dezer eeuw. Op den eersten Januarij wordt er op Suriname's plantages feest gehouden, gedanst en gedronken, ja, gebrast zelfs door de slaven, die dan gedurende twee of drie vrije dagen toonen, hoe losbandig zij kunnen wezen. Anders was het toen bij de Samaraccaners. Het was bij hen een nieuw feest in het nieuwe jaar. Door het bengelend klokjen werden weinigen, doch iets later velen naar het kerkjen geroepen. Zij hoorden buiten iets, wat zij nog nooit hadden gehoord. Er werd op een seraphine gespeeld; de toonen klonken ver in de rondte, terwijl het gezang werd gespeeld:
‘Halleluja! lof, eer en magt,’ enz.
Toen kwamen oud en jong op dat treffend geluid toeloopen. In de kerk werd hun verteld, dat dit instrument hun was toegezonden door een Hollandsche dame, die van het levensteeken op het doodenveld gehoord had en vurig wenschte, dat de broeders en zusters in de verte den lof des Heeren waardiglijk mogten verkondigen. Sommige Europesche vrienden hadden aan deze aanzienlijke gift eenige snuisterijen toegevoegd, welke de daarmede verraste groote en kleine natuurkinderen verblijd huiswaarts deed gaan. Niemand verliet met ledige handen het bedehuis, binnen welks cederen wanden, onder begeleiding van de schoone seraphine, met een vrolijke stem door kinderen werd gezongen:
‘Looft den Heer!’
terwijl bij het Halleluja de mannen en vrouwen jui-