje. ‘Ik wil naar Paps. Ik wil nooit meer in een ziekenhuis.’
De zuster antwoordde niet. Ze begreep het wel zo'n beetje, maar wat kon ze er aan doen? Ze had het voor zichzelf al ellendig genoeg. Handig schudde ze Beugeltje's kussens. Wat was het kind warm! Stil voelde ze het fijne polsje.
‘Wil Noortje wat drinken? Zal zuster haar een lekker glas limonade halen?’
‘Och ja,’ zei Beugeltje lusteloos, voegde er dan rad sprekend aan toe: ‘Wat is er met Corrytje, zuster?’ ‘Corrytje behoeft niet meer op haar rugje te liggen, wijfje,’ zei de zuster zacht. ‘Vind je dat niet goed?’
‘Het ìs goed,’ zei Beugeltje met nadruk.
Zwijgend haalde de zuster de limonade, liet haar drinken. Beugeltje's tanden klapperden tegen het glas.
‘Nooit meer een beugel behoeven te dragen,’ zei ze op een vraagtoontje.
De zuster streek haar over de roodbruine krullen en zweeg.
De volgende morgen zag Beugeltje, dat Corrytje's bedje keurig wit afgedekt stond.
|
|