| |
| |
| |
Henri du Mont,
organist van de koning
Formeel beschouwd, was Henri du Mont, de befaamde zeventiende-eeuwse musicus, geen Maastrichtenaar. Formeel, d.w.z. als men iemands geboorteplaats tot beslissende maatstaf verheft, hetgeen mij in niet weinig gevallen onjuist voorkomt. Aan de plek, waar iemands wieg stond, kan men, naar ik meen, alleen maar dan in relatie tot zijn persoon een bepaalde waarde toekennen als ze voor die persoon méér heeft betekend dan het toevallige startpunt van zijn levensreis. Wie aan zijn geboorteplaats nauwelijks een herinnering bewaart, maar zijn kinder- en jeugdjaren onafscheidelijk tegen
| |
| |
een geheel andere lokale achtergrond ziet, behoort in werkelijkheid tot de stad of streek, die haar stempel op zijn geestelijke vorming drukte. Zo kan men weliswaar van Henri du Mont zeggen, dat hij in 1610 in het bij Luik gelegen plaatsje Villers l'Evêque het levenslicht aanschouwde, maar van doorslaggevende betekenis voor zijn persoonlijke vorming en voor zijn roemvolle toekomst was het feit, dat hij al op jeugdige leeftijd naar Maastricht verhuisde en zich zijn leven lang - er zijn vele tekenen, die daarop wijzen - Maastrichtenaar in hart en nieren bleef gevoelen. Over zijn privé-leven, over zijn aard en karakter zijn slechts weinig gegevens tot ons gekomen; maar toch geven de omstandigheden, waaronder hij opgroeide en zowel in Maastricht als later in Parijs leefde, voldoende aanwijzingen voor een portret, dat, al vertoont het van de mens slechts de contouren, de kunstenaar des te duidelijker naar voren haalt.
Maastricht was ook in de zeventiende eeuw al een stad, waar de kerkmuziek een oude traditie kende en in hoge ere stond. Bekend om zijn luisterrijke liturgische plechtigheden, was de oude Maasstad een centrum, waartoe uit verre omgeving talentvolle jongelui zich aangetrokken gevoelden, en menigeen kreeg er, wat zijn muzikale ontwikkeling betreft, de kans van zijn leven. De kapittels van Sint Servaas en Onze Lieve Vrouwe immers spaarden, als zich beloftenrijke jongens prezenteerden, kosten noch moeiten om hun talenten tot volle wasdom te brengen. Elke vakante plaats - zowel vokaal als instrumentaal - trachtte men via een nauwgezette selektiemetode zo goed mogelijk te bezetten, en over het algemeen was daarbij niet de maatschappelijke afkomst, maar uitsluitend de aanleg het beslissend criterium. Tal van bekende musici kwamen dan ook al op jeugdige, soms zeer jeugdige leeftijd naar Maastricht, om in de kapittelschool eerst een opleiding tot choraal te ontvangen en vervolgens, na een uitgebreidere muzikale vorming, als muzikant een vaste verbintenis aan te gaan. Zo werd ook Henri du Mont reeds als elfjarig knaapje door het kapittel van de Lieve Vrouwe-kerk aangenomen als leerling, en na korte tijd was het duidelijk, dat hij niet slechts over een meer dan middelmatige aanleg beschikte, maar ook een zeldzame veelzijdigheid aan de dag legde. Op vrijwel alle instrumenten en in alle leervakken bereikte hij de hoogst mogelijke resultaten. Toen hij de leeftijd van zestien jaar had bereikt, werd hem een muziekprebende toegekend - een subsidie, zouden wij tegenwoordig zeggen - wat inhield dat hij tot de bekwaamste krachten werd gerekend, met wie men graag een overeenkomst op langere termijn sloot. Priester is hij nooit geworden; wel was hij, zoals destijds alle aan de eredienst
| |
| |
verbonden musici, clericus, d.w.z. door kleding en tonsuur in de geestelijke stand opgenomen. Later zou hij het zelfs tot kanunnik van de Sint Servaas brengen, wat mogelijk was - en teoretisch nog steeds mogelijk is - zonder enige wijding te ontvangen. De hem toekomende titel van ‘Abbé’, die in sommige door niet-katolieken geredigeerde uitgaven vaak zonder meer als ‘Abt’ wordt vertaald, betekent in feite niets anders als een verwijzing naar zijn niet-priesterlijke klerikale funktie in de liturgische diensten.
Leidde de jonge du Mont als choraal het eenvoudige, sobere leven, dat voor deze proeftijd kenmerkend was (de togas werden door het kapittel verstrekt en de salariëring geschiedde in natura), enkele jaren later zou dat anders worden. Het was wel een hoogst zeldzame uitverkiezing, dat hij op twintigjarige leeftijd - in 1630 - tot organist van de Lieve Vrouwe-kerk werd benoemd en tevens alle stoffelijke hulpmiddelen ter beschikking kreeg gesteld om bij beroemde meesters in het buitenland zijn muzikale vorming te vervolmaken. De gelijktijdigheid van enerzijds deze eervolle benoeming, die - zo zou men zeggen - du Mont meer nog dan voordien aan Maastricht had moeten binden, én anderzijds het scheppen van de mogelijkheid om hem naar elders te laten vertrekken, maakt wel een enigszins vreemde indruk. Wij zien dan ook de talentvolle musicus Maastricht verlaten juist op het ogenblik, dat hij de kans had zijn grote gaven in dienst van de Lieve Vrouwe-kerk onbelemmerd te ontplooien. Men zou, als men niet alle faktoren in zijn oordeel betrekt, wellicht geneigd zijn van ondankbaarheid te spreken als iemand na het kosteloos genieten van een voortreffelijke muzikale opleiding het stof van de zolen schudt en, ondanks herhaalde aanmaningen van het kapittel om terug te keren, zijn heil elders zoekt. Toch mogen wij du Mont in verband met deze gang van zaken niet al te hard beoordelen. Immers, in de jaren dertig van de zeventiende eeuw bood het belegerde en menigmaal leeggeplunderde Maastricht, waar epidemieën en gewelddaden - men denke aan de geschiedenis van pater Vinck en de zijnen - aan de orde van de dag waren, niet de vereiste voorwaarden, waaronder een musicus van grootse allure zich vrijelijk kon ontplooien. Zowel pater Albers S.J. in een ‘Publications’-artikel van 1931 als pastoor Welters in ‘De Nedermaas’ van 1933 opperen zelfs de mogelijkheid, dat du Mont zich op grond van politieke motieven niet meer in Maastricht liet
zien, en dat hij reden had om zich bij een eventuele terugkeer in zijn veiligheid bedreigd te achten.
Hoe het ook zij, in 1638 blijkt hij de wijk te hebben genomen naar Parijs, toenmaals de schitterende residentie van Lodewijk XIV, de ‘roi soleil’, die
| |
| |
rondom zich beroemde mannen op elk terrein en uit alle landen verzamelde. In de Franse hoofdstad begon zijn ster snel te stijgen. Zijn buitengewone muzikale gaven trokken al spoedig de aandacht van de kerkelijke autoriteiten, waarbij een voor zijn roem bevorderlijke faktor lag in het feit, dat zijn aspiraties en opvattingen betreffende de kerkmuziek geheel pasten in het kader van zijn tijd. Het aloude gregoriaans bevond zich in een tijdperk van verval, dat eerst in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw zou eindigen. Ook in de kerkelijke eredienst deed in de zeventiende eeuw de barokmuziek haar intrede en maakte het sobere, eenstemmige gregoriaans met zijn vrije ritmiek hoe langer hoe meer plaats voor de emotioneel geladen barokprodukten met hun dramatische expressiviteit, hun hevige spanningen en hun niet zelden pralerige overladenheid. Ongetwijfeld heeft ook de barok grote kunstenaars en werken van blijvende waarde voortgebracht, maar over het algemeen zijn deze laatste meer geschikt voor de koncertzaal dan voor de kerk. Dit geldt ook voor du Mont's werk als komponist; want of men nu zijn nietreligieuze werken beschouwt, waarvan de meeste thans vergeten zijn, dan wel zijn ook nu nog steeds befaamde ‘Messe Royale’, in alles domineert de barok, die, wáár zij zich ook op het terrein van de liturgie manifesteert, geestelijke motieven aan profane uitdrukkingsvormen paart. Dat het ongemene talent, waarmee du Mont in het Parijse leven naar voren trad, werd opgemerkt en gewaardeerd, bewijst zijn benoeming, nog geen twee jaar na zijn aankomst in de Franse hoofdstad, tot organist van Saint-Paul, een van de grootste parochies der stad. Zijn meesterschap in het orgelspel trok belangstellenden van heinde en ver, die zich 's zondags voor het kerkgebouw verdrongen, om toch maar een plaats te bemachtigen; een overigens niet ideale instelling voor zondagse misgangers! Na korte tijd drong de faam van de grote musicus zelfs
door tot in het koninklijk paleis, en weldra werd de oud-Maastrichtenaar door Lodewijk XIV met eerbewijzen overladen, die evenzovele blijken van vertrouwen en bewondering waren. Eerst werd hij tot organist van 's konings broer, de hertog van Angers, benoemd; daarna tot intendant van de partikuliere muziek van de koningin (wat dát eigenlijk is weet ik niet!), en ten slotte werd hij door Lodewijk persoonlijk uitverkoren tot zijn privé-organist en tevens tot direkteur van de koninklijke kapel. Aldus deed hij zijn entrée aan het hof, om daar in het op dit terrein hoogste ambt luister bij te zetten aan de godsdienstplechtigheden en eveneens aan de grote feesten, die de koning - helaas op de rug van zijn arme onderdanen! - in overvloed deed plaatsvinden.
Had du Mont nu, op het toppunt van zijn roem gekomen en levend in de
| |
| |
schaduw van de Franse koningstroon, de oude Limburgse Maasstad vergeten? Niets is minder waar dan dat! Het is natuurlijk niet meer na te gaan hoe vaak hij de ‘jardins de Versailles’ voor het Vrijthof verwisselde, maar zeker is - en dit lijkt mij wel typerend! - dat hij in 1653 de stad van zijn jeugd kwam bezoeken met een zeer persoonlijke bedoeling, namelijk om het hart van een Maastrichts meisje te veroveren. De gevierde man, die in Parijs zeker wat men noemt ‘een goede partij’ had kunnen vinden, kwam dus naar Limburg, om daar zijn levensgezellin te zoeken. Ligt in deze reis niet een duidelijke aanwijzing voor de ernst van zijn persoonlijke levensopvatting, die door het wufte, mondaine, ja wij mogen wel zeggen beruchte leven in de Franse hofkringen niet was aangetast? Weldra bleek, dat hij niet vergeefs naar Maastricht was gekomen. In Mechtild Loyens, dochter van de burgemeester, vond hij de vrouw, die aan zijn verwachtingen beantwoordde. Waarschijnlijk heeft hij haar reeds bij vroegere bezoeken ontmoet en werd mede door haar aanwezigheid zijn hart naar Limburg getrokken; maar daarover licht de geschiedenis ons niet in. In elk geval verheugde geheel de burgerij zich met hem en zijn uitverkorene toen beiden elkaar op 21 augustus 1653 in de Sint Nikolaaskerk het jawoord gaven. Ook zijn broer, Lambert du Mont, die hem was opgevolgd als organist van de Lieve Vrouwe-kerk was bij de plechtigheid aanwezig. In de archieven vinden wij vermeld, dat deze, samen met een zekere Willem Schroeder, als huwelijksgetuige optrad.
Enkele dagen na het grote feest aanvaardde het echtpaar de reis naar Frankrijk, waar het aan het hof van Lodewijk XIV en ook door de vele vrienden, die de bruidegom in artistieke kringen telde, hartelijk werd begroet. De ‘organiste du roi’ vatte zijn taak weer op, nu gestimuleerd en geïnspireerd door zijn eveneens muzikaal zeer begaafde vrouw. Bij vele gelegenheden ontving hij als blijken van erkentelijkheid en bewondering voor zijn muzikale prestaties van de koning persoonlijk en ook van buitenlandse vorsten de hoogste onderscheidingen.
Zoals dat het geval is met vrijwel alle mensen, wier aanleg hun tot bijzondere prestaties in staat stelt, was ook hij zo verknocht aan zijn werk, dat hij aan rust nemen niet dacht. Voor hem zelf was zijn muzikale loopbaan niet wat men noemt ‘een geslaagde carrière’, die na een aantal dienstjaren recht geeft op een goed pensioen en een rustige levensavond, integendeel! Hij blééf de muze onwankelbaar trouw en zou ongetwijfeld tot zijn laatste levensdag als organist zijn opgetreden en tevens de koninklijke kapel hebben geleid als de ouderdom het ten slotte niet had gewonnen van zijn krachtig gestel. Op 73-jarige leeftijd - en dat was destijds een zelden bereikte ouderdom - zag hij
| |
| |
zich in 1683 gedwongen tot rust, wat voor iemand, die tot aan de uiterste grens van zijn fysieke mogelijkheden in het getouw blijft, doorgaans de nabijheid van de dood betekent. Zo ook voor Henri du Mont. Een snel voortschrijdende ouderdomsverzwakking sloopte zijn laatste krachten en op 8 mei 1684 - nog geen jaar nadat hij orgel en dirigeerstok moest prijsgeven - bereikte zijn aardse levensreis het eindpunt.
Voor ons wel interessant is de vraag of er ook na zijn huwelijk nog een veelvuldig kontakt heeft bestaan tussen Henri du Mont en de stad van zijn jeugd. Natuurlijk moeten wij bij het beantwoorden van deze vraag in aanmerking nemen, dat ‘veelvuldig kontakt’ drie eeuwen geleden iets anders was als tegenwoordig, tenminste voor mensen, die door de afstand Parijs-Maastricht werden gescheiden. Wie wel eens in een oude jaargang van ‘De Nedermaas’ het historisch verhaal las over de Maastrichtse advokaat Belgens, die op 19 januari 1645 naar Den Haag vertrok, om daar op 31 januari (dus na twaalf dagen) te arriveren, zal begrijpen, dat het voor du Mont en zijn echtgenote ondoenlijk was zo nu en dan even een weekendje naar Maastricht over te wippen. Trouwens, niet alleen de afstand en de gebrekkige kommunikatiemiddelen beletten dat, maar niet minder de gevaren, die een dergelijk uitstapje meebracht in die tijd van overal rondtrekkende soldatenhorden, die van roof en plundering leefden. Toch staat het wel vast, dat du Mont nog herhaaldelijk in Maastricht vertoefde. Over een van die bezoeken wordt zelfs een merkwaardige geschiedenis verhaald, die er op wijst hoe nauw hij zich met die stad verbonden gevoelde.
In het jaar 1673 moest Maastricht zich op 30 juni, na een beleg van drie weken aan de Franse troepen overgeven. Du Mont bevond zich gedurende die weken binnen de bedreigde veste, waaruit is af te leiden, dat hij zich aan de zijde van de Maastrichtenaars tégen Lodewijk XIV had geschaard. Immers, wie in een belegerde stad volledige bewegingsvrijheid genoot werd geacht aan de kant van de verdedigers te staan. Het kan zijn, dat het beleg toevallig tijdens een van zijn bezoeken plaatsvond, maar ook dan ligt in het niet verlaten van de stad voor de komst van de vijandelijke troepen een duidelijke stellingneming besloten. Dat dit in die dagen zo werd opgevat blijkt dan ook uit het incident, dat zich voordeed na de overgave, toen Lodewijk XIV als overwinnaar zijn plechtige intocht hield. Ergens onder het publiek, dat langs de weg de stoet gadesloeg, merkte de koning vanuit zijn staatsiekoets plotseling zijn beroemde organist op. Hevig verontwaardigd, liet hij hem op staande voet bij zich roepen en vroeg hem rekenschap van zijn aanwezigheid in Maastricht
| |
| |
met de woorden: ‘Wát, du Mont, jij hier, temidden van mijn vijanden in een belegerde stad!’ De aldus aangesprokene bleek echter in deze levensgevaarlijke situatie over een verbazingwekkende tegenwoordigheid van geest te beschikken en antwoordde met zijn beminnelijkste glimlach: ‘Ik was al vooruitgelopen, Majesteit, om bij uw intocht het Te Deum te spelen’. Klaarblijkelijk heeft de koning deze listige hoffelijkheid voor goede munt aangenomen en, wie weet, misschien met een extra beloning voor zijn ijver beantwoord!
Het nageslacht springt soms allesbehalve piëteitvol om met de nagedachtenis van belangrijke figuren, die hun leven lang kunst en wetenschap talentvol en met grote toewijding hebben gediend. Van velen hunner - op muzikaal gebied behoeven wij slechts aan een genie als Mozart te denken - is zelfs het graf onbekend. Hoewel dit met Henri du Mont niet het geval is, kunnen wij toch weinig bewondering opbrengen voor de onverschilligheid, waarmee in het begin van de vorige eeuw zijn laatste rustplaats werd ontluisterd. Wij weten, dat hij werd begraven in de Saint-Paul, de kerk, die hij in het begin van zijn Parijse loopbaan als organist had gediend. Op zijn graf plaatste men een wit-marmeren monument, waarop de symbolische figuur van ‘la musique affligée’ werd gebeeldhouwd door een kunstenaar uit de Franse School van de zeventiende eeuw. Dat monument werd verwijderd en verdween spoorloos toen in 1802 de kerk werd afgebroken, maar werd jaren later teruggevonden en deskundig gerestaureerd. Het is een mooi stuk beeldhouwwerk, dat dan ook waardig werd bevonden om als specimen van zeventiende-eeuwse kunst in het Louvre te worden geplaatst. Daar is het in de Salle Puget nog altijd te bezichtigen. Het draagt mede de herinnering voort aan de man, die op de Maastrichtse kapittelschool als klein choraaltje begon en tenslotte in het muziekleven van zijn tijd zo niet de hoogste top, dan toch zeker een door slechts weinigen geëvenaarde hoogte bereikte.
|
|