had namelijk besloten, om aan het uiteinde eener gracht te Paramaribo, een kanaal te graven, hetwelk aan de Samaracca, in de nabijheid van Voorzorg, zou moeten uitkomen en had daarbij fiksche en veruitziende bedoelingen, ten opzigte van het in kultuur brengen der gronden, langs een vaart liggend, die aan den eenen oever een rijweg, aan den anderen een jaagpad zou erlangen. Doch het naaste oogmerk bestond in de zucht, om het vooroordeel, dat den vrijen man grondarbeid met eigen handen vernedert, te bestrijden en uit te roeijen. Dat plan gelukte boven verwachting. Twee jonge personen staken het eerst de handen uit de mouw. Vijf weken bleef dat voorbeeld zonder dadelijke navolging, toen daagden er nog zes, iets later een en dertig vrijgelatenen op, en allengs klom het getal tot honderd en meer flinke, rappe mannen, die lustig en ijverig aan het werk gingen. Zulk een schouwspel was nooit gezien. Begroet en toegejuicht door honderden, mogt het niet onopgemerkt voorbijgaan.
De laatste dag van Oogstmaand des jaars 1846 werd tot een feestelijke wijding eener onderneming bestemd, welke zoo grooten oogst beloofde.
Met zonsopgang wapperde de driekleur, die het schoonst is, als zij op vrije menschen nederziet, van vele Paramaribosche gebouwen, en werd zij ten top geheschen op de ter reede liggende schepen. Een kanonschot werd van het fort Zeelandia gelost ter aankondiging van het feestuur. Muziekkorpsen lie-