derliefde wekte. Opgepast en verzorgd door neger en negerin met een zachtheid en medelijden, welke op de plantages der Christenen bij de ruwe heidenen niet verondersteld werden, sprak hij te midden van zijn folterend en afmattend lijden, dikwijls tot omstanders, met eigenaardige devotie luisterend naar een man, die in een onzigtbaren stok en staf vertroosters vond, welke meer schenen te helpen dan al de zigtbare Obia's te zamen. Een prediking van zulk een roerenden kansel, met zulk een zwakken mond, werkte kennelijk op den boschneger.
Bij zijn legerstede, waaraan hij maanden gekluisterd bleef, verscheen nu en dan joannes abini, welke even als de Apostel, wiens naam hij droeg, roover en rooverbende in de wildernis opzocht, om den goeden Herder te prediken, Die ook voor deze schare, welke herderloos omdoolde, zijn leven had gesteld. Een staaltjen van 's mans predikwijze kan ik u geven. Op zekeren tijd sprak hij aldus: ‘Ben ik niet uw kapitein?’ Vele negers en negerinnen riepen uit éénen mond: ‘Ja, Ja!’ Toen ging joannes voort, zeggende: ‘Als gij in het een of ander goeden raad van noode hebt, dan komt gij tot mij en ik zeg mijne inzigten. Gij weet, dat ik u dikwijls voorhoud, hoe goed het is, dat wij met de blanken vrede hebben en dat het verkeerd zou zijn, als die van onze zijde verbroken of verstoord wierd. Indien ik u evenwel verzeker, dat gij krijg voert tegen Hem, die u en de geheele wereld gemaakt heeft, en die uit liefde