| |
| |
| |
VIII
Kerstgedachten
‘Beugeltje, je moet meer eitjes eten,’ plaagde oom Kees de avond vóór Kerstmis. Ze zaten zo gezellig om de haard in het salon, dronken thee uit de blauwe kopjes en hadden zelfs ten opzichte van Jobs en Dobs het zandmannetje een uurtje later besteld.
‘Ja,’ zei tante Nans en ze keek een beetje bezorgd naar Beugeltje, die met Joop en de tweelingen een spelletje halma speelde. ‘Ze ziet wel erg pips.’
Beugeltje schudde haar krullen over haar schoudertjes, gluurde een beetje verlegen naar Paps.
‘Kom Beugeltje, jij moet,’ leidde Joop af. Het moest toch ellendig wezen, als er altijd maar weer opnieuw over je gepraat werd.
Maar Beugeltje's aandacht voor het spel was verslapt. De gehele avond had ze zo'n rustig blij gevoel in zich gehad. Het was nu zo heerlijk en veilig op de Iependaal, zodat al het verdriet en getob van de laatste dagen teruggedrongen scheen te zijn. Morgen was het immers Kerstdag en over het huis lag een geheimzinnig waas van vrede en stille verwachting.
En stille verwachting leefde ook in Beugeltje's hart.
| |
| |
Stond achter in de gang niet een klein houten kistje door moeder met den beurtschipper meegegeven, precies, zoals andere jaren? En lag in het achterhuis niet de boom te wachten, totdat morgen Paps en oom Kees hem onder veel gejuich in de salon zouden plaatsen? Reeds nu hing er een wonderlijke geur van dennengroen en hulst door de kamer, vermengd met een zoete baklucht, die uit de keuken kwam. Alles was immers zo gewoon en vertrouwd en zei oom Jaap niet altijd, dat het Kerstkindje de dingen van het hele jaar weer goed maakte? Het Kerstkindje in de vorm van liefde en begrijpen.
Beugeltje lette in het geheel niet meer op haar spel. Stil keek ze naar Linda, die met de nichtjes zat te praten, naar Paps, in druk gesprek met oom Kees en oom Jaap, naar tante Nans, thans geheel in beslag genomen door de zorg voor de theetafel.
‘Zeg Leo,’ begon tante Nans dan, toen ze iedereen opnieuw van thee voorzien had. ‘Wat zei Bergman de laatste keer van Beugeltje?’
Even was het stil en Beugeltje voelde, hoe ze allen naar haar keken. Wild klopte haar het hartje in de keel. Als Paps er nu over heen praatte, dan wist ze, dat het weer het ziekenhuis zou worden. Immers altijd werd haar beentje gewoon door Paps met oom Kees besproken waar ze bij was en al begreep ze er gewoonlijk niet veel van, zo gaf haar dit toch een zekere geruststelling, dat er niets ergs ging gebeuren.
Maar nu wachtte Paps even voor hij antwoordde: ‘Hij is voor nog een keer ingrijpen, maar ik moet er eerst nog eens goed over nadenken.’
| |
| |
‘Gelooft hij dus nog, dat het terecht komt?’ vroeg oom Kees zacht.
Maar nu kwam alles in Beugeltje in verzet. Ingrijpen? Ingrijpen betekende het ziekenhuis. Woest rinkelde ze met haar beugel.
‘Hij gelooft, hij gelooft,’ zei ze heftig, ‘dat ik een beugeljong ben en blijf.’
Ze keken allemaal opeens verschrikt op.
‘Hè Beugeltje,’ kwam Linda hulpeloos. Ze schaamde zich een beetje voor tante Nans, maar Joop zei flink: ‘Jullie zeurt ook altijd over haar beugel. Zonder dat is het al erg genoeg om met zo'n ding te lopen.’
‘En professor Bergman gelooft de waarheid,’ vond oom Jaap. ‘Ons Beugeljong is en blijft ze nu eenmaal.’
‘Ons teugelloos Beugeljong,’ zei Paps ernstig.
‘Ik wil niet naar het ziekenhuis.’
‘Ik ook niet,’ grapte oom Jaap. ‘Wie wil er nu naar een ziekenhuis?’
‘Maar als het moet,’ zei tante Nans, ‘ga ik toch.’ ‘Ik ook,’ zei oom Jaap. ‘Maar morgen is het Kerstdag en dan komen alle dingen van het hele jaar terecht.’
‘Hè, oom Jaap,’ spotte Charlot. ‘Mijn gouden speldje ook?’
‘Jouw gouden speldje zeker,’ lachte oom Jaap.
‘Maar mijn beugel niet,’ zei Beugeltje, schudde met haar krullen en rinkelde opnieuw met de beugel.
‘Zo,’ zei oom Jaap. ‘Wou jij dan iets terecht laten komen, wat er al is. Zonder beugel ben jij toch ons meisje niet. Maar op Kerstdag lossen we alles op,
| |
| |
wat ons het gehele jaar bezwaard heeft.’
‘En op Oudjaar maken we onze balans,’ viel Paps in, ‘en die klopt dan helemaal niet.’
Het klonk een beetje vreemd, vond Bengeltje. Net alsof Paps geen woord geloofde van wat oom Jaap beweerde. En eigenlijk had èn Paps èn oom Jaap gelijk, vond ze. Alle dingen bleven hetzelfde immers. De angst om wat daar dreigde in verband met moeders zo lange afwezigheid, de angst om het ziekenhuis, om weg te moeten van de Iependaal.
Maar op Kerstdag voelde je alleen maar hoeveel je van elkaar hield, juist om het verdriet, dat er altijd was. In verdriet kwam je elkaar eigenlijk altijd veel nader, begreep je elkaar veel meer dan zo gewoon. Misschien was het daarom wel noodig, dat er zoveel tranen geschreid werden, zoals Engelien altijd beweerde. ‘Ja oude jongen,’ zei oom Jaap hartelijk en hij sloeg Paps op de schouder. ‘Met Oudjaar maken we onze balans en we zijn maar al te geneigd om de creditzijde sterk te bezwaren, en over het hoofd te zien wat een groot debet we aan liefde bezitten.’
‘In werkelijkheid kom ik nooit aan een balans toe,’ verkondigde oom Kees en oom Jaap schaterde.
‘Nee natuurlijk niet. Heb jij ooit een dokter ontmoet, die ook maar enig begrip van een financiele regeling heeft?’
‘Vader heeft gewoon geen idee van debet en credit,’ vertelde Noortje een tikje minachtend, maar tante Nans vergoelijkte: ‘'t Hoeft ook niet. Hier zit de boekhoudster van de firma.’
‘Knappe meid,’ prees oom Jaap, doch Paps keek bedroefd, vond Beugeltje.
| |
| |
En toen werd de gehele familie afgeleid door een kibbelpartijtje van de tweelingen, die nog maar steeds met het halmaspel bezig waren. Dobs kon niet al te best tegen verlies en Jobs, in alle opzichten haar meerdere, had de ganse pot erwtenkaakjes gewonnen met al het doorzicht van een geroutineerden speler.’ ‘Eigenlijk moesten die kinderen niet om kaakjes spelen,’ zei oom Jaap ernstig. ‘Het lijkt me verkeerd om iets wat latent in een mens is op te wekken.’
‘Dat kun je toch nooit voorkomen,’ zei Paps wijsgerig en droogde Dobs' tranen met zijn zakdoek.
‘Oom Jaap u hebt met mijnheer Schuytema op de H.B.S. gegaan,’ bedacht Linda opeens. ‘Trees vertelde het me laatst, toen we over je spraken.’
‘Zo. Spreken er jongedames over me? Beugeljong hang niet zo op me. Ik ben verplicht mijn rug te strekken voor de eer mij aangedaan.’
En oom Jaap maakte een dwaze buiging tot groot vermaak van de tweelingen.
‘Is het waar. Jaap?’ vroeg tante Nans nu. ‘Was Jan Schuytema een klasgenoot van je?’
‘Ja en ik herinner mij, dat hij als jongen dol op kaartspelen was. Hij zat in een whistclub en hij maakte je gewoon zinneloos door de combinaties, die hij wist voor te stellen.’
‘Paps,’ zei Beugeltje bezorgd. ‘Jobs en Dobs moesten liever maar niet meer spelen. Ze gaan later misschien ook spe...spe...culeren en iedereen ongelukkig maken.’
‘Jobs is tenminste gek om de pot te winnen,’ vond Joop, zodra het gelach om Beugeltje's veronderstelling wat bedaard was.
| |
| |
Jobs staarde de zusjes verslagen aan, stopte dan haastig een handvol kaakjes in de mond, alvorens Paps haar misschien verbieden zou de opbrengst van haar dobbelzucht te genieten.
Maar Paps en oom Jaap lachten als schooljongens, wel een beetje tot verontwaardiging van Beugeltje. Het was ook te dwaas om Jobs met haar ondeugend snuitje en haar stugge jongensbol te vergelijken met mijnheer Schuytema's enigszins nors stijf deftig uiterlijk.
‘Kom kinders,’ zei tante Nans en ze schudde het hoofd, zodat Paps en oom Jaap beschaamd voor zich keken.
‘Beugeltje heeft gelijk,’ zei oom Jaap dan. ‘Een mens heeft nu eenmaal alle mogelijkheden in zich.’ ‘En Jobs stelt een wonderlijk belang in het dobbelen van de jongens 's Zondagsmiddags achter de kerk,’ peinsde Linda en keek haar zusje nadenkend aan.’ ‘Het mag geeneens voor Roet,’ pruilde Jobs bedroefd En toen lachte tante Nans.
‘Och jij snuitebol,’ zei ze. ‘Laat jij ze maar praten, hoor. Zij hebben ook mogelijkheden in zich.’
‘Maar alle mogelijkheden lossen zich tenslotte op in één mogelijkheid, die van de rechte weg,’ zei oom Jaap ernstig. ‘De rechte weg, die naar het grote Doel leidt.’
‘Dat is de sprookjesweg,’ zei Beugeltje dromerig.
‘En in sprookjes eindigt alles goed,’ zei Joop.
‘Daarom is de rechte weg de sprookjesweg,’ wist Paps. ‘Omdat in het Doel de oplossing van alle dingen ligt. En dat is het goede eind van alle sprookjes, zoals Joop zegt.’
| |
| |
‘Maar morgen is het ook Kerstdag voor Trees en Bep,’ zei Joop zacht.
‘Met Kerstdag lossen àl onze bezwaren toch niet op, oom Jaap?’
‘Toch wel, vrouwtje,’ beweerde oom Jaap rustig en hij keek in Beugeltje's donkere ogen, die hem zo zorgvol aanzagen. ‘Toch wel. Bij de Schuytema's is de spanning, de angst voor het allervreselijkste voorbij. Nu staat niets het volle begrijpen, de grote liefde meer in de weg om het verdriet met elkaar te dragen.’
‘Als het verdriet eenmaal uitgesproken is, komt er altijd een oplossing,’ viel tante Nans oom Jaap bij. ‘Ja,’ zei Linda flink, ‘nu kan ik tenminste Trees helpen om zich er door te slaan.’
‘Dat ook,’ zei Paps. ‘Maar het stille wachten op een zeker gebeuren is altijd veel erger dan het gebeuren zelf. Het grootste leed is immers dat, waar je niet over praten kunt en dat je zelfs moet doen voorkomen, alsof het niet bestaat.
Toen was het heel stil in de kamer. Alleen de tweelingen kibbelden om het laatste kaakje. Beugeltje voelde, hoe ze nu allen aan moeder en aan alles wat met haar samenhing, dachten. De grote beklemming waarde weer rond, hechtte zich aan de meubels, aan alles wat zo vertrouwd en gewoon scheen. Zou Paps gelijk hebben? Zou het minder erg schijnen, als ze er eindelijk met elkaar over konden praten? Maar dan zou het waar zijn, wat dat ‘lamme jong van Dirksen’ haar nageroepen had. O, ze geloofde, dat dan per slot die stille dreiging toch nog te verkiezen was boven de zekerheid, hetzelfde te moeten doormaken als Mietzi uit de vierde.
| |
| |
‘Hebben jullie de meisjes Schuytema nog gevraagd voor de boom?’ vroeg tante Nans plotseling. Het klonk zo heerlijk rustig en onbevangen.
‘Ja tante,’ antwoordde Linda. ‘Trees en Bep beiden. Niet Beugeljong?’
‘Ja,’ zei Beugeltje en opeens straalde haar gehele gezichtje weer van een grote innerlijke blijdschap. Morgen was het Kerstdag. Dan veegde het Kerstkindje in alle hoeken en wuifde met zijn gouden lovertjeskleedje, zodat de stofjes goud in het rond vlogen. En overal, overal waar een stofje terecht kwam, ontwaakte de liefde in het hart van de mensen. En ja, ja dan eerst kwam alles goed. O, dat gezegende Kerstkind met zijn gouden lovertjeskleed.
‘Droom je Beugeltje?’ zei Paps. ‘Kijk, daar is Huibertje en haar gezicht staat op meer dan bedtijd voor de kleintjes.’
Beugeltje lachte, kuste haar familie goedennacht en strompelde de kamer uit.
‘Al Beugeltje's lampjes zijn weer aan,’ peinsde Joop. ‘Wie die toch telkens zou ontsteken?’
‘Die worden ontstoken,’ zei oom Jaap ernstig, ‘door de liefde en het vertrouwen, die in haar eigen hartje wonen. Beugeltje doorleeft de Kerstweek.’ ‘Het is een wonderlijk dromerig kindje,’ vond oom Kees.
‘Een kindje om bang voor te zijn,’ fluisterde tante Nans en ze dacht aan het smalle bleke gezichtje met de veel te grote donkere ogen.
‘Een kindje, dat de dingen niet eens, maar wel driemaal doorleeft,’ zei Paps. ‘En daarom is het zo'n kasplantje.’
| |
| |
Ontroerd keek Linda op. Och, als dat waar was, wat Paps daar zei, hoe moest Beugeltje dan wel staan tegenover het onuitgesproken leed van de Iependaal. Joop en zij beschouwden Beugeltje en de tweelingen nog zo geheel als de kleintjes. En toch, Beppie Schuytema was jonger dan Beugeltje en Trees beweerde immers, dat Bep al alles van de misère thuis begreep
Stil stond Linda op en gleed ongemerkt de kamer uit. Ze moest naar Beugeltje toe, omdat de gedachte aan het ‘lamme jong van Dirksen’ haar opeens niet meer losliet. Bij de deur van het kleine kamertje stond ze stil en luisterde. Ze hoorde Jobs en Dobs elkaar met slaperige stemmetjes nog allerlei wonderbaarlijkheden vertellen. Toen klonk haar een zacht snikken tegemoet. Waren Beugeltje's lampjes weer uit? En snikken? Beugeltje huilde zelden of nooit. Alleen, ja gisteren had ze gehuild, toen ze Paps van Bep vertelde. Haastig trad Linda op het bedje toe en knielde bij haar zusje neer.
‘Beugeltje,’ zei ze zacht. ‘Wat heeft dat lamme jong van Dirksen gisteren nog meer gezegd? Vertel jij het Linda maar.’
Verbaasd hield Beugeltje op met schreien. Was dat het grote wonder van de Kerstdag? Linda, die met haar kwam praten, zoals ze het met Joop deed. Het gaf haar een gevoel van samenhorigheid, een gevoel van toch als middelmootje deel uit te maken van het geheel.’
En heel zacht vertelde ze Linda wat het ‘lamme jong van Dirksen’ gezegd had, vroeg ze of het mogelijk kon zijn, dat hij de waarheid gesproken had.
| |
| |
Maar Linda wist het niet. Ze sloeg alleen de arm vaster om het klein witte figuurtje, drukte het roodbruine kopje dichter tegen zich aan.
En Beugeltje voelde, hoe ook in Linda een bange zorg, een vage angst leefde, die niet weg te redeneren waren.
Toen stil bedroefd sloot ze haar oogen.
|
|