| |
| |
| |
III
Het huis zonder moeder
Dagen achtereen was het geen weer voor Beugeltje om er uit te gaan en het waren lange eenzame uren, die ze in de kinderkamer doorbracht. Mijnheer Schuivers kwam iedere dag, bracht haar telkens nieuwe boeken mee en vertelde haar allerlei verhalen over school. Het leek soms wel, alsof hij alleen dáár voor kwam, hoewel hij toch erg streng de hand hield aan haar lessen. Maar dat was juist zo wonderlijk bij mijnheer Schuivers, je begreep hem haast nog voor hij uitgesproken was.
Reeds de eerste dag, toen hij weer kwam, had Beugeltje hem verteld van het plan, dat Paps en zij gemaakt hadden. Zij was er zelf zo opgetogen over; als nu mijnheer Schuivers maar geen bezwaren had, die haar nog wanhopiger zouden doen zijn over haar toekomst dan te voren. Maar haar vrees bleek volkomen ongegrond te zijn. Integendeel, mijnheer Schuivers had al maar goedkeurend met het hoofd geknikt en gezegd: ‘Dat is iets voor mijn Beugeljong! Dat doen we!’
Heerlijk was het. En Linda had naar voren gebracht, dat ze dan ook goed in de scheikunde moest zijn, haar
| |
| |
zelfs uitgenodigd in het kleine heiligdom op zolder. Beugeltje was heel vereerd geweest met de invitatie, hoewel ze er gevolg aan gegeven had met een angstig popelend hartje. Tot nog toe was de hele familie min of meer griezelig van Linda's proeven. In het algemeen voelde Beugeltje zich de laatste tijd minder ongelukkig dan gewoonlijk onder het besef ‘anders’ te zijn dan de anderen. Het hinderde haar niet meer zo, als Engelien of Huibertje haar ‘arm schaap’ noemden. Zo minderwaardig was ze heel en al niet, nu ze immers later voor zichzelf zou kunnen zorgen. Paps vroeg haar geregeld aan tafel, net zo goed als aan Linda en Joop, hoe het met haar werk gesteld was en in de apotheek noemde hij haar nu zijn rechterhand.
Toch viel er juist in die tijd een donkere schaduw over de Iependaal. Linda en Joop fluisterden er over 's avonds in bed en Beugeltje, die het aanhoorde, omdat de tussendeur altijd openstond, verwerkte de opmerkingen van de zusjes met haar eigen ziening in het geval. Het betrof moeder. Moeder, die nooit gelukkig scheen op de Iependaal en òf uren op de divan lag òf uitging, soms dagen achtereen, totdat Paps haar haast smeekte of ze nu toch niet eens thuis kon blijven.
Beugeltje was er meer dan eens getuige van geweest. Ze was veel meer thuis dan de anderen en de volwassenen waren zo aan haar stille tegenwoordigheid gewend geraakt, dat ze soms haar aanwezigheid niet eens meer opmerkten.
Enige dagen geleden had ze een hevige scène tussen haar ouders meegemaakt en later had ze Paps, haar eigen Paps zien huilen in de apotheek. Het had haar
| |
| |
dieper geschokt dan ze zelf wel besefte en ze was haastig op hem toegestrompeld, had getracht hem te troosten, zoals ze Jobs en Dobs deed, hoewel ze wel gevoeld had, dat dit zo iets ergs was, dat al haar liefkozingen niets betekenden. En toch had Paps haar zo heftig tegen zich aangedrukt, dat haar adem stokte. Toen had Paps haar verteld, dat moeder naar oma in Den Haag ging. Oma, die volgens oom Jaap in de schouwburg woonde en nog meer sigaretten rookte dan moeder. Moeder ging voor een hele tijd, had Paps gezegd.
Eerst had Beugeltje gehoopt, dat moeder nog wel thuis zou blijven, dat alles zich wel weer schikken zou en moeder in zou zien, dat Paps gelijk had, als hij beweerde, dat het op de Iependaal toch zo goed kon zijn. Kon zijn? Maar was het er dan niet goed? Was het er niet veilig en rustig met Paps, die alles zo begreep en de zusjes, die zoveel van elkaar hielden? En toch, moeder scheen zich nooit veilig en rustig te voelen. Beugeltje vond het iets afschuwelijks in zichzelf, maar het was toch, alsof moeder er eigenlijk niet bij hoorde, altijd weer de dingen bedierf.
De meiden in de keuken spraken er ook vaak genoeg over. Huibertje zei altijd, dat het een schande was voor God, en ze vloog voor Paps, liet moeder soms tien keer achtereen bellen. Maagje beweerde, dat het ook niet meeviel om doktersvrouw te zijn. Altijd narigheid en een man, die nooit uitging. Maagje voelde meer voor moeder dan voor Paps, maar dat kwam, omdat Maagje bij moeder alles doen mocht. Beugeltje vond Maagje's oordeel dan ook erg onrechtvaardig, want moeder trok zich nooit iets van de praktijk aan
| |
| |
en Paps ging vaak genoeg met haar uit. En Engelien bestrafte de anderen om haar gebabbel, sprak van die arme schapen van kinderen en dat het niets als zenuwen van mevrouw waren. Toen was Beugeltje langzamerhand in de overtuiging gaan verkeren, dat moeder ziek was, totdat ze plotseling weer door het gepraat van de zusjes tot een andere mening overhelde, moeder onaardig en zelfzuchtig vond en medelijden met Paps kreeg.
Want op een avond had Linda aan Joop verteld, dat ze 's middags oom Kees had horen zeggen, dat hij geloofde, dat het met Paps en moeder wel op een scheiding zou uitlopen. Linda en Joop dronken altijd koffie bij tante Nans en oom Kees had geen erg gehad in Linda, die juist achter de piano naar een boek zocht. Het had Joop hevig geïnteresseerd, maar Beugeltje was al schreiend in slaap gevallen. O, het was verschrikkelijk. Niet alleen, dat moeder dan voor goed wegging, maar alles wat er nog uit voort zou komen, want Linda had er geheel verslagen nog aan toegevoegd, dat zij nu ook wel uit elkaar zouden gaan. De kinderen werden altijd verdeeld, wist ze. Er was een meisje in de vierde, wier ouders ook gescheiden waren. Zij was bij haar vader en haar zusje in Duitsland bij haar moeder.
Nadien had Beugeltje geen rust meer. Ze ging er slecht uitzien, tobde zich af, of zij toch wel bij Paps zou blijven. En dan weer was ze wanhopend bij de gedachte een of twee van de zusjes te moeten missen. Moeder zou Joop wel nemen, dacht ze. En Joop kon juist zo schattig wezen. Moeder zou Joop ook helemaal bederven, dacht ze dan weer, want Joop wilde altijd
| |
| |
dingen, die Paps verkeerd voor haar achtte. Misschien was het dan nog maar beter, dat moeder Linda of de tweelingen nam, hoewel ze voor zichzelf niet wist, wat ze moest beginnen zonder Linda en de Iependaal uitgestorven zou zijn als die leuke Jobs en Dobs er geen streken meer uithaalden. Beugeltje kon het verdriet haast niet verwerken, dat ze in en om zich voelde groeien. En het naarste was, dat ze hier met niemand over spreken kon, zelfs niet met Paps. Dit was het leed van grote mensen en als je daar iets van merkte was het altijd maar beter om te zwijgen, zei oom Jaap eens, toen ze op zijn kamer was en naar het portret van het meisje keek. Het meisje, dat heel ver weg in Zwitserland gestorven was en dat oom Jaap beloofd had met hem te zullen trouwen, zodra ze beter was. Maar ze was niet meer beter geworden en oom Jaap had, wat hij noemde de dingen in zich moeten verbijten. De dingen in zich verbijten deden grote mensen. Het hielp niet of je er al over sprak. Een ieder moest toch zijn eigen kruis dragen en een ander mocht nog zoveel met hem mee voelen, alleen stond hij toch in de grote levensstrijd.
Beugeltje had het niet helemaal begrepen, wat oom Jaap haar had gezegd en ze was het ook niet helemaal met hem eens geweest. Het was juist zo heerlijk om met iemand, die je begreep te praten over wat je bezwaarde. Hoe loste Paps alles niet altijd voor haar op en soms kon ook Linda haar zo echt iets zeggen, dat haar goed deed.
Ze had het oom Jaap gezegd en oom Jaap had eerst gelachen, haar toen geknuffeld.
‘Misschien had ze wel gelijk,’ had hij toen beweerd,
| |
| |
‘maar hij praatte ook veel te wijs met haar. Dat kwam, omdat ze ook zoveel op Liesje geleek.’ En toen had ze weer naar het portret gekeken en zich afgevraagd of dat Liesje ook rood haar en een zo met sproeten bezaaid bleek gezichtje gehad zou hebben als zij.
Ja, grote-mensenverdriet was toch nog iets anders dan haar eigen getob over hoe het later met haar moest, haar bittere wanhoop om de beugel, die haar zo heel veel deed missen, wat voor iedereen gewoon en bereikbaar scheen.
Een week ging voorbij en Beugeltje koesterde ondanks alles alweer een stille hoop, dat het nog bij het oude zou blijven, dat moeder per slot toch niet van de Iependaal weg wilde, misschien alleen maar een poosje bij oma zou gaan logeren, zoals ze wel meer deed omstreeks Kerstmis en Nieuwjaar. Dat was wel altijd saai, maar je had aan moeder eigenlijk toch niets. Zelfs van St. Nicolaas maakte ze geen werk en Jobs en Dobs geloofden er nog zo vast in. Paps maakte er altijd een feest van in de apotheek en ieder jaar was er opnieuw de angst, dat de bel over zou gaan en Paps weggehaald zou worden voor alles nog goed en wel begonnen was. Hè, het zou zo prettig geweest zijn, als moeder eens echt meegedaan had. Maar met St. Nicolaas ging moeder ook bijna altijd naar oma en dan kwam er een kist met allerlei dingen, die ze eigenlijk niet eens leuk vonden en waarover Paps het hoofd schudde. Op een onverklaarbare manier verdween er later altijd de helft van en alleen Joop betreurde dat, kon er zich soms heftig over opwinden.
Och, misschien ging het nu wel weer net als andere jaren, bleef moeder misschien alleen ineens van
| |
| |
St. Nicolaas tot na Nieuwjaar weg. Dat was toch ook een hele tijd.
Zo troostte en bemoedigde Beugeltje zichzelf, totdat ze eens op een morgen een paar grote koffers zag staan, die altijd bewaard werden achter het gordijn op de vliering. Oma's adres stond er op en in de namiddag werden ze gehaald door den beurtschipper. Ja, nu was het toch wel heel anders dan gewoonlijk, begreep Beugeltje, nu niet zoals anders alleen moeders suit-case gepakt werd.
De volgende morgen na het ontbijt ging moeder weg. Paps was reeds vroeg uitgereden en de zusjes waren naar school. Beugeltje was er dus alleen bij, toen moeder het huis uitging.
‘Dag Noortje,’ had moeder gezegd en ze had haar even vluchtig op de wang gekust. Toen had het kind een grote vereenzaming over zich voelen komen, was naar de kinderkamer gevlucht en had nog juist gezien, hoe moeder bij het hek in de bus stapte, terwijl Maagje haar de suit-case toereikte.
Nu zat ze daar nog steeds in de vensterbank onbeweeglijk naar buiten te staren in de natgeregende tuin, naar de modderige Straatweg met aan de overkant het kleine huisje van Engelien. En ze zat er nog, toen Bles bedachtzaam het hek binnentrad. Bles had een verre tocht achter zich over slechte haast onbegaanbare wegen en was tot aan de buik met slijk bespat.
Hè, daar kwam Paps thuis! Beugeltje kreeg er een kleur van. Paps en zij dadelijk samen aan de koffie! Het was zo heel gewoon en nu toch zo bizonder, omdat er dat ene beklemmende was, waar je niet over
| |
| |
spreken mocht, omdat het tot grote-mensenverdriet behoorde.
Gewoonlijk was het juist zo leuk als moeder ergens anders koffie dronk. De zusjes bleven van zelf op school, zelfs Jobs en Dobs, die wat in haar schik waren met haar blinkende broodtrommeltjes en haar nog gloednieuwe thermosflessen. Beugeltje herinnerde zich nog best, hoe fijn ze dat zelf in het begin had gevonden. Nu echter prefereerde ze het stille koffie-uurtje met Paps alleen. Het vergoedde haar de stormachtige regendagen met het onverbiddelijke parool: ‘Geen weer voor Beugeltje’. Het was zo heerlijk met Paps alleen aan tafel te zitten. Dan mocht zij koffie schenken. Voorzichtig, heel voorzichtig. Eerst het kopje ongeveer drie kwart met warme melk gevuld en dan met twee handen de grote stenen kan opgetild om het geheel te volmaken, zoals Paps altijd zei. En het was zo leuk, dan vertelde Paps van alles, wat hij die morgen beleefd had. Soms was hij heel stil, dan had hij ernstige patiënten, wist Beugeltje en dan praatte ook zij niet, bewoog zich wijs en rustig om hem heen met de eeuwigdurende broodprop in haar mond en een altijd rinkelende krakende beugel, maar daar werd Paps nooit nerveus van. Moeder werd nu letterlijk overal nerveus van, zelfs van Paps' verhalen.
‘Het interesseert me in het minst niet, Leo,’ zei ze altijd. ‘Je maakt me zo hopeloos moe met je kwalenopsommerij.’
Hè, wat duurde het lang, eer Paps uit de stal kwam! Zou Arie er niet zijn, om Bles af te sponzen en haver te geven? Kom, ze moest nu eigenlijk toch maar
| |
| |
naar beneden gaan, Paps was misschien door de zijdeur in huis gekomen, wachtte haar mogelijk al met ongeduld. Of - en weer kreeg Beugeltje een kleur - zou Paps er ook tegen opzien met haar alleen te zijn, te moeten praten over moeder, die wegging? Grotemensenverdriet en toch... was het ook niet het verdriet van Linda, Joop en haar, begrepen zij het allen niet een beetje, wat er ging gebeuren? Maar er over spreken met Paps, nee, dat voelde Beugeltje wel, dat ging toch niet.
Langzaam strompelde ze naar beneden, voorzichtig om niet te vallen op de steile trap, die, hoewel met een brede platte leuning, toch ouderwets besloten zat achter een deur en dan daarbuiten heel verraderlijk nog drie treden telde.
Bij de eetkamerdeur stond ze even stil, deels om op adem te komen, deels om, zoals ze gewoonlijk deed te luisteren naar wat daarachter was, voor ze binnentrad. Nu klonken er tot haar verwondering stemmen. Dof en triest. Het scheen, dat Paps iets vertelde, onderbroken telkens door sussende overredende woorden.
Beugeltje herkende, dat was oom Jaap, Paps' beste vriend en dien ze daarom allemaal oom noemden. Oom Jaap was redacteur van een groot dagblad en had het altijd verbazend druk. Hoe kwam oom Jaap nu toch opeens hier en dan op dit uur?
Aarzelend draaide Beugeltje de knop om en hinkelde naar binnen. Paps en oom Jaap keken beiden gelijktijdig om. Ze zagen er ongelukkig en misnoegd uit en Beugeltje voelde direct: ze hadden gepraat. Gepraat over het grote-mensenverdriet, dat zich dan toch
| |
| |
zeker niet meer verzwijgen liet. Onderzoekend gleden Beugeltje's blikken langs de gezichten der beide mannen, bleven dan op oom Jaap rusten. Vragend en bekommerd.
‘Zo, mijn teugelloos Beugeltje,’ zei oom Jaap en het was even of hij iets heel onhandelbaars doorslikte. ‘Zou je mij eindelijk eens begroeten?’
Met een juichkreet vloog Beugeltje in zijn armen. Alle narigheid raakte opeens op de achtergrond en misschien - o misschien was het toch wel net, zoals altijd.
Tersluiks gluurde Beugeltje door haar krullen heen naar Paps, Paps, die op een onverklaarbare manier opeens opgevrolijkt scheen te zijn. Beugeltje herinnerde zich in lang niet zo'n gezellig koffieuurtje meegemaakt te hebben. Paps had van allerlei te vertellen en het leek wel, alsof oom Jaap nog nooit zo grappig geweest was. En hij had een heel pak jeugd-bladen van zijn courant meegebracht.
‘Daar was hij expres voor gekomen,’ beweerde hij, maar dat geloofde Beugeltje toch niet en ze schudde zenuwachtig met haar krullen heen en weer, plotseling opnieuw herinnerd aan het vreselijke, dat er gebeuren ging. Schuw blikte ze andermaal naar Paps, maar deze leidde haar haastig af door om koffie te verzoeken.
En stil verheugd, voorzichtig met trillende handjes, tilde Beugeltje de kan op, gaf met een huismoederlijk airtje de broodschaal rond.
Maar toen Paps zijn spreekuur begonnen was en oom Jaap stil in gedachten op de bus naar de stad wachtte, vroeg ze angstig: ‘Oom Jaap, zou ik van Paps weg- | |
| |
moeten? Oom Jaap, weet jij er iets van?’
Bewogen blikte oom Jaap op haar neer, dan zei hij bitter: ‘Wie anders dan Paps, zou er nu zo'n nietig Beugeltje willen hebben?’
Beugeltje herademde. Moeder kon haar immers nog geen half uur om zich heen hebben. Maar later in de stille verlaten kinderkamer, kwam het oude trieste gevoel weer over haar.
Zij niet, dus dan Linda of Joop...
|
|