Een levensteeken op een doodenveld
(1857)–Jan Herman de Ridder– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
XXVII.Het dagboek van schmidt's werkzaamheid onder de boschnegers is vol van afwisselende blijde en droevige ervaringen. Onder de meest grievende teleurstellingen bleef hij altijd goedsmoeds, en waar hij eenige vrucht mogt zien van zijn zelfverloochenenden, opofferenden liefde-arbeid, gaf hij Gode alleen de eer. Eens, toen hij na grievenden hoon en smaad verblijd werd door veler afzwering van het heidendom, schreef hij in een vertrouwelijken brief naar Europa: ‘Het is niet ons doen en werken, waardoor de zaak des Heeren alhier vooruitgaat, het is het werk van den Heer zelven, die de harten der menschen tot zich trekt.’ In Februarij 1845 verheugd door het uitzigt, dat de reuk van 's Heeren kennis aan vele plaatsen in het boschland ging triomfeeren, omdat de graman abraham en op zijn voetspoor eenige kapiteins een beteren zin openbaarden, getuigde de edele Christen: ‘Zoo wordt ons de weg geopend, wij bezitten in den Heer een Leidsman, Die vooruitgaat, den weg baant, ons magtig ter zijde staat en ons genadig helpt. Wij vatten altijd meer moed en durven hopen, dat de tijd nabij | |
[pagina 146]
| |
is, waarin Hij zich nog verder erbarmen en de duisternis rondom ons in licht herscheppen zal.’ Twee maanden nadat de vrome, kinderlijk geloovige Apostel der boschnegers deze hoopvolle verwachting had geopenbaard, sprak de Heer, Die niet antwoordt van Zijne daden, onverwacht het amen uit over 's mans werkzaamheid. Na op den 6den April over den goeden Herder, Die het leven voor Zijne schapen stelde, gepredikt en op den 7den zich nog met schoolonderwijs bezig gehouden te hebben, overviel hem een ziekte, waartegen zijn vermoeid en afgetobd ligchaam slechts twee dagen bestand was. Zijn sterfbed was de kroon van zijn leven. Hij heeft in de laatste uren gebeden en gedankt, gezongen zelfs en geroemd in zijne verdrukking. Kort voor dat hij den laatsten adem uitblies, vroeg hij om een Bijbel. Met een stervende hand sloeg hij voor zich zelven op: II tim. I: 12. ‘Ik weet, Wien ik geloofd heb, en ben verzekerd, dat Hij magtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.’ Het Schriftwoord, uit een tijd afkomstig, toen van Israël gezegd werd, dat het vele dagen zonder den waren God geweest is, door den zoon van oded tot asa gesproken, drukte hij zijne vrouw, die weenend aan zijne sponde zat, op het hart: ‘Wees gij sterk en laat uwe handen niet verslappen; want er is loon naar uw werk’Ga naar voetnoot1). Zijn kuddeken, het voorwerp zijner allerlaatste bemoei- | |
[pagina 147]
| |
jingen, wees hij op jes. LV: 3, waar geschreven staat: ‘Neig uw oor en kom tot mij, hoor en uwe ziel zal leven: want Ik zal met u een eeuwig verbond maken, (en u geven) de gewisse heiligheden davids.’ Ziedaar 's mans laatste werk - een uur later werd zijn geloof in aanschouwen verwisseld. Naar zijn uitdrukkelijke begeerte legde men het lijk, in een wit kleed gewikkeld, voor de liturgietafel in de kerk. Velen kwamen, om een laatsten blik te slaan op het stoffelijk omhulsel van eenen man, bij wiens begrafenis, indrukwekkend door roerende liederen en de toespraak zijner weduwe, een neger op den Godsakker bad, dat deze zaadkorrel, welke thans in de aarde werd geworpen, een zegenrijken oogst voor gansch boschland en met name voor Bambeij mogt opleveren! De treurmare, dat rasmus schmidt, na een ruim vierjarigen Evangelie-arbeid onder de Samaraccaners, in den ouderdom van 53 jaren gestorven was, werd een maand later ter kennisse van de Broeders te Paramaribo gebragt. Toen dezen de geschiedenis van zijn sterfbed, door een oog- en oorgetuige vernamen, zeiden zij, met het oog op den bezweken Apostel der boschnegers: ‘Dood! waar is uw prikkel? Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven.’ |
|