| |
| |
| |
IX
De Schuytema's
Trees Schuytema lag op de knieën bij de haard en probeerde voor de derde maal het kunstig opgebouwde stapeltje van hout, turf en cokes te doen ontvlammen onder grote belangstelling van Jello en Tjeerd.
‘Je krijgt het nooit klaar,’ klaagde Jello en Tjeerd huilde: ‘Het is hier zo koud.’
‘Gaan jullie liever spelen,’ zei Trees zenuwachtig. Het was om er iets van te krijgen, zoals die jongens altijd op je vingers keken.
‘Wat moeten we dan spelen?’ zeurde Tjeerd en Jello jammerde opeens oorverdovend: ‘En... ik... ik... heb zo'n honger.’
Trees gooide de lucifers neer en schudde Jello heen en weer, zodat het gejammer in een akelig gekrijs overging.
‘Houd dan toch je mond, naarling! Moet moeder je horen?’
‘Hè jongen, wees toch stil,’ kwam Bep binnenlopen.
‘Is die kachel nog niet aan, Trees?’
‘Bijna,’ zuchtte Trees en ze staarde naar het zo moeizaam verkregen vlammetje, dat eindelijk hoopvol
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
Verbaasd hield Beugeltje op met schreien.
| |
| |
omhoog kroop. ‘Hoe is moeder?’
‘Och net eender. Ze huilt maar en ze wil niets hebben. Zelfs geen kopje thee.’
En Bep keek mistroostig naar het onaangeroerde blaadje in haar hand. ‘Heeft ze onze Kerstroos niet gezien?’ vroeg Jello en hij keek met een trillend lipje naar het verlepte bloempje, dat hij zo zorgvuldig in een eierdopje met water had gezet.
‘Kom jongens, ga spelen,’ herhaalde Trees en droogde een beetje hardhandig de tranen van haar broertje.
‘Moeder zegt, dat we haar nu niet meer storen moeten,’ vertelde Bep treurig. ‘We moeten ons zelf maar redden, want niets kan haar nu meer schelen.’
Trees fronste de wenkbrauwen en keek de kille ongezellige kamer eens rond. Gelukkig, de kachel brandde tenminste.
‘Bep, krijgen we vandaag geen ontbijt?’ informeerde de nog altijd hongerige Jello.
‘Och jawel,’ zei Trees nu en ze hees haar broertje op zijn stoel. ‘Hier, daar heb jij vast een boterham. Hè, waar is Tjeerd nu weer?’
‘Hier is ikke,’ zei dit jongmens onder de tafel.
‘Tjeerd wil niet eten.’
‘Tjeerd moet eten,’ zei Trees ferm. ‘Nee Jello, òf boter òf jam. Toe Bep, help hem eens. Hij knoeit zo vreselijk.’
‘Op de Iependaal krijgen ze altijd boter en dan wat er op,’ zei Bep met een meewarige blik op haar broertje.
Trees antwoordde niet. Zwijgend at ze haar boterham op.
| |
| |
‘Waar is vader nou?’ informeerde Tjeerd met volle mond.
‘Dat weet je wel,’ zei Bep prompt. ‘Vader is op reis.’
‘Naar oom Reinier, hè Beppie?’ hielp Jello.
‘Ja,’ zei Trees. ‘Kom voortmaken, jongens.’
Later op de ochtend, toen het ontbijt weggeruimd was, Jello en Tjeerd in een hoek van de kamer stoombootje speelden en een geweldige rommel van omgevallen stoelen en stoven maakten, kropen de zusjes met een boek gewapend bij de haard, waarin het vuur nu lustig opvlamde.
Buiten viel de sneeuw in grote vlokken, gierde de Noordenwind om het huis, zodat zelfs de kale ongezellige eetkamer van de Zandhoeve een behaaglijk aanzien kreeg.
‘Hè, echt Kerstweer,’ huiverde Trees en ze stookte meteen de haard nog wat op.
‘Geen weer voor Beugeltje,’ peinsde Bep en voegde er dan bij: ‘Wat zal het nu fijn op de Iependaal zijn!’ Trees keek op uit haar boek, waarin ze eigenlijk toch niet las.
‘Ja,’ zei ze zacht. ‘Spijt het je heel erg, dat we nu vandaag niet naar de Iependaal kunnen gaan, Bep?’ ‘Och,’ zei Bep. ‘Ik zou nu toch niet graag gaan.’ Maar ze dacht er over, hoe heerlijk het altijd op de Iependaal was en hoe ze zich verheugd had op de Kerstboom, al was mevrouw Verploegh, tante Nans, wel een schrikbeeld voor haar geweest. Met tante Nans werden het altijd grote feesten in het salon en Bep vond het eigenlijk juist zo fijn in de apotheek met oom Jaap en den dokter. Eerst dan gevoelde ze
| |
| |
zich geheel op haar gemak, dacht ze minder aan haar verkleurde, veel gedragen en zij het ook handig, verstelde uitgaansjurk.
Trees beschouwde haar zusje meewarig. Ze was toch nog veel jonger dan zij en immers zelf was ze ook blij met de uitnodiging geweest, voelde ze nu diep het grievende van de teleurstelling.
‘Trees,’ begon Bep aarzelend, ‘denk... denk... jij, dat vader lang in de gevangenis moet?’
‘Ssst,’ deed Trees verschrikt en keek in de richting van de kleine jongens. ‘Ik weet het niet,’ zei ze dan toonloos. ‘Dat moet nu allemaal uitgemaakt worden door de rechtbank. Het hangt er van af, hè!’
‘'t Maakt toch niet uit,’ vond Bep wijs. ‘'t Ergste is toch gebeurd. Ik heb wel medelijden met vader. Jij niet, Trees?’
‘Ik niet,’ zei Trees hard. ‘Als vader verkeerd beschuldigd werd, zou ik er verdriet van hebben, maar nu is het net, alsof ik boos ben. Alleen boos. Dat vind ik zo afschuwelijk in me, maar ik kan het niet helpen. Als ik aan moeder en ons denk, o dan zou ik ... dan zou ik...’
‘Och nee Trees,’ viel Bep driftig uit. ‘Dat kan ik niet hebben. Vader was altijd zo brommig en lastig, dat... dat het haast een opluchting was, als hij uitging. Ik vind het dan ook best, dat hij er niet is, maar ik moet nu toch telkens aan hem denken. Geloof je dat het daar heel akelig is, Trees? Akeliger dan hier?’ Trees lachte even.
‘Ik denk het wel, Beppie.’
‘O Trees, zouden we weer naar school moeten na de vacantie?’
| |
| |
‘Natuurlijk, Bep.’
‘Maar ik vind het zo vreselijk. Ik durf haast niet.’
‘Ik ook niet,’ zei Trees stil.
Even zwegen ze, dan begon Bep opnieuw.
‘Wat zou er nu eigenlijk met ons gaan gebeuren?’
‘Ik weet het niet, Bep. Dokter Ten Hemert heeft aan oom Reinier geschreven. Je begrijpt wel, dat er nu helemaal geen geld meer is om van te leven.’
‘Als we maar niet naar tante Sanne moeten.’
‘En moeder dan?’
‘Moeder lijkt me zo ziek. Ik ben zo bang. O Trees toch,’ snikte Bep opeens.
‘Stil Bep, niet huilen. Denk toch aan de kleintjes. En moeder is niet ziek. Moeder is alleen maar overspannen.’
‘Huil jij, omdat jij denkt, dat moeder dood gaat?’ vroeg Tjeerd plotseling vol belangstelling.
‘Welnee jongen,’ zei Trees. ‘Toe, ga jij nou maar spelen.’
‘Maar Jello wil voortdurend kapitein zijn.’
‘Nou dan ben jij maar passagier.’
‘O ja? Dat is leuk. Jello, ik ben, ik ben... Trees, wat ben ik ook weer?’
‘Passagier.’
‘O ja. Pagier. Wacht even, kapitein, de pagier moet nog aan boord.’
‘Heb jij het al lang begrepen, Trees?’
‘O ja.’
‘Zou moeder het geweten hebben?’
‘Geweten natuurlijk niet, maar er wel voor gevreesd.’
‘Ik had altijd zo'n angst voor iets, dat er eens ge- | |
| |
beuren zou. Je weet wel van twee jaar geleden? Toen met oom Reinier?’
Trees knikte.
‘Dat was ook om geld en iets van kantoor. Nadien hebben we nooit meer iets van oom Reinier gemerkt.’ ‘Moeder is bang van oom Reinier,’ zei Trees nu. En ze dacht er over, hoe dokter Ten Hemert had moeten schrijven, omdat ze zelf niet durfde.
‘Zeg Trees, weet je wat toch wel goed is? Dat het gebeùrd is. Nu kan het niet meer komen.’
‘Ja en nu kunnen we er ook over praten met moeder en met elkaar. Nu is het een verdriet geworden, dat we samen kunnen dragen.’
‘Was het dat dan niet?’
‘Nee toch. Dat was juist het ergste. We durfden immers elkaar niet eens te laten weten, wat we dachten.’
‘Sprak moeder dan met jou ook nooit er over, Trees?’
‘Nee. Vader moet het ook ellendig gehad hebben, zei dokter Ten Hemert. Daarom was hij altijd zo humeurig. Ik moest mijn best doen om zacht over hem te denken. Maar het is wel moeielijk. Weet je wat de diepste ellende is, Bep? Die, waar je met niemand over praten kunt. Dat zei Joop eens en ik heb er nadien altijd aan moeten denken.’
‘Och, bij ons kwam het door vader,’ zei Bep. ‘Bij anderen is het juist de moeder.’
‘Bedoel je op de Iependaal?’
‘Ja.’
‘En nooit merk je daar iets.’
‘Nee.’
| |
| |
‘Mevrouw Ten Hemert vind ik niet aardig.’
‘Nee, eigenlijk is het veel leuker, als ze niet op de Iependaal is.’
‘Een mens is veelal het product van zijn opvoeding en zijn omstandigheden,’ peinsde Trees. ‘Dat zei dokter Ten Hemert en ik moest daarom vader ook niet oordelen. Ieder mens maakt fouten, maar van de een zijn ze zichtbaarder, dat wil nog niet zeggen groter, dan van de ander. De dokter heeft zo echt hartelijk met me gepraat. Precies, alsof ik al helemaal volwassen was. Ik kan me best voorstellen, dat Linda en Joop zo dol op hem zijn.’
‘En Beugeltje,’ antwoordde Bep en ze overdacht wat dokter Ten Hemert Trees gezegd had. Ze begreep het niet allemaal, doch Trees was niet alleen ouder, maar ook veel knapper dan zij. Zat al in de vierde klas van de H.B.S. Natuurlijk kon die over de dingen doorpraten als een groot mens.
‘Het verdriet, dat in ons leven komt, is altijd door grote mensen,’ klaagde ze dan.
‘Niet altijd, Beppie.’
‘Dat van Dirk, bedoel je?’
‘Ja,’ zei Trees en slikte iets weg bij de gedachte aan het zo jong gestorven broertje.
‘Dit is toch erger, vind ik,’ zei Bep nadenkend en dan angstig om iets, wat ze opeens in zichzelf ontdekte: ‘Als vader net als Dirk...’
‘Stil Bep,’ zei Trees ontsteld. Sprak Bep ook háár gedachten niet uit en had moeder gisteren niet iets dergelijks uitgegild? Het kon niet goed zijn zoiets ook maar even in je te laten opkomen. Weer was het stil in de kamer. In de hoek speelden de jongens,
| |
| |
kibbelden af en toe. Alleen als hun stemmetjes te luid zich verhieven, verboden de zusjes.
Traag sleepte de ochtend om.
‘Ik heb nog nooit zo'n saai boek gehad,’ zei Bep na een poosje. ‘Is het jouwe aardiger?’
‘Het ligt niet aan de boeken. Het ligt aan ons,’ verklaarde Trees. ‘Laten we maar weer een boterham gaan eten.’
‘Ik heb niets geen honger.’
‘Ik ook niet. Maar de jongens moeten toch iets hebben.’
‘Ik doe het zo maar,’ verontschuldigde ze zich. ‘Ik heb niets geen zin in die omhaal van dekken en weer wegwassen.’
Tjeerd en Jello waren voor het plan te vinden.
‘Breng maar,’ zei Jello. ‘De kapitein heeft het zo druk, dat hij onmogelijk thuis kan komen.’
‘En de pagier kan ook niet van boord,’ zei Tjeerd. ‘Hallo,’ schreeuwde Jello opgewonden. ‘Kijk uit, val niet in het water.’
Trees ging op het spel in, maakte een grapje om Jello's ontevreden opmerking, dat er nu helemaal ‘niets lekkers’ was voor de Kerstdag.
‘Stakkers,’ zei ze dan zacht tegen Bep.
Maar Bep antwoordde niet. Ze verwerkte iets in zichzelf, iets, dat ze zo graag met Trees wilde bespreken. Eindelijk vatte ze moed en stak van wal.
‘Trees, weet je, wat dat lamme jong van Dirksen tegen Beugeltje zei?’
‘Nee,’ zei Trees moe, zonder veel belangstelling. ‘Dat haar moeder met een ander ging.’
‘Och kom, wat zijn dat nou voor praatjes.’
| |
| |
‘Het zijn geen praatjes. Ze zeggen allemaal op het dorp, dat dokter Ten Hemert wel zal gaan scheiden, omdat mevrouw met een ander gaat trouwen.
Ze praten over de Iependaal haast net zo erg als over ons.’
‘Een reden voor ons om er dan maar over te zwijgen.’
‘Ik vind het zo naar voor Beugeltje. En Trees, verdelen ze de kinderen niet altijd, als de mensen gaan scheiden?’
‘Ja, dat geloof ik wel,’ zei Trees met iets meer aandacht voor het geval. Ze begreep haar zusje plotseling. Angst natuurlijk, dat ze Beugeltje zou verliezen. Och, ze voelde er voor. Ze zou het immers ellendig vinden, als ze Linda niet meer zien zou. Linda was toch wel het liefste vriendinnetje, dat ze had. En ze kenden elkaar nu al zolang. Eigenlijk al van de bewaarschool af. Maar na het gebeurde met vader, zou moeder hier misschien toch wel niet blijven wonen, en mogelijk kon het ook wel niet. Het hing natuurlijk allemaal van oom Reinier af.
‘Wat is er feitelijk toch een boel verdriet in de mensen, waarvan je niets weet,’ stoorde Bep haar gedachtengang opnieuw. ‘En dat is juist altijd het allerergste.’
‘Daar wordt gebeld,’ juichte Tjeerd opeens en ja, daar klingelde het luid door het stille huis.
‘Moeder,’ schrok Bep en Trees' hart klopte eensklaps hoog in haar keel. Dat kon niemand anders zijn, dan oom Reinier.
Maar daar riep een hoog schel stemmetje door de
| |
| |
brievenbus: ‘Doe eens open. Wij zijn het. We hebben zo'n boel pakken van het Kerstkindje voor jullie.’ ‘O fijn,’ jubelde Jello en holde naar de deur, op de voet gevolgd door Tjeerd. En even later stonden Jobs en Dobs in de kamer. Geheel besneeuwd en met blauwpaarse gezichtjes van de scherpe wind.
‘Hierzo,’ zei Jobs en gooide een bos hulst op tafel, die de omgeving direct opvrolijkte. En Dobs, al blazend en hijgend van het harde lopen, zette een mand vol noten, appels en sinaasappelen op de grond.
‘Paps heeft gezegd, dat jullie het een beetje gezellig moeten maken, want Linda komt de gehele middag bij jullie op visite. En Beugeltje mocht niet voor Paps om de wind,’ vertelde Jobs buiten adem.
‘Om de wind,’ echode Dobs.
‘En we komen Tjeerd en Jello halen voor de boom,’ wist Jobs, ‘en Linda heeft de slee bij zich en tante Nans komt er ook aan.’
Trees kleurde en keek de alles behalve nette kamer in het rond. Er was geen stof afgenomen, de jongens hadden overal broodkruimels gemorst en het brood lag nog op het buffet. Het geheel zag er onsmakelijk en slordig uit.
Maar er was geen tijd meer nog iets weg te ruimen, want opnieuw klonk de bel door het huis en Jobs stormde al weg om open te doen. Dobs worstelde nog om haar handschoentjes van haar verstijfde vingers te trekken. Bracht ze voor dat doel juist naar de mond om met haar stevige tandjes de operatie te bespoedigen.
| |
| |
‘Wel kinderen,’ lachte tante Nans, ‘zo hard lopen kan ik niet meer, hoor. Wel foei. Geef me eerst eens een stoel en jongens halen jullie de pakken uit de slee.’
Trees keek verlegen om zich heen, brak dan de boot af en bracht tante Nans een stoel. O wat moest mevrouw Verploegh toch wel van hen denken! Maar mevrouw Verploegh scheen helemaal niets ongewoons te zien. Ze praatte en lachte met Bep en de kleine jongens, deed of ze de verlegenheid van Trees niet opmerkte en telde de pakken, die Jobs en Dobs binnenbrachten.
‘Ziezo, nu hebben jullie alles. De cadeautjes, die het Kerstkindje aan de boom had gehangen voor Trees en Bep Schuytema en een voldoende voorraad lekkers om een hele middag zoet te zijn.’
‘Je moogt niets openmaken, voordat je een Kersttafel gemaakt hebt,’ zei Jobs, toen Bep een beetje verlegen aan een touwtje peuterde.
‘O nee,’ zei tante Nans. ‘Dan breek je de tovercirkel van de Kerstdag. Dat is een speciale boodschap van Beugeltje. Om vier uur beginnen wij en dan moeten jullie ook beginnen, heeft ze me nadrukkelijk gezegd, anders wordt het niet goed.’
‘En Beugeltje weet het,’ lachte Linda. ‘Toe Trezekind, kleed de jongens eens gauw aan. Je staat te kijken, alsof je geen tien kunt tellen.’
‘We zijn al aangekleed,’ verklaarde Jello en Tjeerd voegde er heel oprecht aan toe: ‘We hebben toch geen mooiere pakken.’
Trees kleurde en mompelde verlegen: ‘Maar ik zal ze toch even opknappen. Zo fris zien ze er nu niet uit.’
| |
| |
‘En weet je,’ zei tante Nans, ‘dan ga ik eens even naar je moeder.’
Bep keek haar ontsteld aan, maar tante Nans scheen haar ontsteltenis in het geheel niet op te merken.
‘Nee, zeg het haar maar niet,’ zei ze rustig, toen Bep een beweging in de richting van de deur maakte.
‘We kennen elkaar immers niet. Wijs me maar even haar kamer en dan komt het best in orde.’
En tante Nans wipte de trap op tot verbazing en benauwenis van Bep.
Trees lette er niet op. Ze had het te druk met de jongens en bovendien was ze zo overstelpt door de hartelijkheid van de Iependaal, dat de tranen haar telkens opnieuw in de ogen sprongen om tèlkens tersluiks weggewist te worden.
‘Kom Trees,’ zei Linda eindelijk. ‘De jongens zijn zo netjes genoeg.’
‘Ze worden bij ons toch weer vuil,’ vond Jobs philosophisch.
‘Weer vuil,’ echode Dobs zielsvergenoegd.
Trees lachte.
‘Och jullie kabouters,’ zei ze en keek naar Linda.
‘Wat lief van je, Linda,’ fluisterde ze.
Linda antwoordde niet. Ze voelde zich een beetje beschaamd bij de gedachte aan de grote strijd, die ze gevoerd had, eer ze het Kerstfeest op de Iependaal voor haar vriendinnetje kon opofferen. Nu ze echter het stille dankbare licht in de ogen van Trees en Bep zag, voelde ze zich zo innig blij en gelukkig. ‘Dat zijn de stofjes van het gouden lovertjeskleedje van het Kerstkindje,’ had Beugeltje die morgen gezegd, toen de anderen een beetje teleurgesteld waren
| |
| |
om haar besluit het feest met de Schuytema's te gaan vieren.
‘Ziezo, kindertjes,’ kwam tante Nans. ‘Of moeder straks een kopje thee van je krijgt, Trees? En jullie moet het nu heus een beetje goed met elkaar hebben. Op Kerstdag lossen alle dingen op, zegt oom Jaap, omdat het een feest is van liefde en begrijpen. Vanavond brengt de dokter deze kleuters terug en komt meteen nogeens bij moeder kijken.’
En toen kuste tante Nans eerst Trees, toen Bep en streek Linda eens over haar bol.
‘Jullie bent mijn lieve kinderen, hoor. Vooruit Dobs. Toe Jobsekind, de kleuters in de slee.’
En met veel gewuif vertrok de kleine stoet.
‘Nu gaan we het eerst leuk maken,’ zei Linda en ze begon meteen de kamer op orde te brengen. ‘Haal een schoon servet voor de tafel, Trees. En Bep, gooi jij een paar blokken op de haard. Zeg jongens, we maken ook een gezellig blaadje voor je moeder. Toe Trees, huil nou niet meer. Het allerergste is nu immers voorbij. Nu is er alleen maar een tijd van wachten, van liefdevol wachten, stil begrijpen en vergeven, heeft oom Jaap gezegd. Nou vooruit, huilen jullie dan nog maar een beetje. Nee Beppie, van hulst schikken maken jullie niets. Trees noch jij. Geef maar gauw hier.’
‘Linda,’ snikte Trees,’ jullie... z... z... zijn schatten en je tante Nans is... is...’
‘Tante Nans is een wondermens,’ zei Linda vrolijk.
|
|