| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII Erosie en bodembescherming in de Verenigde Staten
Stoffige lente
De lente van 1934 was bijzonder droog geweest. Op de twaalfde mei van dat jaar zagen de bewoners van New York en Washington dat de hemel verduisterd werd, alsof het laatste oordeel was aangebroken. In werkelijkheid woedde er een storm boven de Great Plains die stof opjoeg over een oppervlakte reikend van de Rocky Mountains tot enige honderden kilometers boven de Atlantische Oceaan. Men schat dat deze ene storm de Great Plains van ongeveer 300 miljoen ton bodem beroofde.
Het was niet de eerste storm van deze aard en helaas ook niet de laatste. Hij is in hoofdzaak vermeldenswaard, omdat de geesten in Amerika erdoor wakker geschud werden en er kort daarop ingrijpende maatregelen genomen werden om de versnelde erosie te lijf te gaan.
De 19e september 1934 reeds werd de Soil Erosion Service opgericht die onder her Ministerie van Binnenlandse Zaken ressorteerde en beschikte over een fonds van 5 miljoen dollar. Gezegd moet worden dat al eerder, nl. in 1929, de Amerikaanse overheid zich met het erosieprobleem was gaan bezighouden en proefstations had opgericht.
Ook werd in 1933 de Tennessee Valley Authority opgericht, die vooral bekend is onder de afkorting T.V.A. Deze organisatie had een veelvuldig doel: het tewerkstellen van werklozen aan grote openbare werken die moesten dienen om de Tennessee rivier in toom te houden, de waterkracht daarvan te exploiteren en het stroomgebied voor verdere afbraak te behoeden. De uitvoering van erosiewerende werken ging hiermee gepaard.
Ten slotte werd op de 27e april 1935 een nieuwe wet aangenomen, de Soil Conservation Act en de stichting van de Soil Conservation Service, die door het Departement van Landbouw wordt beheerd, vloeide hieruit voort.
| |
| |
| |
| |
Genoemde wetten en instellingen brachten met zich mee: grote uitgaven aan belastinggelden en ingrijpen van overheidswege in zaken en verhoudingen die tot dusverre particulier domein waren geweest. In het algemeen denkt het Amerikaanse publiek over beide maatregelen bijzonder ongunstig. Dat het toch ertoe gebracht kon worden de noodzaak ervan in te zien, is behalve aan de verontrustende stofstorm van mei 1934 ook te danken geweest aan de onvermoeibare propaganda van Hugh Hammond Bennett. Bennett had al jarenlang met grote kennis van zaken op het gevaar gewezen. Het sprak vanzelf dat ‘Big Hugh’, zoals hij genoemd wordt, tot directeur van de Soil Conservation Service werd aangesteld. Hij heeft dit ambt zestien jaar met de grootste onderscheiding bekleed. Hij schreef een ontelbaar aantal artikelen en boeken, om het publiek te waarschuwen, de boeren voor te lichten en de wetenschappelijke problemen, die met erosie en erosiebestrijding samenhangen, uiteen te zetten.
| |
De trek naar het Westen
De ontdekking van Amerika door de Europeanen is bepaald door het opdringen van de Islam uit het Oosten. Columbus ging naar het westen om het oosten te vinden.
Sindsdien zijn de Europeanen naar het westen blijven trekken, steeds verder.
Toen zij in de 17e eeuw zich begonnen te nestelen aan de oostkust van Noord-Afrika, vonden zij daar een vrijwel maagdelijk terrein. Ongeveer alles ten oosten van de Mississippi was met zo goed als ongerept natuurbos bedekt. Ten westen hiervan lag een prairiegebied, de Great Plains tot aan de Rocky Mountains. Geheel in het westen bevond zich een gebied van bossen, ‘scrub’ (doornstruikgewas), savanne en woestijn.
Binnen drie eeuwen tijds werd dit gehele gebied door de mens onderworpen aan de westelijke cultuur. Het was zo groot, dat het leek of er aan de natuurlijke voorraden nooit een eind zou komen. Hoewel de van oorsprong Europese kolonisten van huis uit wel degelijk wisten wat bodemverarming en erosie betekenen, vergaten zij de voorzichtige en omslachtige landbouwmethoden van thuis en waren er alleen op uit in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk rijk- | |
| |
dommen te vergaren met zo weinig mogelijk moeite. Het land stroomde vol met avonturiers, jagers, boeren, houthakkers, zoekers naar delfstoffen en kooplieden.
De eerste honderd jaar bleef de kolonisatie vrijwel beperkt tot het beboste gebied ten oosten van de Mississippi. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen: 1) de bevolking was nog betrekkelijk dun, er was dus land genoeg voor iedereen, 2) hoewel het bos met grove middelen verwijderd werd en men het liever verbrandde in plaats van het te kappen en het hout nog te gebruiken, bood het toch, als alle bos, veel weerstand aan de ontginningspogingen van de mens.
Later kwamen er nieuwe golven immigranten. Onder de druk van dezen, werd doorgedrongen in het prairiegebied, dat afgezien van de vijandige Indianen, de immigranten bij wijze van spreken met open armen ontving. De jagers hadden de bisons maar voor het neerschieten. De graszode werd vernietigd, de prairie kon gemakkelijk omgeploegd worden en bezaaid met granen. Hellingen die men beter onder de natuurlijke begroeiing had kunnen laten, werden eveneens ontgonnen en als na enige tijd erosie optrad, geen nood: dan verhuisde men naar een nieuw terrein.
Iedere vorm van natuurlijke begroeiing werd, zegt Bennett kenschetsend, alleen maar als een hinderpaal voor de menselijke beschaving beschouwd. Men dacht dat er aan de natuurlijke rijkdommen nooit een eind zou komen. Amerika was, nietwaar, het land van de onbegrensde mogelijkheden. De bison werd bijna uitgeroeid, andere diersoorten verdwenen totaal, dikwijls zonder enige noodzaak.
Reeds in de achttiende eeuw was het Piedmont Plateau in hoog tempo in cultuur gebracht. Het Piedmont Plateau, aan de voet van de Appalachen, strekt zich uit van noord naar zuid en beslaat ongeveer de staten Virginia, Noord-Carolina, Zuid-Carolina, Georgia en Alabama. Het oppervlak ervan is grotendeels heuvelachtig. Het klimaat is subtropisch en vochtig, het wordt beheerst door tropischmaritieme luchtsoorten. De bodems die het bedekken zijn in hoofdzaak rode en gele podsols. Gele podsols hebben een dunne donker gekleurde A1-horizon boven een tot 40 cm dikke, uitgeloogde, gele A2-horizon op een diepgele dikke B-horizon. Deze bodems zijn zuur
| |
| |
en van huis uit weinig vruchtbaar. Hun natuurlijke begroeiing bestaat uit naaldwoud of gemengd bos (naaldhout en bladverliezend loofhout). De rode podsol heeft eveneens een dunne organische laag, maar deze rust op een bruine A2-horizon, waaronder een dieprode, gelateritiseerde B-horizon. Natuurlijke begroeiing: bladverliezend loofhout met enkele coniferen. Vruchtbaar, mits met zorg behandeld. Beide bodemsoorten zijn zeer kwetsbaar voor erosie door hun betrekkelijk laag gehalte aan organische stof. Dit, in combinatie met het heuvelachtige terrein, de regen die in zware buien valt, en het al genoemde feit dat het Piedmont Plateau een recente opheffing ondergaan heeft (vgl. p. 83) maakte, dat toen het bos gerooid was en de mens een beplanting aanbracht van juist de meest erosie-gevaarlijke gewassen: katoen, maïs en tabak, oppervlakte-erosie en vlakslooterosie vrijwel onmiddellijk begonnen in te treden.
Grote gebieden werden door de settlers weer verlaten, maar de erosie kwam daardoor dikwijls niet tot stilstand. De meer westelijk gelegen rendzina- en prairiebodems, die zich hadden kunnen handhaven dankzij de natuurlijke begroeiing van grassen, ondergingen hetzelfde lot.
In de noordelijke centrale staten Kentucky, Illinois en Missouri was de bodem gedeeltelijk beter tegen erosie bestand. Ten eerste is het relief minder heuvelachtig, verder is het klimaat minder agressief. De overheersende bodemsoort is de grijsbruine podsol. Het klimaat is, vooral naar het noorden toe, niet meer geschikt voor katoen, maïs en tabak. Veel land werd in gebruik genomen als weide of voor de verbouw van de bodemkundig zo gunstige voedergewassen (lespedeza, klaver enz.), grondbedekkende gewassen dus die de bodem goed vasthouden. Erosie is hier en daar wel opgetreden, maar niet in die mate dat de bevolking genoodzaakt werd de grond te verlaten.
De Great Plains, het gebied van met kort gras begroeide steppe, werden aanvankelijk gebruikt voor dat waar zij van huis uit het meest geschikt voor waren: de veeteelt. Kudden tam vee beginnen de wilde bisons te vervangen. Onder leiding van de legendarische cowboys trok het vee heen en weer in de vlakten waar aanvankelijk genoeg te eten was en overbeweiding niet viel te duchten. De kaal- | |
| |
gevreten stukken hadden tijd te regenereren en het vee bestond in hoofdzaak uit koeien, niet uit geiten en schapen die veel ernstiger verwoestingen aanrichten. Maar toen de vochtige streken geheel onder de ploeg gebracht waren, de bevolkingsdruk nog toenam en daarmee ook de vraag naar tarwe, begonnen landbouwers zich in de semi-aride steppegebieden neer te laten. Het land werd gescheurd, de grondbedekkende grassen verving men door in rijen gezaaid graan. De veehouders hebben hiertegen verzet geboden, maar dit was tevergeefs, vooral toen de mechanisatie in de landbouw opkwam en zaai-, maai- en dorsmachines het bewerken van enorme percelen vereenvoudigden. Daardoor werd de landbouw in de steppegebieden toch lonend, hoewel de opbrengst per hectare niet groot was.
Lange droogteperioden worden in de Great Plains gevolgd door regen in stortbuien, die, karakteristiek, ‘gully washers’ worden genoemd. Daarbij kunnen in éénmaal hoeveelheden van 45 mm neerslag vallen. Geulerosie in de natte periode, winderosie in de droge tijd, hebben de Great Plains de bijnaam ‘Dust Bowl’ bezorgd.
Ook in het Verre Westen, in het bekken ten westen van de Rocky Mountains en langs de kust van de Stille Oceaan trad hier en daar erosie op als gevolg van roekeloze boomkap en het zaaien van graan op ongeschikte terreinen.
De Far West is in het algemeen te droog voor de verbouw van tarwe. Irrigatie en dry-farming moesten uitkomst brengen, maar deze landbouwmethoden kunnen, indien niet met veel voorzorgen toegepast, de erosie aanmerkelijk versnellen.
| |
Homestead Act
Omstreeks het jaar negentienhonderd was de kolonisatie van Noord-Amerika wel voltooid en alle grond die in cultuur gebracht kon worden, bezet.
Wie niet meer van landbouw of veeteelt afwist dan dat er geld mee te verdienen viel, trok erop uit. ‘Trek naar het Westen jongeman en groei op met het land’ schreef Horace Greely in 1850. Er is in New York een plein naar hem genoemd - en de stad heeft niet zo veel pleinen.
De Amerikanen erkennen dat hun overheid (tot de jaren dertig)
| |
| |
weinig of niets gedaan heeft om deze natuurlijke overvloed op een zo economisch mogelijke manier te besteden. Het tegendeel is het geval. Eerder hebben de verschillende regeringen de verspilling in de hand gewerkt. Zij waren erop uit alle grond zo spoedig mogelijk aan particuliere handen over te dragen, in de mening dat particulier bezit de beste waarborg leverde voor een zo goed mogelijke exploitatie. In de negentiende en het begin van de twintigste eeuw heeft de Amerikaanse agrarische politiek zich bijna uitsluitend beziggehouden met het uitdelen van grond, niet met het beheren ervan.
De restricties op het grondgebruik die in de achttiende eeuw wel bestonden, werden onder indruk van de denkbeelden van de Franse revolutie als feodale restanten overboord gegooid. Men geloofde dat ieder menselijk individu recht had op de onbeperkte eigendom van een stuk grond.
Toch zijn er, ook toen de Amerikaanse republiek nog in de kinderschoenen stond, figuren geweest die verder zagen. Daaronder was in de eerste plaats George Washington zelf. ‘Wij verwoesten het land dat al van bos ontdaan is,’ schreef hij in 1797, ‘en als ze er zijn, hakken we nog meer bomen om en zoniet dan zoeken wij het verderop naar het Westen.’
Hij en andere zuidelijke farmers, o.a. de reeds geciteerde Jefferson, hadden op hun landen proeven genomen met vruchtwisseling en andere grondconserverende methoden die in Europa effectief gebleken waren. In het algemeen waren de Amerikanen die het verste naar het westen woonden, dus aan de grens van de nog maagdelijke gebieden, voorstanders van de ongebreidelde landverdeling, terwijl het meer conservatieve deel van de bevolking in het oosten wenste dat de maagdelijke terreinen op een zodanige manier beheerd zouden worden, dat zij de regering het meeste nut verschaften. Niet alleen Washington, maar ook Thomas Jefferson die vier jaar na Washington aan de regering kwam (1801), poogde het Amerikaanse volk tot die zienswijze over te halen. Maar hij had de tijdgeest niet mee. Jefferson zelf paste op zijn eigen farm het ploegen volgens het horizontale vlak al toe om afspoeling te voorkomen.
Jefferson en anderen slaagden er niet in hun zin door te drijven en het verdere verloop van de geschiedenis is een goede illustratie van
| |
| |
de omstandigheden waaronder een verwoesting als in Amerika heeft plaatsgevonden, zijn beslag krijgt.
In 1787 werd alle woeste grond tot openbaar eigendom verklaard. Bij de verdeling van dit openbaar eigendom ontspon zich een heftige strijd tussen de eigenlijke settlers en de grondspeculanten die grote terreinen aan de grens van de ontgonnen gebieden in beslag namen, niet om erop te gaan wonen en werken, maar om ze later tegen woekerprijzen van de hand te doen of te verpachten. De Homestead Act van 1862 kwam de boeren in zoverre tegemoet dat het mogelijk werd 160 acres (ong. 65 ha) land vrijwel voor niets te krijgen, maar op voorwaarde dat men er minstens vijf jaar zelf op zou wonen.
Het doel hiervan is geweest een natie van eigenerfde boeren te vormen, maar dit doel werd niet bereikt. De bepaling dat men het land persoonlijk vijf jaar minstens bewonen moest, bleek niet afdoende. De grondspeculatie ging verder met behulp van stromannen, zodat al in 1880 een kwart van de boeren niet op eigen grond woonden, maar pacht betaalden voor hun land.
Het oorspronkelijk vrij beschikbare gebied aan woeste grond ter grootte van 1400 miljoen acres was in 1935, toen de Homestead-politiek een einde nam, verminderd tot 165 miljoen acres die zo goed als geheel wegens droogte of bergachtigheid voor gebruik ongeschikt waren.
Op dezelfde roekeloze manier werd met het bezit aan bos omgesprongen. Grote ondernemingen wisten, dank zij de Timber and Stone Act van 1878 geweldige bossen in bezit te krijgen en zij velden deze zonder enige poging de houtreserve aan te vullen.
Het Amerikaanse gouvernement heeft in het verleden niets gedaan behalve land op de gemakkelijkste manier ter beschikking stellen en ook maatregelen tegen het bevolken van ongeschikte terreinen werden niet genomen.
Een landerij van 160 acre was in 1862 toen de Homestead Act werd aangenomen ruim voldoende omdat er nog land in overvloed ter beschikking was op de vochtige gronden langs de Mississippi. Maar toen deze in beslag genomen waren en de meer westelijke droge streken aan de beurt kwamen, waar een bedrijf over veel meer terrein moest beschikken om rendabel te kunnen zijn, leidde het wettelijke
| |
| |
maximum tot een veel te intense bodemexploitatie. Enorme stukken door overbeweiding en te talrijke oogsten verwoeste grond, moesten door de geruïneerde boeren weer verlaten worden. Pas in 1904 werd de wet gewijzigd. De winderosie waar de Great Plains nog altijd onder lijden is voor een belangrijk deel het gevolg van deze zorgeloze wetgeving.
Aan kritiek heeft het, ook toen het nog niet te laat was, niet ontbroken, maar de weerstanden in het Amerikaanse volk dat geen afstand wilde doen van zijn vrijheid, waren te groot. Het enige gunstige gevolg dat kon worden afgedwongen was het stichten van de grote natuurreservaten onder de presidenten Harrison, Cleveland en Theodore Roosevelt. Maar de werkelijke agrarische problemen werden daar niet door opgelost. Particuliere eigenaren bleven vrij te doen en te laten met hun bezit wat zij wilden.
De grondslag voor de nieuwe bodempolitiek van de Verenigde Staten is gelegd tijdens de eerste jaren van het presidentschap van Franklin Delano Roosevelt. De oude Homestead Act werd herroepen en zowel de fysisch-landbouwkundige als de maatschappelijke kanten van het probleem werden aan wetenschappelijk onderzoek onderworpen. De oplossing wordt niet alleen gezocht in het nemen van maatregelen ter bescherming van bossen, bouwland, wild- en visstand, maar ook onderzoekt men de economische en sociale toestanden die tot een verkeerd landgebruik leiden en poogt deze te veranderen.
| |
Erfrecht
Het erfrecht dat in een bepaald land van kracht is, heeft een verstrekkende invloed op de grootte van de landerijen en dus op hun rentabiliteit. In Frankrijk bijvoorbeeld is het gewoonte dat het land gelijkelijk onder de kinderen wordt verdeeld. Te kleine bezittingen en een oneconomische verkaveling is hiervan het gevolg. Percelen die aan een enkele boer toebehoren, kunnen kilometers uit elkaar liggen, wat grote verliezen aan tijd en arbeid met zich meebrengt. Dergelijke bedrijven zijn alleen te exploiteren als de boer zich met een laag levenspeil tevreden stelt. Het levenspeil van de Franse boer is dan ook in het algemeen niet hoog.
In Engeland daarentegen was het de gewoonte dat de eerstgeborene
| |
| |
al het land in zijn geheel erfde. Deze typisch aristocratische vorm van erfrecht is bedoeld om versnippering van het bezit te voorkomen.
De eerste immigranten in Amerika introduceerden ook deze vormen van erfrecht. Nu nog is te zien dat in overwegend door Fransen bewoonde streken, bijvoorbeeld de provincie Quebec in Canada, het land door schuttingen of muurtjes in kleine kavels is verdeeld. In New England daarentegen gold aanvankelijk het (Engelse) eerstgeboorterecht en de landerijen werden dus na de dood van de eigenaar niet onder de kinderen verdeeld.
Hierin kwam verandering nadat de Verenigde Staten zich losgemaakt hadden van Engeland. Het eerstgeboorterecht leidde ontegenzeggelijk tot de vorming van een plattelandsaristocratie en onder invloed van de ideeën van de Franse revolutie wilde men daar natuurlijk niet van weten. Het ideaal was de bezitting groot genoeg om één gezin te voeden, maar niet groter. Het grootgrondbezit ging bovendien dikwijls gepaard met absenteïsme, de toestand waarbij de bezitter niet op zijn eigen land woont, maar het beheer overlaat aan een rentmeester. In veel gevallen heeft dit een nadelige invloed gehad op het beheer, het bodemgebruik en dus op de bodem.
Het erfrecht is thans niet in alle staten op dezelfde wijze geregeld. Het probleem in hoeverre de vorm van erfrecht een nadelige invloed heeft op de agrarische economie en op het behoud van bodem en natuurlijke rijkdommen is buitengewoon ingewikkeld. Vast staat dat de invloed ervan soms verstrekkend en nadelig kan zijn. De complicaties zijn legio, bijvoorbeeld in het geval de erfgenamen zelf het boerenbedrijf niet wensen uit te oefenen en dus het land verpachten. Dit geval komt veel voor, omdat er een sterke migratie naar de stad plaatsvindt.
| |
Speculatie
In Amerika bestond praktisch geen feodale traditie, er was weinig of geen binding aan de bodem, zoals in Europa, waar in sommige landen deze binding een irrationeel, ja zelfs mystiek karakter kan aannemen.
Land is in de Nieuwe Wereld altijd min of meer een handelsobject
| |
| |
als een ander geweest. Grondspeculatie heeft een grote rol gespeeld in de economische ontwikkeling van de Verenigde Staten.
Deze speculatieve instelling droeg ertoe bij dat men het land niet kocht voor zichzelf en zijn nageslacht, maar bij de koop al het idee had zich er zo snel mogelijk van te ontdoen tegen dat het minder ging opbrengen of tegen dat de sterk stijgende grondprijzen verkoop voordeliger zou maken dan het landbouwbedrijf zelf.
Historisch beschouwd zijn de prijzen van de grond in Amerika altijd omhoog gegaan, zij het met tijdelijke inzinkingen. De bevolking nam toe, dus werd de grond ook duurder. In sommige jaren werden de prijzen twee- of driemaal zo hoog. Prijsverhogingen van enige duizenden procenten in de loop van een eeuw zijn waargenomen. De prijzen kunnen, bij toenemende bevolking, gedrukt worden door verbeterde landbouwmethoden en hogere belastingen.
Of grondspeculatie op de lange duur een nadelige invloed heeft gehad op het beheer van de grond, wordt door sommigen betwijfeld. Het staat echter vast dat wanneer door speculanten de prijs te hoog wordt opgedreven, de bodem daaronder zal lijden (‘De grond is toch al zo duur, laten we er uithalen wat wij kunnen’). Het zal ook bevorderen dat men zijn geluk gaat beproeven op ongeschikte terreinen waarvan de prijs uiteraard lager is en die dan door de exploitatie snel eroderen. Vooral in de jaren kort vóór de Eerste Wereldoorlog werden de prijzen veel te hoog. Hierop volgde een terugslag omstreeks 1930, door de landbouwcrisis. Speculatie verminderde toen men begon te beseffen dat de bevolking van de Verenigde Staten niet altijd door zou gaan zo snel aan te groeien als in de 19e eeuw.
Grondspeculatie bevordert verspreide nederzettingsvormen; de kopers vermijden zolang mogelijk percelen die in handen van speculanten zijn en zoeken goedkoper land verderop. Dit veroorzaakt de grote open terreinen in de periferie van vele Amerikaanse steden. De stad houdt plotseling op om een eind verder weer te beginnen. Amerikaanse steden zien eruit of ze helemaal uit voorsteden bestaan.
| |
Overheidssteun
Overheidssteun in tijden van droogte is soms verantwoord, maar in tijden van laagconjunctuur kan het ook een ongunstige uitwerking
| |
| |
hebben. Hetzelfde geldt wanneer één bepaald gewas wordt gesteund. Sommige landbouwers zullen dan dat bepaalde gewas juist willen verbouwen, ook als hun grond er niet geschikt voor is. Zodoende wordt erosie in de hand gewerkt. Hetzelfde kan gebeuren als vlees of zuivelprodukten worden gesubsidieerd. Overbeweiding kan het gevolg zijn. De steun kan voldoende zijn om de boeren voor verkommering te behoeden, maar onvoldoende om hun land of bedrijf ingrijpend te saneren.
Hiermee zijn niet meer dan een paar niet-natuurkundige factoren aangegeven die bij het optreden van bodemerosie van belang kunnen worden. Een volledige behandeling van de maatschappelijke aspecten zou ons veel te ver voeren, gesteld al dat zij mogelijk zou zijn. Monopolies en trustvorming, prijzenpolitiek, invoerrechten, alles kan mede van belang worden.
|
|