Stedman, die de doos bewonderde, de geschiedenis der zilveren muntstukken met dat randschrift bepeinsde en van den weelderigen bezitter vernam, dat hij zijne schatten niet door werken had verkregen, zeide kras en cordaat: uwe openhartige bekentenis, mijnheer, herinnert mij uw gedrag jegens uwen slaaf baron, wien gij te Amsterdam zijne vrijheid beloofd hadt.
't Was een scherpe doch welverdiende herinnering. Dahlberg namelijk had, bij zijn eerste komst in Suriname, een knaap in dienst genomen, die welhaast zijn gunsteling werd. Er zat aanleg in dien jongen neger. Zijn meester liet hem in lezen en schrijven onderwijs geven en leide hem in een ambacht op. De Zweed, die baron op een verlofreis naar het moederland medenam, beloofde hem in Nederland's hoofdstad, dat hij, in de Nederlandsche kolonie aangekomen, als vrij man zou mogen leven. Het oog van den knappen negerjongeling glom en schitterde van vreugd. Vrij zijn, een persoon wezen, geen handelsartikel: Welk een uitzigt, welk een genot. Hij zou man worden, eigen heer en eigen meester, op vrije voeten staan en aan die voeten schoenen hebben! Gij weet, dat de slaven geen schoenen mogen dragen, opdat het tot aan den voetzool toe zou blijken, dat de slaaf zelfs tot in zijn gaan en staan geen persoon, geen vrij man is.
Baron, die veel geleerd en gezien en in een vrije, Europesche atmosfeer geademd had - nadert de volkplanting, als het land der belofte. Alles