| |
| |
| |
VII
't Andere, dat waar was
‘Morgenavond komt tante Nans,’ zei Joop gelukkig. Ze zaten gezellig om het kleine potkacheltje in de apotheek. Paps en zijn drie oudste meisjes. De tweelingen ravotten in de gang, bolderden af en toe het keldertrapje eens af, als ze een bezoek gebracht hadden aan de rest van de familie.
‘Fijn,’ antwoordde Linda en keek eens naar Beugeltje, die zo stilletjes in elkaar gedoken zat. Waar was haar stralende blijdschap van de laatste dagen om het komende Kerstfeest gebleven? Paps had haar zelfs al een paar maal gevraagd of ze moe was.
‘Hè,’ zei Joop weer. ‘Zalig! Morgen uitslapen, jongens. Geen wekker, geen porrende Huibertje en geen schoolbus. Paps, wat zeg je nou van onze rapporten?’
‘Wel, wat moet ik zeggen,’ lachte Paps. ‘Ik verwacht niet anders.’
‘Ja, van Linda. Achtjes, negentjes en een scheikunde tien. Maar het mijne is toch ook welletjes. Acht voor Latijn! Ik wed, Paps, dat jij nooit meer dan een zes maakte. Oom Kees heeft het me lekker verklapt.’ ‘Rakker!’
| |
| |
‘Hoe zijn de cijfers van Charlot?’ vroeg Beugeltje een beetje angstig.
‘Behoorlijk, vrouw Zorg,’ dolde Joop, imiteerde dan oom Kees: ‘Houdt het nu zo, Charlot.’
‘En Trees heeft net weer voldoende,’ zuchtte Linda. ‘Op het kantje af, maar tenminste zonder “sneer” van den directeur.’
‘Zeg,’ zei Joop opeens nadenkend. ‘Wat had Trees vanmiddag?’
‘Niets.’
‘Hè flauw kind! Je hebt in de bus voortdurend met haar zitten smoezen. En het leek net alsof Trees gehuild had. Was het om haar voldoendes?’ ‘Nee.’
‘Toch ergens om?’
‘Ja, maar ik kan het je niet vertellen.’
‘Hè Paps,’ pruilde Joop. ‘Vind jij dat nou aardig? Trees is net zo goed mijn vriendinnetje en bovendien thuis vertel je toch alles.’
Beugeltje keek naar Paps. Diep in haar hartje voelde ze, dat je zelfs thuis niet alles vertelde. Dat er dingen waren, die je verzweeg, omdat je begreep, dat ze alleen maar jou toevertrouwd waren. Weer hoorde ze Bep zeggen: ‘Het is geen onzin.’
O, dat betekende dus, dat haar vader een dief was. Wat moest ze dan van dat andere denken?
‘Linda heeft gelijk, Joop,’ zei Paps rustig. ‘We mogen nooit iets vertellen, wat ons toevertrouwd is, zelfs niet tegen iemand, die we heel liefhebben. Ook niet, als het toevertrouwde ons zo benauwt, dat we het zo graag met iemand zouden willen bespreken. Ik hoop, dat mijn kinderen dat altijd goed zullen beseffen.’
| |
| |
En Paps keek bij deze woorden zo liefdevol naar Beugeltje, die hem in gespannen verwachting zat aan te kijken, dat Linda er opeens alles van begreep. Och, natuurlijk had Bep Schuytema Beugeltje in vertrouwen genomen en daarom keek haar zusje zo zielig bedroefd, dat Joop aan tafel gevraagd had: ‘Beugeltje, wanneer ontsteek je jouw Kerstlampjes weer?’
‘O Paps,’ stormde Jobs naar binnen, op de voet gevolgd door Dobs. ‘O Paps, die Huibertje zegt, dat Beugeltje dat lamme jong van Dirksen geslagen heeft.’
Beugeltje werd vuurrood onder het ontstellend kijken van Paps en de zusjes, zodat niemand eigenlijk behoefde te vragen, of het wel waar was.
‘Hoe kwam je daar nou bij?’ vroeg Joop verbaasd. Beugeltje en vechten! Zoiets was alleen maar te verwachten van de tweelingen.
Schuldbewust en heel verlegen schudde Beugeltje haar krullen naar voren.
‘Ik weet het niet,’ zei ze zacht.
‘Wat een idioot!’ vond Joop met overtuiging. Maar Paps en Linda keken precies, alsof ze er alles van begrepen.
‘Niets idioot,’ verklaarde Jobs. ‘Dat lamme jong zegt, dat Bep haar vader een dief is.’
‘Zegt, dat Bep haar vader een dief is,’ echode Dobs. ‘Mijnheer Schuytema? Hoe kan dat nou?’
Beugeltje herademde. Natuurlijk kon het niet. Joop geloofde het immers ook niet. Maar waarom had Bep dan zo vreemd gedaan en waarom, o waarom had Trees gehuild?
| |
| |
‘Geloof jij dat nou, Paps?’ vroeg Joop eindelijk, omdat de tweelingen steeds bleven beweren, dat het wel kon. Beugeltje keek angstig naar Linda. Had Trees haar misschien meer verteld? Was het dat, wat ze zoeven niet aan Joop had willen zeggen? ‘Ik vrees het wel te moeten geloven, Joop,’ zei Paps. ‘Wist Trees het al? Ja Linda?’
‘Ze zei alleen, dat ze zo bang was, dat er iets met haar vader op zijn kantoor niet in orde was. En ze durfde haast niet naar huis.’
‘En wat wist Bep, Beugeltje?’ vroeg Paps en hij trok het kleine nu opeens hevig snikkende kind naar zich toe.
‘Dat...dat...dat het geen onzin w...w...was, w...w... wat d...d...dat l...l...lamme jong van Dirksen zei.’
‘En daarom heb jij hem natuurlijk geslagen,’ zei Jobs triomfantelijk.
‘Zijn vader is dronken Teun, maar dat zeggen wij hem toch ook niet. Waar Dobs?’
‘Nee,’ zei Dobs zoet.
‘Kom,’ vond Paps, ‘nu we er allemaal al zoveel van weten, doen we beter er maar eens openlijk over te praten. Mijnheer Schuytema heeft al meermalen iets heel verkeerds gedaan en ik denk, dat hij er nu zwaar voor gestraft zal worden.’
‘Maar heeft hij dan heus gestolen?’ vroeg Joop al meer en meer verbaasd. Het idee, dat een doodgewone mijnheer, zoals Paps of oom Jaap een dief zou zijn, bleef ver boven haar bevattingsvermogen.
‘Och kind,’ zei Linda een tikje ongeduldig. ‘Gespeculeerd natuurlijk!’
‘Maar dat is toch geen stelen,’ hield Joop aan.
| |
| |
‘Eerlijk is het nooit,’ zei Paps ernstig. ‘Maar als je het met geld van een ander doet is het wel degelijk stelen.’
‘En heeft mijnheer Schuytema dat gedaan?’
‘Ja, maar natuurlijk kunnen noch mevrouw, noch de kinderen dat helpen. Ik hoop, dat jullie dat goed begrijpen, jongens.’
‘Tuurlijk,’ zeiden de tweelingen tegelijk.
‘Ik heb Bep voor de boom gevraagd,’ zei Beugeltje bedroefd. ‘Maar nu zal ze misschien niet komen.’
‘En ik vroeg Trees,’ zei Linda zacht, ‘maar ik zal er nu maar niet op aandringen, hè Paps?’
‘Speculeren is dat iets met effecten?’ informeerde Joop nadenkend.
‘Niet altijd, Joop,’ legde Paps uit. ‘Speculeren is in het algemeen een of ander artikel zo goedkoop mogelijk kopen met het doel het zo duur mogelijk weer van de hand te doen.
“Maar dat is juist heel slim,” vond Joop bewonderend.
Paps lachte.
“Nou, die slimmigheid gaat bijna altijd ten koste van veel ellende voor anderen.”
“Het is toch eigenlijk spelen, Paps?” zei Linda en ze verbood de tweelingen, die al lang alle belangstelling in het gesprek verloren hadden en nu probeerden om de kurkenla op de grond om te keren.
“Spelen, dat is steken om centen,” zei Jobs. “Dat doen de jongens 's Zondagsmiddags achter de kerk, maar het mag niet voor Roet.”
“Paps,” begon Beugeltje. “Heeft mijnheer Schuy- | |
| |
temanu geld van dien mijnheer van zijn kantoor genomen om te spe...spe..., hoe heet het ook weer?’ “Wat een idioot,” zei onbegrijpelijke Joop. “Waarom nam hij zijn eigen geld niet?”
“Wat ben jij toch suf,” viel Linda uit. “Natuurlijk, omdat hij zoveel verloor, dat hij het zelf niet meer dekken kon, hè Paps? Daarom natuurlijk is de Zandhoeve zo vervallen en zijn de Schuytema's zo arm. Niet, Paps?”
“Ja kind. Met speculeren kun je aardig wat verliezen, als je ongelukkig bent. 't Is eigenlijk om medelijden mee te hebben als je denkt aan de angst, die de man de laatste tijd doorleefd moet hebben.” “Nu,” zei Linda hard, “ik heb veel meer medelijden met mevrouw en de kinderen.”
En ze dacht aan alles wat Trees haar verteld had. Aan het verdriet en de narigheid, die haar vriendinnetje de laatste jaren meegemaakt had. Toch had ze daar nooit iets van doen blijken. Ze was altijd zo vrolijk en opgeruimd, kon zo luchtig zeggen, als er in de klas bijdragen voor een of ander gevraagd werden: “Kind, ga nu! De Schuytema's zijn arm, hoor!” Net alsof het haar in het geheel niet schelen kon, dat er altijd weer om haar heen gefluisterd werd: “Zullen we Trees vragen of maar overslaan?” Ja bij de Schuytema's was het ook de narigheid weer geweest, waar niet over gesproken werd. “Arm zijn en zorg hebben, och dat is tenslotte,” had Trees gezegd, “het ergste niet. Dat is iets, waar we over praten kunnen. Moeder en ik, soms ook Bep en ik. Maar dat andere! Die voortdurende angst, die we alleen maar even in elkaar aanvoelen
| |
| |
en die we eigenlijk voor elkaar nog trachten te verbergen. Ja, dat is het wat moeder oud maakt en ons heel anders doet zijn dan jullie.”
Hoe goed had ze dat niet begrepen in Trees. Was het zo ook niet op de Iependaal? Niet de zorg om Beugeltje's gezondheid was het, maar dat andere, dat dreigende, waar niemand over sprak, maar dat van dag tot dag naderkwam.
En toch, nooit zou ze dit aan Trees hebben kunnen zeggen. Ze zou het als een soort verraad tegenover de Iependaal voelen. Maar tegenover Trees leek het weer een tekort aan vertrouwen over dingen, die zo diep in jezelf leefden, te zwijgen.
Wat was het toch vreselijk moeielijk om altijd weer in alles, zoals oom Jaap het noemde de rechte weg te gaan!
“Paps, denk jij, dat Trees er liever niet met mij over had moeten spreken? Tegenover haar vader, bedoel ik,” zei ze opeens.
Beugeltje keek op.
“Misschien is het wel een beetje uit huis praten,” vond ze. “Van Bep ook.”
Maar Paps zei zo rustig: “Och jullie lieve kinderen, als je altijd met zoiets vreselijks rondloopt, doet het zo goed om je eindelijk eens te uiten. En waar ben je dan per slot trouwe eerlijke vriendinnetjes voor?”
“Ik zal het toch nooit kunnen,” kwam Linda en Beugeltje schudde haar krullen naar voren, fluisterde: “Ik ook niet.”
En Paps keek naar het roodbruine gebogen kopje van Beugeltje, staarde in de klare grijze ogen van zijn
| |
| |
oudste. Liepen ook zijn jongens misschien rond met een verborgen leed om het huis zonder moeder, waar toch een moeder was? Stil zochten zijn ogen Joop, als verwachtte hij van haar een onbevangen woord, dat de beklemming verdrijven zou, die hen allen plots omving. Maar Joop pookte met afgewend gezichtje in het kleine potkacheltje.
Dokter Ten Hemert zuchtte, zei dan beheerst: “We zijn niet allemaal eender. De een moèt zich uiten, de ander kàn het niet, maar in de grond der dingen betekent het niets tegenover elkaar.”
En toen kwam Maagje binnen met thee en meteen zeggen, dat het tijd voor de kleintjes was.
“Vooruit dan bengels,” deed Paps weer opgewekt. Zoals gewoonlijk liet Bengeltje de tweelingen eerst gaan, wachtte nu ook totdat Maagje uit de kamer was. “Paps,” zei ze dan, “dus het lamme jong van Dirksen jokte niet?”
“Nee, lieve schat. Maar heeft dat jongmens geen christelijker naam?”
Bengeltje antwoordde niet, keek diep bedroefd voor zich uit.
“Trek je er maar niets van aan, dat je hem nu voor niets geslagen hebt,” troostte Joop. “Hij had het Bep toch niet mogen verwijten.”
“Dat is het niet,” zei Bengeltje stil. Nu “dat lamme jong van Dirksen” hierin gelijk gehad had, wist ze voor zichzelf, dat ook dat andere immers waar moest zijn. En met een wanhopig verslagen licht in de donkere ogen, strompelde ze het trapje af.
“Wat een wonderlijk diertje is dat Bengeltje toch,” lachte Joop. “Hè Paps, ga je uit?”
| |
| |
“Ja,” zei Paps en hij dronk staande zijn thee uit. “Ik ga naar mevrouw Schuytema, kinderen.”
“Zo fijn als je toch alles met Paps kunt bespreken,” zei Joop, zodra ze met Linda alleen was.’ Dat is zo leuk van hem, hij zegt nooit, zoals andere grote mensen: ‘Dat begrijp je toch niet of daar heb je eigenlijk nog niet mee te maken.’
‘Als het maar in je leven gebeurt, heb je met alles te maken,’ zei Linda wijs. ‘Denk eens in wat een klein kind per slot van rekening Bep toch nog is en Trees gelooft wel zeker, dat ook zij het helemaal begrijpt.’
‘Ja, dat merkte je wel aan Beugeltje,’ bedacht Joop, vervolgde dan: ‘Zeg, zal het niet zalig zijn om morgen thee te drinken in het salon uit het blauwe servies? Tante Nans maakt het altijd zo dol gezellig.’
Linda knikte een beetje afwezig. Ze vroeg zich af, waarom Beugeltje zo diep ongelukkig gekeken had. ‘Dat is het niet,’ had ze gezegd.
Zou ‘het lamme jong van Dirksen’ nog iets meer gezegd hebben? Iets, dat betrekking had op de Iependaal en dat... ook waar was?
|
|