Een levensteeken op een doodenveld
(1857)–Jan Herman de Ridder– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
XXIX.Toen de man, die voorstander was van het geheele zendelingswerk op Suriname, naar Paramaribo terugkwam, zweefde een grootsch denkbeeld voor zijnen geest, dat helderder werd bij een nieuw bezoek, in een volgend jaar door hem bij de bevredigde negers aan de Sarakreek gebragt. Hij was daartoe door den volksstam zelven dringend en herhaaldelijk uitgenoodigd. Bij zijne aankomst werd hij door twee hoofden der negers vriendelijk verwelkomd. Een twintigtal mannen en vrouwen verzamelde zich rondom hem, die vertrouwelijk met hem spraken en verzochten, dat hij dadelijk met het schoolonderwijs een aanvang zou maken. Zij verklaarden, dat zij zeker het Christendom zouden aangenomen hebben, indien er maar iemand was, die hen onderrigtte. Zulk een toenadering van den kant der boschnegers, welke de blanken schuchter en vol argwaan plegen te ontwijken; het verdwijnen voorts van afgodsteekenen, waarmede vroeger de landingsplaatsen bezaaid waren; de lust tot meer geregelden veldarbeid, waarvan menige maïs-akker het bewijs opleverde: ziedaar wat een lang gekoesterden wensch bij tank deed rijpen. Met eigen oog ziende, dat de zweep, | |
[pagina 154]
| |
door zeker iemand een zedelijk dwangmiddel genoemd, den neger geen stap verder bragt,Ga naar voetnoot1) maar vrije arbeid hem tot iets beters vormde, schiep hij een heerlijk plan, wat hij in groote trekken ontwierp. Hij wilde de boschnegers naar een lager gedeelte der rivier doen trekken en door hen een kolonie van vrije arbeiders in het leven roepen. Als de regering hem behulpzaam was in landverschaffing aan beide zijden der rivier, van Victoria, het laatst bewoonde punt af, dan meende hij daar den Samaraccaner aan landbouw en veeteelt te kunnen gewennen. De boschnegers zouden het rondzwerven moede worden en van den arbeid hunner handen wenschen te leven: de vruchtbare bodem, die slechts op de spade wachtte, beloofde gewisselijk steeds rijker oogst. De goede financier had de zaak juist bekeken; hij kende den ondernemer en den arbeider stoffelijke winst toe, en hoe groot een zedelijke winst zulk een volkplanting op zich zelve zou verschaffen, viel niet te berekenen. Ook zonder zich gouden bergen te beloven, liet het zich toch aanzien, dat zulk een oase den neger uit zijne bosschen zou lokken, die allengs als vrijman aan het maatschappelijk zamenleven boven de horde, waartoe hij, eenmaal verjaagd en voortgezweept, de toevlugt had moeten nemen, | |
[pagina 155]
| |
de voorkeur zou geven. Het ontwerp, voorzigtiglijk gewikt en gewogen, met juiste en grondige kennis omschreven en bezadigd aanbevolen, bragt de schrandere man ter kennis van het gouvernement; hij besprak het met mannen, die in koloniale aangelegenheden goed te huis waren. Hij genoot sympathie, mogt zich met ondersteuning van vermogende en invloedrijke ingezetenen van het moederland en de volkplanting vleijen. Hij stond in de schatting van die hem kenden, hoog aangeschreven en genoot in onverdeelde mate het vertrouwen der regering. Aan zijne bemoeijing toch is het boven al te danken, dat sinds 1848 uit de koloniale kas een jaarlijksche som van ƒ 2000 aan de Moravische Broedergemeente, als tegemoetkoming harer uitgaven tot uitbreiding van het Christendom in onze volkplanting, wordt verleend. Een ontwerp van tank ontleende een eerste aanbeveling van den ontwerper, die gemoedelijk en trouw, ijverig en kundig was. Hij, geleerd door een blik in Gods aanbiddelijke wegen, wist, dat een zaadkorrel tot een boom kon groeijen. Hij wenschte daarom op kleine schaal aan te vangen en begon met zelf zooveel duizend gulden toe te zeggen, als de tegenwoordige Nederlandsch-West-Indische maatschappij, die klaar is op het papier, millioenen begeert. Ik heb van die groote dingen geen verstand, ofschoon ik wel geloof, dat een maatschappij, helder van hoofd, juist van blik, warm van hart, hare gevulde hand tot Suriname's woesten grond en bosschen uitstrekkend, een bodem vruchtdragend maken en | |
[pagina 156]
| |
verdierlijkte leden van Godsgeslacht tot een redelijk denkende bevolking vormen en opleiden kan. - Er is een woord in ons handwoordenboek geschreven, waarmeê gij veel effect kunt maken. Het heet plannenmakerij. Wie er slag van heeft, om dat goed te pas te brengen, bezigt een dekmantel voor zijn eigen dolce far niente, waarin hij een door niemand gestoorde rust en zoeten sluimer geniet en stelt een hinderpaal voor eens anders werk, door niemand uit den weg te ruimen. Eilieve, goede nietsdoeners! bestempelt den philantroop, den volks- en staathuishoudkundige, met den naam van plannenmaker, en gij hebt zijn wil en wensch, zijn werk en bedoeling door dien titel den bodem ingeslagen! - Aan het denkbeeld van den bezoeker der boschnegers werd nog eenvoudiger het leven benomen: het stierf in de geboorte, omdat de man, die het opperde, in het uiten van zekere klagt, meer duivenopregtheid, dan slangenvoorzigtigheid openbarend, zijn ontslag moest nemen uit de betrekking, door hem jaren lang bij de zending der Evangelische Broedergemeente bekleed. Hij verlaat Suriname. Zijn plan werd ter griffie gelegd; in dat stof ligt het begraven en er is tot hiertoe geen tweede otto tank gekomen, om het ten uitvoer te leggen. |
|