Een levensteeken op een doodenveld
(1857)–Jan Herman de Ridder– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
XXIII.Wie onder al de kleingeestigheden van het leven behoefte heeft aan een groote en heerlijke gedachte; onder staatkundige en kerkelijke twisten, zich wil verplaatsen op een grootsch tooneel, en in het verkeer met menschen, die onder een schoon masker bedriegelijke doeleinden beoogen, kennismaking verlangt met braven en regtschapenen, orienteere zich met het werk van hen, die, ‘alle goede trouw bewijzende,’ aan kreek en stroom, in bosch en plantage, door de kracht van een eerlijken wandel en eenvoudige prediking, ten tijde en ten ontijde aanhouden, opdat slaven en vrijen ‘de leer van God, onzen Zaligmaker, in alles mogen versieren.’
De wenk des Heeren - dat is de eenige regel door de Moravische Broeders gevolgd. Als gij hun gehoorzaam acht geven op hooger vingerwijzing nagaat, dan geloof ik, dat gij die arbeiders in den wijngaard liever kinderen Gods, dan zelfstandige menschen in christus zoudt noemen. Ik beslis niet, of de eerste, dan wel de tweede titel grooter eernaam is, doch beken, dat die vrome, eenvoudige zin bij deze werkzame volgers van Hem, Die als | |
[pagina 120]
| |
Zijn Vader, altijd werkt, iets aantrekkelijks heeft. Beslissend gezag kennen de Broeders alleen aan den oudsten verheerlijkten Broeder toe. Dat is het geheim van hunnen trouwen ijver en geeft antwoord op de vraag: van waar komt de kracht, welke in deze mannen woont? Verbeeld u eens: op den 21sten Julij 1776 werd de eersteling uit de negerslaven door hen gedoopt, nadat zij langer, dan Israël in de woestijn omdoolde, in Suriname hadden gebeden, geleden en gestreden. Toen zij het vijftigjarig jubilé van dien eersten doop vierden, werd hun, die zeggen konden: ‘wij zoeken u, niet het uwe,’ tot precies zeven plantages - waarvan er honderde op Suriname met duizende slaven zijn - de toegang verleend. Zij bleven gelooven en vertrouwen. De Heer heeft hun geduld op grooten, niet op te grooten proef gesteld. In de laatste dertig jaren steeg het aantal plantages, waar de deur, schoon hier en daar slechts met een kiertjen, geopend werd, tot honderd zes en zeventig. Schiet onder het zaad, door hen gestrooid, onkruid op, zij wieden en planten en maken nat, den wasdom verbeidende. Op dorre velden en in woeste streken werken zij op hoop van zegen. Altijd goedsmoeds, vloeit van geloovige lippen hun Broederzang: Voor hem, die werkt op 's Heeren akker,
Is lijdzaamheid wel 't meeste waard,
Want zal het zaadjen vruchten brengen,
't Moet dan eerst rotten in de aard!
Het lied, waartoe dit couplet behoort, is opge- | |
[pagina 121]
| |
nomen in een Neger-engelsch tijdschrift, dat onder den titel van Makzien voe Kristenroema (Christelijk Magazijn), verschijnt. Door dit periodiek werk worden meest verhalen uit de zendingwereld en zeer eenvoudige beschouwingen, vooral liederen, op bevallige zangwijzen, maandelijks verspreid, om bij den zanglustigen neger de onzedelijke en smakelooze liedjens door iets beters te vervangen. Een der nommers van dit Christelijk blad was het middel ter heropening van een voor de Broeders gesloten plantage. Dan ik mag u niet verder in den wijden kring van hunnen arbeid rondleiden. Slechts van een bepaalde post gewaag ik nog, die in regtstreeksch verband staat met onze boschnegers, waarvan ik u te ver noch te lang wil verwijderd houden. Op het voetspoor van wat zij elders op de staties van hun over de wereld verspreid arbeidsveld deden en op Rust en WerkGa naar voetnoot1) zagen, wilden de Herrnhutters op Beekhuizen, een door hen in de nabijheid van Paramaribo gekochte plantage, een centraalschool oprigten tot vorming van aanstaande onderwijzers en nationaalhelpers. Die inrigting, waarvan het plan in breede trekken beschreven, door honderde circulaires bekend en aangeprezen werd, trad na veel vijven en zessen, dat gaat zoo met goede dingen, eindelijk in het leven. Een verstandig man stond | |
[pagina 122]
| |
aan het hoofd der kweekschool, welke met zeven zwarten en kleurlingen geopend werd. Als ik u de huis- en schoolorde in haar geheel meêdeelde, dan zoudt gij hare eenvoudige, doeltreffende inrigting goedkeuren en u veel goeds voorspellen van het onderwijs in de godsdienst, het lezen, zingen en uit het hoofd rekenen. Waarom alleen uit het hoofd rekenen? Hoe, weet ge dan niet, dat een slaaf geen schrijven mag leeren? Bij hooge gunst heeft een eenige directeur daartoe verlof gegeven. Er was dan ook een slaaf, jan genaamd, die kleine brieven begon op te stellen. Eindelijk heeft men in Augustus van het vorige jaar het ontzettende waagstuk zien begaan, dat sommige administrateurs hunne toestemming tot het voeren der ganzenveder door een slaven hand, niet langer onthouden. Vriendelijk en herhaald werden eigenaars en plantage-meesters tot een bezoek der normaalschool uitgenoodigd, opdat zij zich met eigen oogen konden overtuigen, hoe de scholieren voor ontwenning van den arbeid bewaard, met de Bijbelsche geschiedenis bekend gemaakt en naar hoofd en hart gevormd worden. Gij zoudt vermoeden, dat de inrigting, aangelegd voor dertig à veertig knapen, veel te klein is. Een kostelooze gelegenheid voor vijftienjarige jongens, tot een driejarig onderwijs, waarbij men zelfs voor schoolbehoeften en voeding niets heeft te betalen, moest naar uwe meening, aller sympathie vinden. Ja, maar er was ééne voorwaarde gesteld: de leerling, tot zijnen heer wedergekeerd, moest op de plantage als | |
[pagina 123]
| |
onderwijzer gebruikt worden. Dat was voor velen een te groot bezwaar. Toch werden slavenjongens toevertrouwd en hun getal klom soms wel tot twaalf leerlingen!! Doch wanneer zoo'n knaap, als achttienjarig jongeling teruggekomen en kennelijk tot werken uiterst bekwaam was, gaf de Directeur meer om zijn handen, dan om zijn hoofd en hart. Een veldarbeider of huisbediende is voordeeliger dan een schoolmeester. En zoo is het gebeurd, dat men van de tien eerst opgeleide vragen moest: zijn er niet tien tot onderwijzers gevormd en waar zijn de negen? Slechts één trad werkelijk als meester op: die eenige was een boschneger. |
|