er door de heidenen op aangedrongen, om door de kracht der wapenen of in een tweegevecht uit te maken, of Gado, dan wel de Vader in christus de ware God zij: dit armzalig plan kwam tot hiertoe door Gods goedheid niet tot uitvoering. Doch gedurende tank's verblijf verscheen er te Bambeij een troep wilden uit zeker dorpjen Slei, om met ‘de kerklieden’ te strijden. Daar geen tegenspraak of verzet baten mogten, verklaarden de boschneger-Christenen: ‘nu dan, uw verlangen worde bevredigd, maar laten wij eerst bij elkander gezeten, eenige onzer liederen zingen.’ Dat gezang, op liefelijke melodie, deed hier een uitwerking, die gij vaak op het stugst gemoed kunt waarnemen; de heidenen werden tot zachte aandoeningen gestemd, en nog voor dat het gezang afgeloopen was, namen zij in stilte, zonder iemand leed te doen, weder de wijk naar hunne bosschen. Gelijk uit dit enkel feit, zoo blijkt uit alles om en in Bambeij, de uitwerking van het Christendom. Met blijmoedige vrolijkheid is hier de boschneger bezig. Geregeld aan het werk, is hij altijd opgeruimd; uit den mond der kinderen en uit dien der volwassenen hoort gij geen ergerlijke deunen, maar liefelijke zangen vloeijen van hunne lippen.
Zoo vond tank hier een werk Gods, dat in den aanvang was, doch van hetwelk hij geloofde, dat het niet zou verbroken worden. Het afscheid viel hem, na een verblijf van eenige weken, zwaar. De gemeente van Bambeij was, onder een herder en