| |
| |
| |
VI.
Onbegrijpelijk is het bijkans, hoe ons volk, waarvan het beste en voortreffelijkste deel de leuze beaamde van den edelen floris, den vriend van den vader des vaderlands, die tot zinspreuk had: het leven dierbaarder dan de vrijheid, zoo weinig oog en hart bezat voor de boschnegers. De wegloopers zijn rebellen: ziedaar de openbare meening, waartegen niemand protest aanteekende. Toch levert de vrijheidskamp der negers aandoenlijke proeven, hoe deze tot wanhoop gebragte mannen nog een grootheid der ziel bezaten, waaraan zelfs een fourgeoud, hun onvermoeide en gehoonde aanvaller, een regt liet wedervaren, waarover anderen spijtig waren en vergramd.
Het is bij menige boschpatrouille onloochenbaar gebleken, dat geen slavenmarkt, bullepees of tamarinderoê den adeldom der ziel totaal vernietigen kunnen.
Zoo geschiedde het eenmaal, dat baron met goed gevolg een aanval op de plantage Karelsburg aan de Boven-Cottica deed. Daar verwijlde dahlberg; op hem had het de misleide gewezen slaaf gemunt. Met zijne bende geland, vernam hij, hoe zijn laaghartige meester zich door de vlugt had weten te
| |
| |
redden. Bitter teleurgesteld, doorzocht baron alle schuilhoeken, doch vindt van dahlberg niets, dan zijn achtergelaten vrouw en eenige harer vriendinnen, welke bevend en sidderend geen genade verwachtten van den wraakzuchtigen bedrogene. Dan ziet, met een vriendelijk gebaar verzekert baron, dat haar geen leed zal geschieden. Hij bezwoer haar, kalm en rustig op zijn woord te vertrouwen. Kort daarop verlaat hij Karelsburg en toen dahlberg, de Europeaan, de Christen, het waagde naar zijne plantage terug te gaan, vond hij alle de zijnen terug: de weglooper had woord gehouden jegens de familie van den woordverbreker.
Onverbiddelijk wreed bij het in handen krijgen van Afrikanen, die als vrijwilligers tegen hen streden en door hen met verraders werden gelijk gesteld, waren zij grootmoedig jegens Europesche krijgsknechten. Het is gebeurd, dat de boschnegers achter boomstammen verscholen en door moerassen beveiligd, den soldaten hun beklag toeriepen, omdat ze voor weinige stuivers daags hun leven moesten wagen, als speurhonden uitgezonden op menschen, die voor hunne vrijheid en hun leven streden. Eens had een troep boschnegers een kleine plantage aangedaan. Daar vond men vier krijgsknechten, die tot een verwijderde boschpatrouille behoorden. Dezen, de overmagt ziende naderen, verscholen zich angstig achter een hut. Zij werden ontdekt en moesten te voorschijn treden. De aanvoerder der wegloopers verweet hun scherpelijk hunne
| |
| |
bloôhartigheid. Met opgeheven sabel vroeg hij barsch: ‘Wat doet gij in dien hoek?’ De toegesprokenen durfden niet antwoorden en baden slechts om lijfsbehoud. Het werd hun verzekerd, terwijl zij het bevel: ‘volgt mij,’ sidderend en bevend gehoorzaamden. Met het angstzweet op de kaken zaten zij daarop neder onder gewapende negers, met wie zij moesten eten. Toen de spijze genuttigd was, rigtte de aanvoerder het woord tot hen: ‘dapperen, gaat nu heen en verhaalt aan uwe kameraden, hoe goed het u gegaan is bij den kapitein der boschnegers en zegt, dat gij baron gezien hebt!’
Toen bij een gevecht drie wegloopers door de onzen waren gevangen genomen en zij ter waarschuwing voorbeeldig zouden worden gestraft, erlangde een hunner verlof, om een paar minuten te spreken. Zijn woord aan de regters is der vergetelheid ontrukt, waardoor ik het u kan meêdeelen:
‘Ik ben in Afrika geboren, waar ik, strijdend voor mijnen koning, gevangen genomen en door mijn eigen landlieden op de kust van Guinea voor slaaf verkocht ben. Een van uwe landslieden, die thans onder mijne regters zit, kocht mij en in de dienst van dezen werd ik door een opzigter zoo wreed mishandeld, dat ik wegliep en naar de rebellen in het bosch vlugtte. Hier werd ik weder veroordeeld, de slaaf van hunnen aanvoerder bonni te zijn, die mij nog harder behandelde, dan de Europeanen gedaan hadden. Ik ontliep andermaal met het vaste plan, om de menschen voor altijd te ver- | |
| |
mijden en, zonder iemand te benadeelen, mijn dagen eenzaam in het bosch door te brengen. Twee jaren heb ik die afgezonderde levenswijze gevoerd onder de grootste moeijelijkheden en in gedurigen angst; ik zocht mijne dagen te verlengen, enkel in de hoop van mijne geliefde vrouw en kinderen, die welligt om mij honger lijden, in mijn vaderland weder te zien. Twee ellendige jaren, zeg ik, waren er vervlogen, toen ik door de vrijwilligers ontdekt, gevangen en voor deze regtbank gebragt werd, aan welke ik nu de geschiedenis van mijn ongelukkig leven verhaald heb, terwijl ik nog slechts de genade afsmeek, van toekomenden zaturdag, of zoo ras mogelijk, geregt te worden.’
‘Schurk,’ dus wordt die aandoenlijke taal door zijn voormaligen heer, nu een zijner regters, beantwoord, ‘daar vragen wij niet naar; de pijnbank zal u ras tot de bekentenis uwer schelmerijen, die zoo zwart zijn als gij zelf, brengen.’
‘Heer,’ dus hervat de neger, zijne handen opheffend, ‘de tijgers hebben voor deze handen gesidderd, en gij denkt mij met uwe folterende werktuigen te verschrikken? Neen, ik veracht de ergste pijnigingen, die gij verzinnen kunt, even zoo zeer, als den beklagenswaardigen ellendeling, die ze meent te moeten aanwenden.’
De weglooper strekt zich op de pijnbank uit. Zonder eenige klagt te smoren, behield hij onder de gruwelijkste martelingen een lagchend gelaat, tot dat hij stierf aan de galg.
| |
| |
Het was een der schoonste mannen, die ik ooit gezien heb, verhaalt een Schotsch officier in Hollandsche dienst, oog- en oorgetuige van dit aandoenlijk tooneel, waarbij een man viel, een der 2356 slaven, welke in het jaar onzes Heeren 1775 als handelsartikelen in Suriname waren ingevoerd. Zijn eenige misdaad bestond hierin, dat hij een wederregtelijke slavernij had zoeken te ontloopen, die hem van zijn vrijheid, zijn gade, zijn kroost had beroofd.
Van zoodanigen geest, als zich in deze enkele voorvallen openbaart, waren meer boschnegers. Niet volleerd in de strategie, waren ze krachtig door het gebruiken en versterken der middelen, hun door de natuur aangewezen. Een bezoek in hunne kampen loont de moeite. Wij nemen een der Marrons als gids en vragen hem naar de beteekenis der namen van de verschansingen, die hij zien laat. Achter Caso Condré, naar de Maïs-, Reisij Condré, naar de rijstvelden, die er om leggen, dus geheten, ligt Quammy Condré, de omtrek van Quammij, het hoofd eener afzonderlijke bende. De groote palmboom, welken gij in een kreek ziet drijven, was meer dan eens het redmiddel van een gansch leger, waarop de wilden, schrijlings gezeten, met dat touw werden getrokken uit schil en schors, bies en tak zoo kunstig en stevig gevlochten, schoon zij de voorkeur geven aan de soort van vliegende brug, zoo smal, dat er slechts één persoon tegelijk overgaat, zoo dun, dat zij gemakkelijk op te breken en ligt vervoerbaar is. Op zekeren dag was fourgeoud met
| |
| |
zijn leger over zulke drijvende boomen tot het kamp genaderd. Doch het rijstveld leverde voor hem niets op, dan afval en kaf. Daarvoor - zegt u de Marron - hadden wij gezorgd. Terwijl wij een ganschen nacht een luid krijgsgeschreeuw deden aanheffen en snaphanen afschieten, waren anderen bezig met warimbo's of korven te vervaardigen en onze vrouwen pakten de beste rijst en cassava op, die ons zouden voeden op de vlugt, welke wij herwaarts namen, ons hier nestelend en verschansend. Die schuilhoek heette aan deze zijde: Cosaaij, dat is te zeggen: Kom als gij durft; aan den anderen kant: Melij my, beteekenend: Ontrust mij, als gij kunt. Gindsch digt geboomte werd Bousy craij, dat is, de bosschen schreien en die met aardhoop en stronken bedekte kronkelpaden bestempelen wij door de uitdagende woorden: Tessy sy, Ruik er aan, als gij lust hebt. Hier zijn wij vast en veilig. Breng den Marron onder het oog, dat hij ten laatste voor de overmagt zal bukken: liever sterven, dan overgeven, verkrijgt gij tot antwoord. De moed van wederlegging ontzinkt u, als de boschneger u vertelt, hoe gevangen genomen wegloopers eenmaal werden gestraft. Het bleef onvergetelijk, hoe een neger werd veroordeeld, om met een ijzeren haak door zijn ribben geslagen, aan een galg te worden opgehangen, tot dat er de dood op volgde; daarna moest zijn hoofd op een staak worden gesteld, terwijl de romp tot aas voor de vogels en insekten moest blijven hangen; hoe op denzelfden dag twee andere negers aan een paal gebonden zijn,
| |
| |
om met klein vuur en onder het nijpen van gloeijende tangen verbrand te worden; hoe zeven negerinnen, op een kruis gehecht, levend geradbraakt en hare hoofden op palen ten toon gesteld werden. Schudt gij, op het hooren der gruwelen, ongeloovig het hoofd, dan zijn er, die u hunne namen noemen zullen; doet ge dan verder onderzoek, dan kunt gij het vonnis van den Hove van politie en criminele justitie, gegrond op vroegere plakkaten, te Paramaribo lezen, voltrokken aan drie slaven en acht slavinnen, omdat zij hunnen meesters ontloopen waren. - Onpartijdigheid gebiedt u te zwijgen. Uw menschelijk gevoel is diep geschokt en in uw harte regtvaardigt gij den boschneger. Ja, ge zoudt haast wenschen, dat hij betere linie van defensie bezat, dan Pennenberg oplevert, dus genoemd naar de gladde, twee en een half voet dunne en scherpe pennen, waarmeê de wegloopers hun dorp als met voetangels bezet hadden. En weten de blanken, zegt de Marron, ook deze hinderpalen door te worstelen, wij dringen de bosschen in: daar zijn wij vrij en onbereikbaar, doch overwonnen worden wij niet.
Zoo liet het zich werkelijk meer en meer aanzien. Een buitensluiten van den hardnekkigen boschneger en een afsluiten der aan allerlei aanvallen blootliggende plantages scheen het eenige redmiddel. Door fourgeoud gedurig bestreden, werd het denkbeeld, door nepveu opgevat, hardnekkig doorgedreven. Een arbeid van meer dan drie jaren, waarbij tonnen gouds werden opgeofferd, schonk het bestaan aan een militairen weg. Hij liep van de Joden-Savanna aan de
| |
| |
Boven-Suriname tot de zee. Geheel door troepen bezet, die op de hoofd- en mindere posten verdeeld waren, was hij daarenboven om het kwartier uur gaans met een piket voorzien. Zoo werd het bebouwde gedeelte der kolonie door een militairen kordon omgeven, dat als een ringmuur de volkplanting moest beveiligen. De man, die eeuwige wraak had gezworen, bestreed te vergeefs dit stelsel van binnenlandsche verdediging en zette ondertusschen zijn dikwijls mislukte boschtogten rusteloos voort. De nieuwe versterking, die in den aanvang van 1775 fourgeoud's gedund leger herhaaldelijk voltalliger moest maken, werd door ontbering en vermoeijenis zoo deerlijk gesloopt, dat menig vaartuig eer met schimmen dan met krijgslieden bevracht scheen en een drijvend knekelhuis mogt heeten. Wel mogt de geschiedenis der veldtogten van dat jaar met een rouwrand worden gedrukt! Eindelijk werd met de geheele beschikbare magt in December 1776, nogmaals door toevoer uit het moederland vermeerderd, een nieuwe togt ondernomen, een nieuw getuige van het volhardend beleid der onzen en den wanhopigen moed der rebellen.
Op den 10den Februarij 1777 werd er te Paramaribo een groot feest gehouden. De genoodigden bestonden hoofdzakelijk uit officieren der land- en zeemagt. Er heerschte ongedwongen opgeruimdheid onder de gasten. Aan het hoofd der tafel zat, als gastheer, de overste fourgeoud. Hij gewaagde van zijn vijfjarig verblijf. Hij kon spreken van een en twintig dorpen, die hij vernield, van twee honderd
| |
| |
bebouwde velden, die hij verwoest had. De rebellen had hij over de Marowyne verjaagd; anderen waren naar Cayenne gevlugt. Nu was de vrede voor goed gesloten. Welhaast zouden de transportschepen gereed liggen, om hem en zijn wapenbroeders naar Holland te vervoeren. - Met een luid hoera en een drievoudig vivat werden de glazen geledigd op den bloei van Neerland's volksplanting. - Gastmaal volgde op gastmaal tot afscheid der krijgsknechten, totdat de reeks van middag- en avondmaaltijden door een prachtig feest bij den gouverneur op den 25sten Februarij werd gesloten. Fourgeoud werd als redder der volksplanting, zijn corps als dapper en braaf genoemd. Aan de standvastigheid van den gouverneur nepveu werd ook geen karige lof toegezwaaid. Aan de twee kompagniën vrije negers, die de zeven verschillende boschtogten hadden medegemaakt, werden vaandels uitgereikt.
Zoo eindigden de boschpatrouilles der 18e eeuw, welke zestien jaren lang met geringe tusschenpoozen geduurd hadden. De kolonie, van rebellen gezuiverd, was door een kordon beveiligd, in haar geldnood, het eerst door een leening van den Amsterdamschen burgemeester deutz, vervolgens door het rijke moederland, tot een bedrag van zestig millioenen guldens gered. Aan drie van Suriname's rivieren werd in onmetelijke en ontoegankelijke wouden de bevochten vrijheid onbelemmerd door drie bevredigde stammen boschnegers genoten.
|
|