| |
| |
| |
XXIV.
De boschneger, welke op Beekhuizen zijn opleiding tot nationaal-helper ontving, was van Bambeij afkomstig. De betrekking met de daar gevestigde gemeente sinds 1813, als gij u herinnert, tijdelijk gestaakt, zou weder aangeknoopt worden. Begeleid in uwe verbeelding den zendeling voigt op zijne bezoekreis naar de Samaraccaners. Hij vaart van de plantage Berg en Daal in een gemakkelijke tentboot, door rappe negerhanden geroeid. Zulk een eigen vervoermiddel is alles behalve een artikel van weelde. Een reiziger in Suriname zonder boot en roeijers, is als een wandelaar zonder handen en voeten, die iederen voorbijganger verzoeken moet, dat hij uit barmhartigheid hem een eind wegs verder drage. Bijkans honderd jaren hebben de Broeders dat bezwaar gevoeld en van menig plantagebezoek moeten afzien, omdat het gedurig laten halen en terugbrengen een onoverkomelijke hinderpaal was. Nu kunnen ze, in het bezit van eigen vaartuigen, hetwelk zij vooral aan de vaderlandsche maatschappij, die hen ondersteunt, te danken hebben, zich vrij en onbelemmerd naar de verschillende gronden begeven, zonder een beroep te doen op het medelijden
| |
| |
en de hulpvaardigheid van planters of afhankelijk te zijn van de vaak ondervonden willekeur. Onze voigt heeft bij zich enkele liederen, schoolboekjens, nieuwe testamenten en eenige psalmen in de Neger-engelsche taal gedrukt. Zijn hart is brandend in hem, om de boschnegers te zien, die in geen twee en twintig jaren door een blanken Christen waren bezocht. De tentboot werd verlaten en door een corjaal verwisseld, die de negers met groote inspanning over de watervallen, waarvan er boven de Sarakreek een half dozijn kort op elkander volgt, slepen en droegen. Na ettelijke dagen en nachten stapt de zendeling aan wal en wordt met uitbundige vreugde ontvangen. Aandoenlijk was vooral zijn eerste bezoek, het gold een hoogbejaarden melaatsche. Deze lijder, in 1793 gedoopt, had het geloof behouden. Het in vroeger leven genoten onderwijs stelde hem in de gelegenheid, om de lijdensgeschiedenis van onzen Heer, die een zendeling voor hem uitgeschreven had, te lezen. In een kleinen kring sprak hij gaarne van Hem, Die, omdat Hij zelf ‘gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen Hij heeft geleden, medelijden kan hebben met onze zwakheden.’ De oude frederik was een merkwaardig toonbeeld van wat het eenvoudig geloof vermag. De kreupele, die door de akelige ziekte het gebruik zijner voeten miste, verblijdde zich aan den avond van zijn leven, dat hij nog eenmaal tot een Evangeliebode zeggen mogt, wat hij in zijn jeugd en mannelijken leeftijd zoo dikwijls had beleden: hoe
| |
| |
liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen!
Bij vreemden, welke hem niet onbekend waren, schoon hij ze nooit had ontmoet, nam voigt zijn intrek. Het was wel een armzalige en toch gelukzalige hut, want zij werd bewoond door de u bekende familie arabi, van wie gij wel gaarne iets naders vernemen wilt. Er leefden van dien kapitein, welke de eerste gedoopte boschneger was, nog drie zonen te Bambey, nathanaël, job en joannes. Schoon zij door verzwagering met heidenen soms verre afdwaalden en diep vielen, is toch het zaad der wedergeboorte, hoe langen tijd ook onder de doornen in zijn wasdom belemmerd, niet geheel verstikt. Nathanaël, die iets van de opregtheid bezat van den man, wiens naam hij bij zijn doop ontving, heeft bekend, dat omgang met een heidensche vrouw hem weder tot de afgoderij en tot ondeugden had verleid, die hij hartgrondig betreurde. Van den dwaalweg teruggekeerd, begon de vonk van godsvrucht, welke nog in hem was, weder te gloren. De bede van zijn stervenden vader werd verhoord: nathanaël is, als nationaal helper, werkzaam geweest voor het koningrijk der hemelen en mogt door Gods genade weder een voorbeeld heeten van trouw en naauwgezetheid, vlijt en orde. Toen hij in het laatst van Maart des jaars 1849 op zes en vijftig jarigen ouderdom stierf, had hij kort voor zijn laatsten ademtogt bevestigend geantwoord op eens broeders vraag: ‘Gevoelt gij den vrede van uw Heiland en Verlosser
| |
| |
aan uw hart?’ Op Palm-zondag begraven, werd hij in de daaropvolgende godsdienstoefening als een broeder herdacht, die in vrede was heen gegaan.
Van job wil ik u later nog iets verhalen en u thans nog bekend maken met den jongsten zoon, den naamen geloofsgenoot van vader arabi. Het heeft dezen joannes minder strijd gekost, om trouw te blijven dan zijne broeders. Hij heeft het geloof bewaard en in het midden van het verblinde heidensche volk, aan toomelooze vleeschelijke lusten overgegeven, zich van het verkeerd geslacht behouden. Eens bekroop hem de lust, om door papier en inkt zijn hart uit te storten aan een broeder en zuster in den Heer. Zelf niet kunnende schrijven, onderneemt hij den langen en bezwaarlijken togt naar Paramaribo, roept de hulp in van een zekeren christiaan en dicteert den 2den Junij 1850 een brief aan een zendeling en zijne vrouw, door het klimaat naar Europa teruggedreven, welken ik letterlijk uit het Neger-engelsch vertaald laat volgen.
Mijn geliefde Leeraar en Missi Meissner!
‘Den brief, dien gij ons met de drie nieuwe leeraars hebt toegezonden, hebben wij ontvangen; ik zelf heb dien gelezen en heb mij zeer verheugd, dat gij nog in liefde aan ons gedenkt. Ik was met mijne lieve martha (zijne vrouw) juist in de stad, toen die nieuwe leeraars van het schip kwamen. Wij beiden zeggen u veel dank, en vele, vele, groote, groote groeten. Ik heb den brief dikwijls en telkens weder gelezen en ik heb dien ook
| |
| |
goed begrepen. Ach, wat was dat voor ons eene verkwikking! Want onze harten zijn zeer gewond, omdat wij geen leeraar meer bij ons hebben, en zijn allen, allen diep bedroefd, ach, hoe buigt ons dat ter neder! Wij allen denken zeer veel aan u. Wij zijn tot nu toe allen naar het ligchaam nog wel! Maar dat wij geenen leeraar voor vast in ons midden hebben, dat smart ons zeer; ach! wat zal er toch van ons worden! Het geloof wordt in ons dikwijls zeer zwak, want nadat onze lieve barsoe gestorven is, zijn wij tot nog toe nog altijd alleen geweest. Massa jansa heeft ons echter eenmaal voor eenige dagen bezocht.
Maar zoo even hoor ik, dat nog in deze week leriman dobler ons zal komen bezoeken, en nu ga ik spoedig heen, om dit der gemeente te melden, opdat zij het allen vooruit weten. Onze vergadering, die wij nog eene wijle hebben voortgezet, was opgehouden; het is mij echter zeer lief, dat gij ons weder daartoe opwekt; wij zullen ze, hoop ik, beginnen, zoodra ik nu weder te huis kom. De vroegpreek (de dagelijksche morgenzegen) houden wij nog altijd, en ik zal acht daarop geven, ook op de geheele gemeente, opdat wij niet weder van den Heer afvallen, Die ons zoo bemint en zoo veel geduld met ons heeft en opdat wij ons onder elkander liefhebben, en altijd vaster te zamen blijven in de eenigheid des geloofs en in de liefde tot onzen lieven Heiland, op welke wij gegrond zijn. Ja, wij willen ons vasthouden aan
| |
| |
Zijn woord, dat gij ons geleerd hebt; wij willen getrouw blijven; wij willen geduldig en standvastig blijven; maar Hij moet ons kracht en sterkte daartoe geven, opdat wij kunnen, want wij zijn veel te zwak. Daarom willen wij dagelijks den Heiland bidden, en gij moet ons helpen bidden.
Wij hebben u reeds lang moeten schrijven, hoe het ons in het bovenland gaat, maar sedert onze broeder job overleden is, hebben wij er geen een onder ons, die een brief schrijven kan, en zoo moesten wij het laten blijven. Broeder jeremias, (een kerkelijk bediende), geeft zich wel veel moeite en schrijft alle dagen wat, maar zoo ver heeft hij het nog niet gebragt.
Nu hebben wij ook nog den tweeden brief van u ontvangen; wij zeggen u daarvoor grooten, zeer grooten dank van ganscher harte. Ik kan u zooveel zeggen, dat hendrik hannibal tot nog toe nog altijd groote lust had, naar de stad te gaan, om in de school iets te leeren, maar ach! zijne familie laat hem niet gaan, volstrekt niet, hij krijgt er geen verlof toe. De Graman abraham (opperhoofd) heeft zijne belofte niet gehouden en komt nog niet ter kerk. Margaretha is nog zwak en haar man hendrik is ook nog niet gedoopt geworden. De voet van joanna is een weinig beter. Broeder jonas en zuster philippine zijn zalig gestorven. Zuster sara heeft een kind gekregen en Masra jansa heeft het gedoopt.
| |
| |
Wij wenschen allen en bidden zeer, dat de lieve Heiland u gezondheid moge schenken, en dat, wanneer wij elkander hier niet weder zien, gelijk gij bij het afscheid tegen ons gezegd hebt, wij toch eens bij den lieven Heiland elkander al te zamen mogen wederzien. Help ons dit ook afbidden, gij weet het, dat wij zoo zwak zijn. Daarom bidt voor ons, opdat wij allen en onze kinderen met u behouden en zalig worden; want wij zijn nog altijd zulke ongehoorzame en hardnekkige kinderen. Onze Heiland echter moet ons helpen; op Hem willen wij hopen, Hij zal het doen.
Nu kan ik u ook nog van onze geheele gemeente vele, vele groote groeten toezenden. - Wij allen denken veel, veel aan u. Wanneer ik nu weder in het boschland kom, zoo lees ik spoedig den tweeden brief, dien ik nu ontvangen heb, aan de gemeente voor. Dat zal weder eene groote vreugde wezen. Maar gij moet niet te lang verwijlen en ons regt spoedig weder een brief zenden; want dat helpt ons veel en geeft ons moed; het sterkt en troost ons, en steunt ons zwakke geloof, en dan is het ons, als waart gij nog bij ons in de nabijheid. Nu mijn lieve Leeraar, mijn lieve Missi! zoo sluit ik den brief met vele, vele, groote, groote groeten, eerst van mij en van mijne martha en dan van alle broeders en zusters en kinderen, groot en klein, en van de gansche gemeente. De Heer, onze lieve Heiland, zij met u - en met ons hier! Hij behoede u en zegene u!
| |
| |
Ik ben nog altijd die, welke u steeds met liefde in het hart gedenkt, uw arme
joannes arabi.’
Vaarwel!
Gij ziet in dezen brief het getuigschrift van liefderijke gehechtheid en van belangstelling in alles wat de kleine gemeente betreft. Het moet voigt goed zijn geweest onder het bladerendak van zulke stille vrome menschen, die in hunne jeugd door den doop tot de Christelijke Kerk gebragt, zich als het eigendom des Heeren beschouwden, Wiens zij waren in leven en sterven. Jammer, dat de Herrnhutter slechts kort bij hen verwijlde; die ongezonde luchtstreek dwong hem, na ééne maand, heen te gaan. Door een zware ziekte overvallen, werd hij liefderijk verpleegd en door de drie broeders, bij wie hij gehuisvest was, naar Berg en Daal vervoerd, waar de deerlijk verminderde krachten langzaam herstelden. De herderlooze gemeente werd twee jaren later door een anderen, vervolgens door een derden en vierden bezocht: maar de Europeërs waren niet bestand tegen het doodend klimaat. Dan al vielen en vertrokken telkens arbeiders in den wijngaard, zij bleken mede-arbeiders te zijn van Eenen, Die, hen uitzendend en terugroepend, het werk Zijner handen niet liet varen.
Opgewekt en aangemoedigd door vele geloofshelden, welke hen, hoe kort dan ook, bezochten, voelden de boschnegers zich gedrongen, om een kerkjen
| |
| |
te stichten ter vervanging van het oude, welks dak bijna ingestort was. Naast het bedehuis bouwden zij daarenboven een groote hut, in de hoop, dat zij eenmaal tot huisvesting van een zendeling met zijne vrouw zou mogen dienen. Die wensch is vervuld door... dan eer ik den naam van dezen man ter nederschrijf, wil ik enkele bladzijden uit de geschiedenis van dien kweekeling der goddelijke Voorzienigheid voor u openslaan.
|
|