dom bleef waken en strijden. Het door hem genoten onderwijs in lezen en schrijven stelde hem in staat tot briefwisseling met de Broeders, die hij met zijne nationaal-helpers ook somtijds te Paramaribo bezocht. In het jaar 1821 ontsliep joannes abini. Hij had het geloof behouden en stervend zeide hij tot eenen, die aan zijne sponde nederzat: ‘als ik sterf, vertraag gij dan niet, om mijne
kinderen in den weg des Heeren te onderwijzen, want zij zullen bij Hem blijven.’ Hij, wien deze lastbrief werd gegeven, was grego, die, kort voor zijnen dood, in de maand Junij 1824, zijne begeerte om ontbonden te worden, in deze woorden, tot de omstanders uitte: ‘Ik wensch niet langer op aarde te leven, maar ik verlang, om naar mijnen Heiland te gaan, in Wien ik geloof. Gij hebt nu geen leeraar meer, die u vermaant, doch bidt den Heer, Hij kan alles doen, Hij kan u allen helpen.’
Het is bij de Samaraccaners toch beter dan bij de Auka- en Bekoe-negers, op wier bosschen en wildernissen gij job's beschrijving van het doodenrijk toepast: ‘een stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduw des doods en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis.’ Doch aan de wateren der Boven-Suriname vallen lichtstralen in de donkere wouden: gij gelooft en gij hoopt, dat het licht, al taant het vele jaren, niet zal uitgedoofd worden.