Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname
(1718)–J.D. Herlein– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
XIII. Hooft-deel.
| |
[pagina 204]
| |
moeder, in twe zoorten zure en zoete, met hare rijpe, groene en aankomende telingen, neffens de bloeizelen. Ga naar margenoot+Lamoenen, zure en zoete, van een extraordinarie grote vind men hier; en daar op de Plantagies, deze als de vorige Bomen wel vrugt-dragende, maar de Bomen wassen zo zierelijk niet, zijnde meerder in verwerringe met kleine takken uit de grond opgeschoten, in maniere als grote Hagedoorn, en zijn niet veel met vogt beladen ter oorzaak van hare dikke binnen en buiten schil. Maar de Ga naar margenoot+Lemmetjes, zijnde een kleinder zoorte, even als de kleinste Spaansche Lamoentjes; deze zijn bezonder dun van schil, zijnde byna even gevliest, zo dat daar zeer weinig wit aan is. Deze zijn heel rijk van zap en dragen boven alle voorgaande Vrugten zeer mildadig, en nog veel scherper van zuur-vogt als de Citroenen. Waar van ook vele geperst, gezouten, en de kleinste gekonfijt, na Europa gezonden word. Leggende door meer als rijp te zijn genoegzaam op de grond gevallen, die ook elk zonder prijs mag kopen, zonder nogtans schade aan de Bomen by te brengen. Ga naar margenoot+Palmites-boom, deze wassen ter hoogte van stam van 150. tot 200. voeten zonder takken, alleen hebbenze een struik, van natuur en smaak als een witte Kool, daar de bladeren en zaat uit voort komen. Buiten deze zoort vind men nog vierderlei andere Palmites, als Latanir-palmites, Epinu-palmites, Vin-palmites en Copelet of Palmit de Montagne, enz. Ga naar margenoot+Goyavis, is mede een zeer aangename Vrugt, zijnde de Bomen van een matige dikte, van twe en vier duimen in 't ronde. Deze wassen in de Savanes, of vrije Wei-landen hier en daar een Boom. Die gekookt worden als Kruis-besien pap; gestooft de Quepeer gelijk in smaak zijnde; en groen gegeten zijnde | |
[pagina 205]
| |
den buik te stoppen: waarom hem vele ook gebruiken tegen den bloed-loop; maar rijp gegeten zijnde, heeft hy een tegen-strijdige uitkomst. De koleur is geel aan de Bomen; de grote hebbende als een Appricoos en ontrent het zelfde gewas gelijkende; zijnde mede gemeen en genoegzaam tot vervullinge der Huis-houding. Pompelmoessen, een zoort van Oranje Appels, deGa naar margenoot+ vrugt is zo groot als een ordinarie Pompoen, maar meer in de ronte kees-gewijze, zijnde de schil mede als de Oranje, en 't vogt zuur en zoet in twederlei zoort. Deze hangen door de swaarte nederwaarts aan de Bomen, en zeer mild dragende. Suersakken, deze in hoedanigheid de voorgaande na-Ga naar margenoot+by komende, alleene dat zy wat langwerpig zijn, en de buiten schil aan den groene; wordende mede tot refrissementen gebruikt. Cacaos-bomen, van deze zijn mede Plantagien, enGa naar margenoot+ wassen in dunne stammen van de hoogte als een middelmatige Karsse-boom; heeft een aangename opwassinge en een zierlijke Bloem. Karsse-bomen, zijn van grote als die in Neerland;Ga naar margenoot+ maar de vrugt is geribt met agt kanten, hebbende zo veel steentjes in hem gesloten als 'er verdelinge zijn. Dragende mildadig vijf en zes malen 's Jaars Vrugten, die ook wel in 't wild in de Bosschen groeijen. Mandepore, daar van de Vrugt niet gebruiklijk is;Ga naar margenoot+ deze heeft grote brede bladeren met een rand opstaande daar in het water staan blijft, zo dat het daar niet uit kan, nog en verteert zig niet; even als of het een Schotel was daar zig een half mingelen water in onthouden kan. De Indianen maken uit de Wortel mede een Drank die zy in een Vijzel stoten, gevende dan een vogt als Melk; en zo men dit vogt met water mengt, geeft het de smaak als Wijn. | |
[pagina 206]
| |
Ga naar margenoot+De Plant Coparibas, beproeft heilzaam tegens wonden en vergift. Ga naar margenoot+Palm-boom, deze Boom heeft geen gebruikende Vrugt, wassende linie regt als de Sparre-boom met lange smalle bladeren, de stam redelijk dik en in zig heel zagt. Deze om verre gehouwen zijnde, zo word het pit uit de zelve Boom genomen, dat werd gekookt, en dan zo lang in riemen gesneden als men het begeert; in manier als Aspersien bereid en gebruikt, dat heel wel smakend en goed is. Ga naar margenoot+Vijge-bomen, in zoorten, deze zijn niet min smaaklijk groen gegeten, van grote als een Peer; hangen byna het gansche Jaar aan de Bomen. Zijnde twederlei in aard, d' eene Mannelijk en d' ander Vrouwlijk; de eerste draagt en baart ontelbare menigte van Vrugten welke nooit rijp worden, dog dat die ontbreekt heeft de Vrouwlijke Vijg overvloedig in haar, derhalven is 't dat de Plantende, op dat de rijpheid der Vijgen te eerder volvoert werde, met de Vrouwlijke Vrugt de Mannelijke Vijgen omzetten, waar door de zelve in 't korte volkomen rijp werden. De reden hier van is, dat 'er van d' eene iets kragtig uitgaat, 't welk in d' andere als een Simpatie ingetrokken werd en de rijpheid veroorzaakt. Ga naar margenoot+Mancenillie, een Boom die Appels draagt in gelijkheid van de Kannetjes Appelen, deze zijn zeer vergiftig van natuur; zo dat, wanneer iemant de zelve aanraakt zoude door zijn sterk vergift het vel van de hand afknagen, en aan de oogen komende zoude men de zelve daar door verliezen. Als men de zelve begeert te hebben, zo maken de Swarten of Indianen, de handen eerst nat in zout water. De Boom in zig zelven is egter schoon hout tot het maken van Kasten en Kabinetten, het is wit en fraai flammig, maar de Boom moet eerst gebrand worden, eer dat men de | |
[pagina 207]
| |
zelve kan gebruiken. De Wilden, zeer wel de nature van deze Mancenillie-bomen kennende, vermengen ook de Melk van den Boom, en den dauw die 'er af-valt, en het zap van de Vrugt in haar vergif, daar zy gewoon zijn hare Pijlen mede te vergiftigen. Marmelade, deze Boom is ook van een gemeneGa naar margenoot+ hoogte, wassende de Vrugt tusschen twe schelpen byna als de Roomsche Bonen, die de schil niet zo dik maar wel zo breed is. Deze Vrugt is van buiten mede geel en van binnen roodagtig, smakende als iets dat gekonfijt is. Katoen-boom, die de Wilden noemen Manoulou-Ake-Ga naar margenoot+cha, waar van de zelve grote gemakken konnen trekken. Hy wast tot de hoogte van een Persich-boom: zijne schorze is bruin, de bladeren zijn klein, in drie verdeelt. Hy draagt een bloem van de grote als eene Roze, die ondersteunt is van beneden, op drie kleine groene en stekende bladeren, die hem besluiten. Deze bloem is te zamen gezet van vijf bladeren, die guldig-geluw zijn, zy hebben in haren grond kleine strepen van purper-verwe, en een geluwe knop, die omringt is met kleine draden van de zelve verwe. De bloemen worden gevolgt van een vrugt na de gedaante van een lang-werpig rond, die van grote is als eene kleine Note met hare schelpe. Als hy tot zijne rijpheid gekomen is, is hy gans swart van buiten, en hy opend zig op drie plaatzen, die de witheid van het Katoen doen zien, het welke hy onder dit harde dekzel besluit. Men vind in yder vrugt zeven kleine Bonen, die het zaad zijn van den Boom. Daar is eene andere zoorte van Katoen-boom, die langs der aarde kruipt, gelijk de Wijngaart van stutten ontbloot: dezen is het die het fijnste en het meest-geagte Katoen voort brengt. Men maakt van | |
[pagina 208]
| |
den eenen en van den anderen webben, en verscheide kleine stoffen, die van groot gebruik in het Huishouden zijn. Ga naar margenoot+Men heeft ook de Mispel-boom, dog de onze aan smaak en koleur ongelijk, dan die vrugt is rood als Karssen en heel zoet, dog niet zo wel van smaak; en ook witte van deze zoort, dog beide zonder steenen. Ga naar margenoot+Paco-Aire, deze Boom is tien à twaalf voeten hoog, en maar een span dikte in de ronte; en mede heel zagt en teer, zo dat men hem met een streek van een Zabel kan nederhouwen. De Appel die 'er op wast, Paco genaamt, is een hand lang, aan de koleur als een Comcommer, de groene schil bulterig. Wassende twintig à vijf-en-twintig aan een klomp, die de Indianen daar van halen, en kwalijk in de hand houden konnen; de schil daar af zijnde is 't korrelagtig. Werden mede voor Vijgen gehouden; zijn bladeren zijn in 't gemeen zes voeten lang en twe voeten breed, dog worden weinig gegeten. Ga naar margenoot+Sagatemener, Osamener en Pummukkoner, zijnde driederlei vrugten, de Peere gelijk, die de Inwoonders drogen, en als zy die eten willen laten zy die eerst in water weken; gekookt zijnde eten zy het, of in zig zelfs alleen, of verstoten het tot Meel, makenden een Bry daar uit; daar zy ook, rauw zijnde, eene zeer zoeten Olie konnen uitparssen. Ga naar margenoot+Sapummener, een Boom-vrugt; deze is klein, gekookt en uitgedrukt smaakt ze als Kastanien; daar van bakken de Land-aard ook wel Brood. Ga naar margenoot+Mangummenauk, wast op een Boom de Eiken-boom gelijkende, niet groter als de Ekkels. Deze word mede eerst gedroogt, nagaans in 't water gelegt en gekookt; dat ook de Land-aard, by manquement van Brood, tot Vlees en Vis eten. | |
[pagina 209]
| |
De Carpok-boom, deze heeft een vrugt aan zig totGa naar margenoot+ ververssinge, maar moet veel gebruikt worden. De Wandelende Limoen-boom, zo genaamt om de ge-Ga naar margenoot+durige beweginge zijner bladeren zo ze afgebroken zijn; dat my voor waarheid is mede gedeelt, zijnde iets na oordeel boven natuurlijk. Betel, een wonderlijke schone uitmuntende Boom,Ga naar margenoot+ wegens een zekere destige Genees-balssem die hy van zig geeft. Janipapa-Poceywa, na de Land-tale; deze heeft me-Ga naar margenoot+de een vrugt de Appels niet ongelijk. Het zap daar uitgeparst bestrijken d' Indianen zig mede, zijnde eerst om 't lijf als water, na eenige tijd word het swart als Inkt, en na dat het negen dagen op 't lighaam gezeten heeft zo vergaat het wederom; daarom het van de Christenen negen-dagig Swart genaamt word, zijnde verscheide in zoort. De Boom Peruviaan of Gannaperida, deze is eenGa naar margenoot+ Medicinaal; de bast van deze Boom voor eenige Jaren in Europa gebragt, welkers poeder tot de Koortzen gebruikt word. Gannaperida is te zeggen Koortshout, en deze bast China genaamt; hebbende een koleur als roestig yzer, bitteragtig van smaak. 't Is eerst aan den voor-destigen Kardinaal de Lugo gezonden, en van daar is het in Neerland gekomen. Te Romen is het by de Vaders der Maatschap van Jesus te koop, die alleen deze bast een tijd herwaarts bekomen hebben; zijnde nu des zelfs deugt by de Medicijn-meesters genoegzaam bekent. Dog deze vind men alhier niet overvloedig. Turbit, is een Wortel; die heel wit is word meestGa naar margenoot+ gezogt, en is zo ligt dat het weg stuift als men het breekt. De Indianen gebruiken egter het grauwe, dat beter ruikt, daar van een dragma meer werking heeft als 't witte van drie. | |
[pagina 210]
| |
Ga naar margenoot+De Cocos-boom, deze alleen geeft alles wat byna de Indianen van noden hebben. Van de stam maken zy Planken en Scheepjes; van de baste die om de Cocos-noot zit bereiden zy Touwen, van de bladen ook Zeilen en dekzels voor hare Huizen, Waaijers, Matten en Tenten. In de Neut vinden zy veel zoet, klaar en gezond water; ook de bladeren in de mond genoemen voet de Mensch voor honger en dorst. In yder Neut is wel een halve Kan vol nat, als zy onrijp is; als de Neut rijp word, dan is dat water in een smakelijk pit, gelijk dat van de Hazel-noten, in een vaste substantie geheel verandert. De harde schil van de Neut is bekwaam om Lepels en Bekers, neffens Kalebassen, en alle andere gebruik van te maken. Zy drukken uit het pit een zap als zoete Melk, en ook een zeer lieflijke Olie, als die wat Oud is. Als zy een blossem af-trekken en op die plaats een Kan hangen, zo hebben zy alle dagen een Kanne vol nat als zoet Wei; als dit zap een uur in de Zon gestaan heeft, dan zo is het goede Azijn; zy maken ook van deze vogt goede Zuiker. Op het pit van de stam des Booms groeit een dun wit vlies, toegevouwen als Papier, wel 50. à 60. stuks dik op een, 't welk ook Papier van de Indianen is. Daar-en-boven als deze Boom heeft beginnen te dragen, vind men hem nimmer zonder vrugt: want hy brengt 'er nieuwe voort by yder Maand van het Jaar. Ga naar margenoot+Kanelen-hout, deze Boom mag plaatze grijpen, onder die tot de Genees-konst dienen, dewijl dat zijne kruidige schorze gezogt is van alle die met koude trekkingen gekweld worden, en gebruikt word om de mage t' ontlasten van alle drabbige en slijmagtige vogtigheden die haar t' onder houden. Den goeden reuk en d' eeuwigdurende groenig van dezen schonen Boom, hebben eenige over-redet dat dit eene zoorte van Lau- | |
[pagina 211]
| |
werier was; maar hy wast veel hoger, zijn stam is ook dikker, zijne takken zijn meer uit-gespreid, en zijne bladeren die niet wel zo lang zijn, zijn veel zagter en van een vrolijker groen. Zijne schorze die bedekt is onder een as-verwige huit, is dikker, en van eene wittere verwe als de Kanele die van den Op-gang komt; zy is ook van den scherper en van een bijtender smaak; maar in de schaduwe gedroogt zijnde, geeft zy een zeer lieffelijken geur aan de spijzen. Aygans of Duivels-boom, waar van men een takGa naar margenoot+ of blad plukkende, het zelve altoos in beweginge is en over de aarde heen en weer sweeft; daarom een Wandel-boom, of Blad, genaamt word, daar de Indianen zeer veel agtinge voor hebben en supperstitie opbouwen. Volgens getuigenisse der Indianen, vind men eenGa naar margenoot+ zeldzame Boom dewelke vrugten draagt als Eike, en bladeren als Oker-noten Bomen, zeer schoon en wel riekende. Staande op een Eiland daar geen Put, Bron, nogte water te vinden is, en aldaar geen Regen van den Hemel valt, (gelijk als men zegt in Egypten) uit welkers bladeren druipt gestadig zo veel water, terwijl dag en nagt even lang zijnde de dikke nevel op die Boom hangt, dat alle de Menschen en Beesten, op het gehele Eiland, overvloed van water konnen krijgen; 't welk een wonder-werk in de Natuur is. Den Druive-boom, die de Karaïbanen noemen Ouli-Ga naar margenoot+-em, wast tot eene middel-matige hoogte, en kruipt byna by der aarde aan den oever van de Zee: Maar in eene goede aarde word hy hoog, gelijk een van de schoonste Bomen van het Wout. Zijn bladeren zijn rond, dik, door-mengt met rood en groen. Onder de schorze van den stam, na dat men daar heeft af-geligt een bast van ontrent twe duimen dik, zo vind men een hout dat violet, vast en zeer bekwaam | |
[pagina 212]
| |
is om uitstekende Schrijn-werken af te maken. Hy brengt aan zijne takken vrugten voort, die men, als zy rijp zijn, nemen zoude voor grote violette Druiven: Maar in plaatze van korlen, heeft yder graan onder een tedere schelle, en onder zeer weinig stoffe die zuur-agtig, verversschende, en van tamelijk goeden smaak is, een harde kraak-steen gelijk die van de Pruimen. Ga naar margenoot+Sassefras-boom, beter als het Fransche van Doctor Monardes, daar hy veel van geschreven heeft. Ga naar margenoot+Tuna of Vijgen-boom, welke schoonze geen vruge dragen egter hoger werden gehouden als d' andere van die naam. Want van deze bekomt men het bekende Cochinillie; onder aan de bladeren kleven Wormkens zijnde bedekt met een dunne huit, de gemelde Wormkens zijn van buiten wit, van binnen Scharlaken-rood; werden genereert uit de zaad-kornkens, die men derhalven Purper of Scharlaken kornen noemd; dog deze Bomen vind men weinig. Ga naar margenoot+Honus-boom, deze is hoog en zierelijk; werd zeer geroemd wegens zijne schaduwe, als lieflijk en gezond zijnde. Derhalven zo dikmaals als d' Indianen zig ten Oorlog begeven, over Land reizende, (onder den open Hemel leggen,) legeren zy zig alle onder deze Bomen om hare schaduwe te mogen genieten; wijl die daar onder slapende het hoofd daar door niet beswaart en word, gelijk als onder andere Bomen gebeurt. Ga naar margenoot+De Boom Acaia wast byna in alle plaatzen, dog meest aan Berg-agtige wel-gematigde dalen. Zien 'er gans woest en doornig uit, de bladeren zijn klein, subtijl en smal gelijk Vogel-vederen; hy maakt zig aangenaam door een lange zeer lieflijk smakende hulzen, vrugt vol zaad hier en gins afhangende; van de zelve bakken d' Inwoonderen mede Brood. | |
[pagina 213]
| |
Samouna-boom, aan 't bovenste en onderste des stamsGa naar margenoot+ heeft hy een gemene dikte, dog in 't midden is hy meer als twemaal zo lijvig. Hebbende zo een tonnige en dik buikige gedaante, dat de voorby Reizende zig niet konnen onthouden van stil te staan. Uit de takken komen lange strengels, yder voorzien met een vijf bladig kwasje, zeer zierlijk verdeelt, gekerft en met veel aderen overtogen. Hy brengt lang-agtige hulzen voort, waar in zig rode Erweten onthoud; zijnde goed om te eten. Copeja, deze heeft zeer wonderlijke bladeren, de-Ga naar margenoot+welke zig aan beide zijden laat beschrijven gelijk Papier, want yder blad is dikker als een dubbelt Parkament, en gans taai: terwijl hy nog vars is, schoon dit lof-groen is, zo vertonen egter die daar opgestelde letteren zig wit; als de gedagte bladeren droog zijn geworden, werdenze wit en zo hard als een paneel van hout; dan nemen die daar op geschrevene eene geele verwe aan. Dit Boom papier verderft ganschelijk niet, en 't daar op-staande schrift kan men niet weg nemen, niet anders als 't door 't vuur te verdelgen. Molli-boom, zijne vrugten zijn klein en rond, deGa naar margenoot+ telgen zijn desgelijks klein en onvergelijkelijk groen; de kernen zijn uitwendig aan de bast zoet, inwendig een weinig bitter: uit deze bereid men een zeer lieflijken drank, vermits de vrugt in 't water zo lang gedrukt werd, datze eindelijk haren nectar van zig moet geven. Deze Boom werd by d' Indianen in zulk eene hoge agtbaarheid gehouden, dat de zelve de Goden hebben toegewijd. Guiti iba, deze zoort vind men menigerlei; de bastGa naar margenoot+ is grijs, de stam overtreft Teiken-hout in hoogte, vastigheid, hardigheid en geduurzaamheid. Aan de takken zitten de bladeren d' eene onder d' andere, lang- | |
[pagina 214]
| |
agtig rond gevormd als een tong; de blossem zijn lang-werpig, klein, geel en zonder reuk. De Boom bloeid lang, en krijgt langzaam vrugten; dikmaal werd d' eene helft des Booms in dit, d' ander in 't volgende Jaar met rijpe vrugten bezet; in 't derde Jaar rust hy, eindelijk werd hy in 't vierde Jaar overal vrugtbaar. De vrugt is genoemt Guiti-coroya, is groter als een gemene Appel, vol bulten of zeer gebuchelt; de verwe der huit vergelijkt zig met swart Brood; 't marg is week geel, zo wel van smaak als van reuk, zoet en aangenaam, over-een-komende met Brood. De grote en gedaante van de inwendige steenen verbeelden een Ey; de basten zijn hout-agtig ruig en besluiten eene witagtige kern. Ga naar margenoot+Ayaquicueramo-boom, of 't geschilderde hout, van andere genaamt Tyger-boom; deze is groot en in menigte bebladert met Olmen-loof, al hoe-wel nog smalder. 't Hout is bont-verwig geschakert, waar door buiten twijffel de naam van Tyger-boom ontstaan is; en zinkt fluks na de grond, zo haast men 't in 't water werpt. 't Is inzonderheid bekwaam voor Draaijers, schoon in 't oog en van een goeden reuk; daar druipelt een Oly uit zo goed als Styrax, en word in gebruik zo dienstig gehouden. Ga naar margenoot+Yito, zijnde in grote de Europaeische Peere-boom gelijk, met lang-agtige dunne toegespitste en na de lengte merkelijk dik geäderde bladeren, staande aan kleine steeltjes; de vrugten wassen digt aan een op de wijs der Druiven. De meeste Inwoonders is deze Boom wegens zijn zierelijke vrugten genoegzaam bekent; zijnde ondeugend tot nuttiging en van binnen geheel houtig. Men vind deze vrugten 't gansche Jaar door, en in de Lente zeer schoon geel, korts daar na verandert ze zig in een donker gemengde verwe, zonder eenige hoop van gebruik te geven, | |
[pagina 215]
| |
even zo weinig als de bladeren en het hout des Booms zelfs. Boom Mazarandiba, mede onze Karssen-boom inGa naar margenoot+ wasdom, hout, bladeren en vrugten t' eenemaal gelijk zijnde. Uit zijne wildheid in de Hoven gebragt, daar hy bloeid en draagt ontelbare vrugten, een weinig anders als de Europaeische Karssen, als ook van gestalte. Wijl deze zulken rondheid niet hebben, maar een weinig plat-agtiger, ook korter, maar dikker gesteld zijn; hier by komt nog datze met eene taije huit zijn overtrokken, in 't begin rood, dog als zy rijp zijn geworden van eene gemengde verwe en verschotene koleur; 't zap is wonderlijk, werdende van de Inwoonders met grote begeerte genoten. Ibipitanga, voortijds gerekend onder de wilde gewas-Ga naar margenoot+sen, en om zijn zierelijkheid in de Hoven verpland: zy zijn onze Karsse-bomen in alles gelijk, behalven dat de stam zig veel krommer omdraaid, en hem nevens de tak nu gins, dan herrewaarts wend. Heerlijk zijnze verzierd met een gans groene loof en witte bloemen, na welke een ronde vrugt voort komt gelijk een Moerbesi, in 't begin van een gemengde verwe, dog allengskens rood worden; heeft ook diepe striemen en een bloem navel. Gemenelijk werden deze vrugten in de Regen-maand rijp, niet alleen de huit, maar ook 't vlees is gemengd rood; 't zap rijk van een warme en eenigzins bittere smaak, egter vermengt met een aangename scherpheid een weinig zamen trekkende; van binnen zit een wit-agtige steen, waar in een warme bittere kern is. Deze vrugt diend niet alleen tot een bancquet, maar ook een aangename verkwikking voor de zieke; zy verfrissen een swakke maag, benemen de walging en verdrijven de winden. Guanaua, zijnde een klein lustig Boomtje, dewel-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 216]
| |
ke een vrugt draagt byna een 's Menschen hert gelijk zijnde; hebbende voor aan een spitje groene en harde schelpen; uitwendig is ze met een huitje omvangen, inwendig Sneeuw wit. Aan eenige Plaatzen vind men deze vrugten van eene andere gestalte en vorm, zijnde de Appel rond en goud-verwig, inwendig vol kleine besien of kernkens, welke Kastanien bruin, en in 't eten boven-maten lieflijk zijn. Ga naar margenoot+Janipabas, deze Boom strekt in een grijs-grauwe bast; zijn hout is gebrekkelijk, dog marg rijk; de telgen zijn bekleed met lang-agtige bladeren, hebbende de gestalte van Osse tongen, dog aan beide einden onder en boven spits toelopende, ontrent een of ander half voet lang; welke yder Jaar, inzonderheid in December, afvallen, al-hoe-wel niet al te zamen gelijk, maar op verscheide tijden. Egter ontbreekt het deze Boom niet aan een rok, want terstond komen weêr varsche bladeren voort, welke de plaats, der oude afgeworpene lompe, met een nieuw kleed verzieren, 't geen yder Maand geschied. Zijn bloemen, welke hy in Maart en April vertoond, zijn klein en koekig wit van verwe; de vrugt is zo groot als een Oranje Appel en ook wel groter, dog dun van bast; heeft een lijm-agtig marg, wel-riekend, scherp van smaak en verkoelende. Midden in den Appel vind men een hol met zaat-kernen vervuld, en met wat weker vlees omringt, welke ook gegeten werden. Deze Appelen nog onrijp zijnde zijn groen, maar als die tijdig zijn geworden gelijk de Mispelen, rotten ook gelijk deze, en zijn dan ook eerst regt murwe om t' eten. 't Gehele Jaar door komenze voort; werden niet gezoden maar rauw genuttigt, zijnde aller aangenaamst wanneerze in Zuiker in-geleid zijn. Ga naar margenoot+Chilli, deze is van twederlei geslagt; d' eene zoort | |
[pagina 217]
| |
heeft eene grote gladde rode-gele stam, vervuld met een taai merg; de bloemen zijn wit-agtig, de bladeren geweldig groot en bleek-rood; de vrugt is de rode Hazel-noten gelijk, overtrokken met een wittegele huit, de smaak is bitter. d' Andere zoort, draagt Citroen gelijke bladeren, dog groter, beide basten zijn bitter, en in water gezoden is goed voor de Loop. Boom Guayaba, heeft de grote van een Steen ofGa naar margenoot+ Steek-eik, of Oker-note-boom; de bast is uitwendig as-grauw, dog met vele groene vlekken beworpen; inwendig byna rood, een halve vinger dik en bovenmaten hard; zo dat men de zelve, als 't hout eerst nieuwelijks geveld is, nauwelijks met Bijlen of yzere Knodzen van de stam kan afkrijgen, wijlze zo gans vast daar aan kleeft, dog na verloop van eenige tijd laatze zig met weinig moeite aflossen. 't Gedagte hout schijnt van buiten byna swart-agtig; in swaarte van gewigte gaat het alle ander hout te boven, 't minste stukje daar van, hoe klein 't ook zijn mag, zal nooit op 't water boven drijven, maar terstond na de grond zinken. De smaak is niet onaangenaam, schoon men straks eenige bitterheid op de tong gewaar word; de bladeren zijn dik, klein, hard, groen en veel geädert. De vrugt heeft eenige gelijkheid met de Kastanien, zommige met Pruimen, andere met twe aaneen gewassene Vijgen, nog andere de gedaante van een hert; de lengte is van een dwars-vinger, de breedte wat minder, de verwe als een verwelkte Pruim. Acajou, deze is eene grote Boom, zo hoog als onzeGa naar margenoot+ Europaeische Beuken, dog nog wijd uitgespreider van takken, welke zelfs tot op d'aarde komen. De bladeren zijn stekelig; zeer breed, dog tegen de steel spits, en lopen voorwaarts rond toe. Zijne bloesse- | |
[pagina 218]
| |
men draagt hy kroons wijze, zo dat 'er 8.9. à 10. by een staan, en in een bundeltje of kroon zig over de hondert vertonen. Yder bloem bestaat uit vijf smalle bladerkens spits toelopende en van een aangename reuk: na deze bloem komt een Kastanie voort, in de gedaante van een nier; terwijl de zelve toeneemt, wast allengsken tusschen haar en de stengel of steel, een langwerpige Appel, Ey-rond, ook wel gans bal-rond, rijp zijnde, heeft hy een spons-agtig taai vlees of marg, en veel scharp zoete t' zamen trekkende zap, dat grotelijks den dorst lescht, en dat men hout zeer nuttig voor de borst te wezen, en voor de flauwten, gemengt zijnde met wat Zuiker. Uitwendig is de schil of gans geel, of gans rood, of ook uit beide deze verwen gehalveert. Op zommige Bomen ziet men deze vrugt bloed-rood en kogelrond, deze is wel het zuurste; aan andere wederom geel en langwerpig; aan nog andere geel en rond. Van dit Appel-zap, werden de Doeken of Langoutiens der Indianen besmet als yzer vlakken, 't welke daar niet uit is te krijgen, voor dat deze Bomen wederom een nieuw Zomer kleed aan trekken, en hare bloei geven. Ga naar margenoot+Wol-bomen, verdeelt in grote en kleine; de grote zijn hoog, ruig van doornen, en gebladert gelijk de Olijven, met witte kleine bloemen. De vrugten vergelijken zig in gestalte en grote met een kleine Meloen, zijnde vol witte vezel-agtige vlekken, tusschen welke ronde zoete kernen steken gelijk Hennip-zaad; zeer gezond zijn ze gegeten, zo wel rauw als geroost, en maken 't lighaam vet. Ga naar margenoot+De kleine Wol-boom, hebbende een middel-matige hoogte, en is bewassen met kloek-vormige gele bloemen. Als de vrugt rijp is werd ze in vier delen geklooft, uit welke de Boom-wol voort komt, in de | |
[pagina 219]
| |
grote van kleine pillen; in 't midden vind men swarte zaad-kernen, zo dik als een Boon en dragende de gedaante als een nier: van deze Wol spinnen de Indianen 't Gaarn tot de Hang matten. Achiote, deze Boom wast byna in alle Amerikaan-Ga naar margenoot+sche Landen, en zig begerelijk makende, niet alleen by de Wilden, maar ook by de Christenen, Barbaren en Europëers, zo door zijne gezonde eigenschappen, als door de rode verwe welke hy uit-levert. 't Hout dezes Booms, wrijft men aan een ander hout van den zelven aard, en zo bekoomt men 'er vuur van; gelijk by ons uit staal en vuur-steen. De bast dient tot Touw-werk, 't welk sterker is als 't geen men uit Hennip werkt. De rode kernen uit de vrugt zijn koud, droog en een weinig zamen trekkende; dit werp men in warm water, 't welk men roerd, tot dat het de roodheid der gedagte kernen na zig heeft getrokken. Hier na maakt men 'er kleine Koekjes van, welke niet alleen een treffelijk Heel-middel is tegens alle onordentlijke Bloed-vloeden, maar ook onder de spijze gemengt zijnde de zelve een aangename smaak en lieflijke verwe geeft; inzonderheid komenze met deze hare deugd de Chocolate te nut, in eene zekere maat daar by gedaan werdende, konnende dan deze drank veel zekerder gebruiken, gevende kragt tot reininge des bloeds en sterkinge des ingewants. Musa, een Indiaans Gewas of Boom, 't wast on-Ga naar margenoot+trent zes of zeven ellen hoog; de bladeren zijn gelijk die van 't Zuiker-Riet, breiden zig ook zodanig uit datze zomtijds een gansche el lang en een halve el breed zijn, in 't midden door trokken van eene brede rib. In de Zomer verwelken deze bladeren, 't zy van zelfs of van de grote hitte, zo datze gezamentlijk afvallen; en in de Herfst of Groten Regen-Tijd alleen de blote ribben overig laten. De vrugten zijn | |
[pagina 220]
| |
niet groot, en rijp wordende zo krijgenze een geel bleke verwe; uitwendig zijnze met een huit overtrokken de Vijgen, welke zig met de vinger laat afstropen. Daar is nog kern nog zaad in; als men ze eet zo schijnenze in 't eerst zonder smaak te zijn, maar daar na bevind men ze hoe langer hoe lieflijker. Ga naar margenoot+d' Indiaansche Boom Guabipocacabila, of anders geheten Pao-vello, wijl zijne basten zeer week en gerimpelt zijn; als de bloemen afvallen, ('t welk in de Lente of Kleine Regen-Tijd geschied,) zo volgen daar op zoete, dog krom-gedraaide en onvormelijke, hulzen; in 't begin groen, maar na verkregene volle rijpheid werdenze swart en verrotten. Dezen Boom heeft geen lust aan beschaduwde Bosschen, maar gebeert van de Zon beschenene Velden, alwaar hy de voor-by gangers lieflijk verlustigt door zijne zierlijke bloessemen en reuk, gans aangenaam voor oog en neus. In hout, bast, pit en gebrekelijkheid, komt hy met de Flier-boom byna over-een; voor aan de tak gaan lange spruiten uit, en uit de zelve vele telgjes, drie of vier nevens den anderen; de bladeren zitten altoos twe en twe tegens over malkanderen aan korte steeltjes, zijn in 't aantasten hard gelijk Parkament; uitwendig in aderen en verwe de varsse Salie-bladeren gelijk. Onder en tusschen de bladtelgjes wassen desgelijks steeltjes, twe of drie vingeren lang, en aan de zelve twe of vier-en-twintig bloemen op een trosje, yder aan vijf bleek-gele bladeren, in plaats van de bloem-lellekens hangen 'er vele draden uit ander halve vinger lang, de binnenste helft geel, de buitenste rood-agtig en gekruid zijnde. Deze bloemen maken zig gans aangenaam door haren behaaglijken reuk, en te gelijk de gehele Boom: de vrugt komt in hulzen, vier of vijf vingeren lang en voor toegespitst. 't Marg uit de wortel is wit-geel; | |
[pagina 221]
| |
eerst doet men de dunne bast daar van, daar na snijt men ze in stukken, en men leegt ze in Fontein-water eene gehele nagt lang onder den open Hemel; dan zo drinkt men 't voor velerlei gebreken en swakheden des lighaams met groot voordeel. Tzapotl of Chochizapotl, deze Boom is groot en vanGa naar margenoot+ een wild aanzien, zijn loof is als dat van de Citroenbomen dog dun; drie en drie bladeren zitten altijd by een. De stam is met witte vlokken besprenkelt; de bloessem bleek en klein; de vrugt van gestalte en grote als een Quee, wel lieflijk t' eten, maar niet zeer gezond, vermits de kern, des daar aan zittende steens, een dodelijk vergif in zig heeft. Timbo, deze vind men in veelderlei en wonderlijkGa naar margenoot+ gevormde zoorten, 't werd ook op menigerlei wijs gebruikt en te gelijk misbruikt; zijnde van een vermakelijke aanschouwinge. Vertonende zig gelijk Touwen in de Lugt uitgespannen, en schoon hare dikte nauwelijks die van een duim is, zo verheffen zig egter de takken zo hoog als den top der aller hoogste Bomen, verootmoedigen dan van boven zig nederwaarts ter aarde, klimmen dan ander-maal weder op, en formeeren op deze wijs ontelbare veel zodanige Touwen, waar door ten laasten, uit deze hoog opklauwterende, gansche toegewassene en byna ondoordringelijke Bosschen komen te ontstaan. Eenige vind men zo dik als een Menschen been, nu van een vierkante, dan van een rond figuur. Papayo of Papaye, is een Boom die zonder takkenGa naar margenoot+ groeid, tot de hoogte van vijftien tot twintig voeten, dik na gelijkmatigheid, hol en sponsie-agtig van binnen, daarom gebruikt men hem om over-al waar men wil de vlieten van de water-sprongen te leiden. Daar zijn'er van twe zoorten, waar van d'eene gemeenlijk gezien word in vele Plaatzen. Zijne bladeren zijn | |
[pagina 222]
| |
verdeelt in drie puncten, byna als het blad van den Vijge-boom, zy zijn gehegt aan lange staarten, die dik zijn gelijk den duim, en hol van binnen: zy komen uit den top van den Boom, van waar gebogen zijnde, verscheide vrugten bedekken, die rond zijn; en van grote als een Quee-peer, zy wasschen rondom den stam, waar aan ze gehegt blijven. Ga naar margenoot+d' Andere zoorte van Papaye-boom, is schoonder en meer beladen met bladeren als den anderen. Maar het gene hem meer doet agten, dat is zijn vrugt die van de grote is als een Meloen, en van de gedaante als een Vrouwe borst. Inwendig is 't vlees rood agtig en boven-maten zoet, zo morw, dat men 't met een Lepel kan uit scheppen; de hoedanigheid is gans koud, ja tot zo verr' toe datze te veel gegeten zijnde, een Man tot het Egt-werk onbekwaam maakt. Dikmaal vind men aan deze Boom Lelijen gelijke bloemen, en te gelijk zo wel onrijpe groene, als rijpe gele vrugten. Deze Bomen, hebben dit byzonders, dat zy nieuwe vrugten geven yder Maand van het Jaar. Als men maar een blad, of een stuk van de stam in d'aarde werpt, zo schiet dit gedeelte terstont wortelen, en wast veerdig op tot een zeer groten Boom. Deze vrugt gesneden in riemen, als Rapen, en gestooft, met een of ander stuk Gezoute, of Vars of Rook-vlees, Spek of gerookte en ingeleide Worsten, daar een hongerige eere voor dragen kan. Ga naar margenoot+Caarobo, van deze Boom vind men verscheide geslagten, 't zaad hier van zig vergelijkende met het Radijs-zaad; gedroogt, gestoten en met zekere Hars vermengt, geneest de been-breuken en verstruikte leden. De bladeren werden gebruikt tegen allerlei Imerten des lighaams, zelfs ook tegen de vuile Pokken; dog men moet voorzigtig hier meê omgaan, na | |
[pagina 223]
| |
regte maat en gewigte, of anders een wanzinnigheid, of zeldzame Phantazy verwagten. Hoitzxochitl, deze is klein maar gans loof-rijk; deGa naar margenoot+ bladeren zijn groter als die van de Myrthen, en met verwondende stekels gewapend. Is verzierd met kleine ronde Karmosijn-rode bloessems, welke de Indianen aan een draad rijgen, werdende gebruikt tot Conserven. De bast pulverizeert men tot verdrijving der lit-tekenen der vuile Pokken. De kern der vrugt in water gesmolten en in de neus-gaten gedruppelt zijnde, verzagt de Hoofd-pijn, en neemd weg de Tand-smerten. Mandyba-boom, heeft een stam ontrent een duimGa naar margenoot+ dik met knobbels zes, zeven à agt voeten hoog opschietende; heeft in zig een marg gelijk dat van de Flier-boom, en geeft een zap of Melk. Boven heeft deze stam vele takken, en uit de grote spruiten vele kleine telgen, waar aan drie, vier of meer smalle bladerkens zijn, langagtig van gestalte, gevormd als een Starre, groen verwig, en de Paeonien-bladeren niet ongelijk. Deze staat op eene wortel die twe of drie voeten lang, en zo dik is als een Menschen been, onder aan 't einde rondagtig; uitwendig van verwe gelijk de bast der Hazel-noten-boom; inwendig wit; morw en vol lijmagtig zap, 't welk een zeer dodelijk vergif is. Govoua, deze Boom heeft een vrugt, in grote enGa naar margenoot+ gestalte de Pompoenen niet ongelijk; ja zo, dat men nauwelijks eene der zelve in de hand kan houden. Dit gewas snijden de Vrouwen aan stukken, en werpen 't in een groot aarde Vat; doen 'er water op en roerent met een stok geweldiglijk om tot dat het schuim van zig geeft: 't welke de Indiaansche Vrouwen gebruiken in plaats van Zeep, en de gedagte Hang-matten zo wit als Sneeuw mede maken. | |
[pagina 224]
| |
Ga naar margenoot+Aloë-boom, 't welk de Indianen tot kennis hebben; de zelve is een genoegzaam groten dikken Boom, dragende bladeren die gelijken naar die van een Persich-boom, dog een weinig groender en blinkender. De Boom eigentlijk vervat in zijn hart een swart en Oly-agtig hout, bijtende en van een zeer goede reuk zijnde, wezende die van de dikte eener Tonne, hebbende hy in zijn hart niet meer dan dit swart hout, gelijk men pitte in een kleine Amandel-boom van 6. à 7. Jaren van binnen zoude mogen vinden. Dit hout is heel hart, en waar het swart is aldaar stuit de Bijl in 't houwen op af; en gaat te gronde, in 't water geworpen zijnde, als een steen. Ga naar margenoot+Sandel-hout-boom, of by andere genoemt Roze-bomen-hout, hebbende byna die reuk, bezonder als zy eerst vars gehouwen is; dog by vervolg van tijd verliest het weder de zelve. Ga naar margenoot+Tamarinde, de bolsters zijn van gedaante byna als de Roomsche Bonen in hare basten, dog breder en wel groter. Ga naar margenoot+Bananas-boom, zy klimt in de hoogte van twaalf tot vijftien voeten uit 'er aarde. De vrugt is lang van twaalf tot dertien duimen, een weinig gekromt na het uit-einde, dik byna als den arm; brengt in zijn tros niet meer voort als vijf-en-twintig of dertig ten meesten, die niet al te digt gedrongen zijn d' eene tegen d' andere; hebben het vlees vast en digt, bekwaam om gebraden te worden, of onder d' assche, of in den Pot by de spijze, of gekonfijt, en gedroogt in den Oven, of in de Zon, om beter bewaart te konnen worden. Om van deze vrugten te hebben, zo snijd men de Bomen (die niet meer dragen als een eenige reize in haar leven) by den voet af, en men ondersteunt met een vork den dikken tros, uit vreze dat hy zoude blutzen in het vallen. Maar men zet | |
[pagina 225]
| |
'er het Sny-mes niet graag in, dan als men bespeurt dat 'er eenige van de Vrugten van yder tros zijn, die een geluwe huit hebben; want dat is een teiken van rijpigheid: en dan te Huis gebragt zijnde, zo rijpen d' andere die nog groen waren d' eene na d' andere, en men heeft yder dag nieuwe vrugt. Jak of Gjak, groeid op geen veel hoger Boom alsGa naar margenoot+ de voorgaande; de vrugt gelijk in grote een Pompoen, van buiten is hy goud-geel, door streept met kloven, vol kernen, daar onder eene steen die niet wel stukken te kraken is. Deze vrugt is eenigzins onvermaaklijk in 't eerst in de mond, als zijnde slijm-agtig en klam, maar geeft een dubbeld goed aan de maag, als zijnde zeer versterkende en goed voor de lendenen. Duroyen, deze is de Gjak eenigzints gelijk, rondGa naar margenoot+ van gedaante, de aangenaamheid van buiten, is ongelijk die van binnen; op 't eerste openen geeft het een reuk gelijk als een verrotten Ajuin, 't gene men daar van eet is wit-agtig, in twaalf Cellekens door de vliezen verdeeld, welke gevult zijn met steenen, zo groot als Haze-noten, die heel wit, en dies te neffens hartsterkende zijn. Arak-boom, deze groeid in de hoogte gelijk de Pal-Ga naar margenoot+mites-boom; de vrugt is een sponsie-agtige holle zelfs-standigheid, boven of met pluimen voorzien, daar de fruit in verborgen hangt, in zijn kluisters besloten, het heeft de gedaante van een Oker-noot, van gelijke grote, van binnen wit, dog de schil is niet ligt te breken. Het heeft nog reuk, nog smaak, en word ook zelden alleenig gebruikt; zijnde gemengt met de Betel zeer goed voor Colijk, voor swaarmoedigheid, voor de Wormen, het wekt ook de Venus op, zuivert het ingewand, en voor komt den honger. | |
[pagina 226]
| |
Ga naar margenoot+Boom Aovai genaamt, de zelve stinkt zo misschelijk als of het Knoflook waar, dan als de zelve afgehouwen word kan men kwalijk by de stank duren. Zijn vrugt is mede de Kastanie gelijk, dog heel giftig; maar de Wilden houden de zelve in eeren, dan zy maken hare Rasselen daar van. Ga naar margenoot+De Boom Hivourac, wiens bast zo dik is als een vinger; is een vrugt die niet wel gelijkenis kan gegeven werden, dog van een zeer goede smaak als die vars plukt. Ga naar margenoot+De Boom Ehonne is redelijk hoog, als een Lauwerier; dier zelver gewas is groen, en geformeert als een Hoender Ey, makende daar ook wel hare Maraka uit. Ga naar margenoot+De Boom Cujeté, deze draagt een vrugt als een Appel, twe vuisten dik, zijn geformeert als een Kelk, onder in de zelve zijn kleine kernen als Amandelen, hebben byna ook de zelve smaak; de schalen gebruiken zy ook tot Kalebassen om uit te drinken. Ga naar margenoot+De Boom Ayri genaamt, de bladeren zijn den Palm-boom gelijk, dog zijn stam is rondom vol scharpe doornen; wiens vrugt is redelijk dik, heeft midden in een Sneeuw witte kern, en om t' eten is hy ook niet goed. Van des zelfs hout maken de Wilden hare Pijlen. Ga naar margenoot+De Boom Bannijani, gelijkende eenige aanmalkanderen gebonden, welker takken zig van de hoogte of top punt af, wederom in een regte linie planten, in 't water, zo wel als in de grond, spruitende alzo wederom uit eene gehele Akker in 't ronde, door welke groeizaamheid gehele Velden als in-gesloten zijn. Ga naar margenoot+De Boom Arabauten, is de alderberoemste, voornamelijk wegens de rode verw, zo de Schilders daar uit maken konnen; hy is in de hoogte en de menigte der takken de Eiken-boom gelijk. Eenige dier | |
[pagina 227]
| |
Bomen zijn zo dik dat zy drie vadem in de ronte houden; aan de bladeren de Palm-boom gelijk; draagt gene vrugt. 't Hout is zo hard dat men het kwalijk splijten kan; in zig zelven van natuur of eigenschap niet groen, of vogtig, maar droog, zo dat als men het aansteekt geeft het een weinig rook van zig, en de as valt ook rood, daar een Loge van gemaakt en wit Linnen daar in genat, zal het zelve ook vast rood worden, en zodanig dat men het met Zeep niet kan uitwassen. De Bomen die tot Timmeringe gebruikt worden,Ga naar margenoot+ als, Cederen-hout, in twe zoorten. Letter-hout, zo menigvuldig dat het vervoert word. Wanen, Locus, Bruin-hart, Groen-hart, Bijl-hout, Bolletrye, geel Spikkel-hout, Krap-hout, Yzer of Zink-hout, wegens zijn vastigheid. De Grond-gewassen bestaan ook uit verscheidene zoorten, als hier na zal blijken. Voor eerst dan Openawk, zijn ronde wortelen eenGa naar margenoot+ grote Boom-neut groot, eenige groter. Wassen aan vogtige plaatzen, en hangen veel aan malkanderen, als of die met een snoer door trokken waren: in water of andere vogt gekookt geeft een goede spijs. Okerpenauk, deze is mede rond, wast aan dorreGa naar margenoot+ plaatzen, zijn by wijlen zo groot als eene Menschen kop. Wijl zy van een drogen aard zijn, moeten die vars genoten worden. Deze dienen nog te koken, nog te braden, etende die in tijd van nood, als het aan andere bekwame aard-vrugten mancqueert. Habascon, deze is een verwarmende wortel, in gro-Ga naar margenoot+te en figuur de Aard-Appel gelijkende. Men pleeg die ook onder andere spijs te koken, dan alleenig is deze niet goed. Aypi, deze diend niet alleen tot Meel, maar isGa naar margenoot+ ook goed om t' eten. Als men die een weinig in de | |
[pagina 228]
| |
asse laat braden, word die week, en barst door de warmte op gelijk Kastanien, hebbende ook gelijke smaak. Ga naar margenoot+Manioc-wortel, deze gebruiken d' Indianen in plaatze van Koren, van dewelke men een Brood maakt dat tamelijk lekker is, en dat men Cassave noemt, waar van we te voren iets gesproken hebben. Deze wortel is zo vrugtbaar dat een bunder Lands, daar mede beplant zijnde, het meer Perzonen zal voeden als 'er geen zes zouden konnen doen met de beste Tarwe bezaaid. Zy schiet een krom hout van de hoogte van vijf tot zes voeten, dat zeer ligt om te breken is, en vervuld met kleine kwasten; haar blad is smal, en lang-werpig. Ten einde van negen Maanden is de wortel tot hare rijpheid. Zo d' aarde niet te vogtig is, kan 'er de wortel haar drie Jaren in behoeden zonder te bederven: alzo dat 'er geen Koren-solder nodig is om 'er haar op te leggen, want men trekt haar uit 'er aarde na de mate dat men haar heeft van doen. Om deze wortel te doen op-komen, moet men dit hout nemen, en by stokken snijden, die ontrent een voet lang zijn. Daar na in den Tuin kuilen maken met een Spâ, en zetten drie van deze stokken op een drie-hoek in d' aarde die men uit deze kuilen gegraven heeft, en van welke men een kleinen verheven hoop heeft gemaakt: Men noemt dit in de kuile planten. Maar daar is eene andere wijze om den Munioc te planten, dat men noemt te poten met den In-steker, die vaardiger en gemakkelijker is, dog die zulk een schonen nog zo wel-geagten Manioc niet voort-brengt. Dit bestaat niet als in een gat in d' aarde te maken met een In-steker, en daar het hout van den Manioc regt over einde in te poten. Maar men moet agt nemen die plantende, de kwasten niet na beneden te stellen, om dat als dan de | |
[pagina 229]
| |
stokken niet zouden voort-schieten. d' Indianen gebruiken gene andere wijze: dog om die op zijn tijd te hebben, nemen zy den loop van de Mane waar, en dat d' aarde een weinig bevogtigt is. Daar zijn verscheide zoorten van deze Boomtjes, die niet onderscheiden zijn als in de verwe van de schorze van haar hout, en van hare wortel. Welkers schorze grijs; of wit, of groen is maken een Brood van goeden smaak, en zy groeijen in weinig tijd: Maar de wortelen die zy voort-brengen zijn van zo goeden bewaring niet, en zy vermenigvuldigen zo niet als die van den roden of violetten Manioc, die de gemeenste is, de meest-geagte, en d' allervoordeligste in de Huishouding. Het zap van deze wortel is koud gelijk dolle kervel, en het is zo kragtig een vergif, dat d' arme Indianen ten vuure en ten bloede vervolgt zijnde door de Spaanjaarden, en willende een wreder dood vermijden, haar dienden met dit vergif om haar zelven te doen sterven. Maar ten einde van vier-en-twintig uuren dat dit zap, zo vergiftig voor allerhande Dieren, uit zijne wortel is getrokken, zo verliest het zijne boze en gevaarlijke hoedanigheid. Patate, is eene wortel die byna van de gedaanteGa naar margenoot+ is als de Artisiokken onder d' aarde die men Toupinambous, of Indiaansche Artisiokken noemt, maar van een veel verheven 'er smaak, en van eene veel betere hoedanigheid voor de gezontheid. Zy wast tot volkomentheid in ligte aarde, middelmatig vogtig, en een weinig gebouwt zijnde. Deze wortelen zijn van onderscheide verwen, en uit een zelve veld zal men 'er dikwils trekken die wit zijn, als de gemeenste; die violet zijn; die rood zijn, gelijk de Biete-wortelen; die geluw zijn; en die gemarmert zijn. Zy zijn alle van een uit-nemenden smaak: want aangezien zy met geen water zijn vervuld, en dat zy zijn gewassen | |
[pagina 230]
| |
in een middelmatig vogtig en droog Land, dat van het eene en van het andere mede-deelt, zo hebben zy den smaak van Kastanien, en zijn van een beter voedzel als de Cassave, die het lighaam uit-droogt; want zy zijn zo dorre niet. Gewoonlijk laat men deze wortel braden in een groten yzeren Pot, op den bodem van dewelke men een klein weinigje water doet: Dan stopt men zorgvuldiglijk met Lijnwaat het dekzel over-al digt toe, op dat zy door deze verstikte hitte zouden braden. En dat is den gemeensten opdis voor de Dienaren en voor de Slaven des Lands; die haar eten zo uit den Pot komende, met eene zoppe gemaakt van Pyman en Oranje-zap. Ga naar margenoot+De Plante Pyman of Amerikaansche Peper, is de zelve die de natuurlijke des Lands noemen Axi of Carive; zy wast digt, gelijk een klein bosje zonder doornen. Haren stam is over-kleed met een as-verwige huit, zy draagt verscheide kleine takjes, die beladen zijn met eene menigte van bladeren, langwerpig, getant en van verwe als aan-komend groen. Daar zijn 'er van drie zoorten die nergens in onderscheide zijn als in de gedaante van de schelle, of van de vrugt die zy dragen. d' Eene brengt niet als een kleine rode knop voort, die langwerpig is gelijk een Kruit-nagel, hebbende van binnen een dun zaad, veel heter als de specerijen die van de Op-gang komen, en byna in-brandende, het welke deze bijtende hoedanigheid ligtelijk mede deelt, aan alles daar het by gebezigt word. d' Andere zoorte, heeft een veel dikker schelle, en langer, die volkomen Vermillioen word, rijp zijnde, en als men die in de zaucen gebruikt, maakt zy haar geluw, gelijk de Safraan zoude doen. De derde, heeft nog een groter schelle, die dik is, rood gelijk het levendigste Koraal, en die niet eenparig is vereenigt. Het graan zo scherp niet | |
[pagina 231]
| |
zijnde, nog zo gekruidet als dat van d'andere, hangt in het midden. Dit is een van de schoonste vrugten, die men zoude mogen zien, als hy rijp is. Men gebruikt deze schelle, en het graan dat'er in is, in plaatze van Peper, om dat deze vrugt een verheven smaak geeft byna als die van deze specerije. d'Uitkomsten niet te min zijn zo loffelijk niet; want na dat hy een weinig op de tonge heeft gebeten, zo ontsteekt hy het gehemelte door zijne in bijtende kragt: in plaatze van de borst te versterken, en te verwarmen, zo verswakt hy ze, en veroorzaakt'er verkouwingen. Ananas, deze is gehouden voor d'allerlekkerste vrugtGa naar margenoot+ van geheel Amerika. Hy is ook zo schoon en van zo zoet een reuk, dat men zoude zeggen dat de Natuur in zijne gunste heeft besteed, alles wat zy allerzeldzaamst, en allerdierbaarst onder alle hare schatten bewaarden. Hy wast op een stronk ruim een voet hoog, die bekleed is met ontrent vijftien of zestien bladeren. De vrugt die tusschen deze bladeren wast, en die op dezen stronk verheven staat, is zomtijds van grote als een Meloen. Zijne gedaante komt zeer na-by die van de Pijn-Appel. Zijne schorze, die verheven is met kleine by-voegzelen in maniere van schobben, van een bleek groen, met inkarnaat geboord, leggende op een geluwe grond, is beladen van buiten met verscheide kleine bloemen, die na de verscheide aangezigten van de Zon, haar bekleden met zo vele verscheide verwen als men in de Regenboog bespeurt. Deze bloemen vallen ten dele af, na de mate dat de vrugt rijp word. Maar dat hem meerder glants geeft, en dat hem heeft verworven den tijtel van Koning onder de vrugten, is dat hy gekroont is met een groten tros, gevlogten van bloemen en van verscheide bladeren, vast, en getand, die van | |
[pagina 232]
| |
een levendig en blinkend rood, en die hem eene verwonderlijke bevalligheid geven. Het vlees of de pappe die onder de schorze begrepen word, is een weinig draad-agtig; maar het versmelt t'eenemaal tot zap in de mond. Hy heeft zulk een verheven smaak, en die hem zo eigen is, dat de genen die hem volkomentlijk hebben willen beschrijven, en dit niet konnende doen onder een eenige gelijkenis, ontleent hebben alles wat lekker word gevonden in de blauwe Pruim, in de Aard-besie, in de Muskaat, en in de Renet-Appel, en na dat zy dit alles hadden gezegt, waren zy gedwongen te belijden, dat hy nog een byzonderen smaak heeft, die niet ligtelijk uit-geleid kan worpen. Ga naar margenoot+Milie of Maïs, anders Turksche Tarwe, gelijkende wel de Engelsche Erweten, dog van verscheidene koleuren, zo wit, rood, geel en Hemels-blauw. Als het tot Meel gestoten is, zo bereid men die met Gerste Meel. Daar van werd ook een Bier gemaakt, en als men Hoppe daar toe doet, geeft het heel goed en kragtig Bier. De korrelen zijn zeer vermenigvuldigende, gevende een korrel wel ruim duizend wederom. Groeijende van twe, tot zes en zeven voeten hoog; werdende ontrent in elf of twaalf weken rijp. Ga naar margenoot+Purgeer-boontjes, by de Christenen bekent, deze zijn wan de grote als een Kersse. Zy groeijen in een dop die als zy rijp zijn swart is: van smaak byna de Haze-noot gelijk zijnde, ja nog beter, maar zo hart van kern niet. Deze moeten met voorzigtigheid gegeten worden, want indien men'er een vlies, zittende midden in 't pit, niet netjes af neemt, veroorzaakt de Mensch grote buik-loop en elende, en men zoude een geruime tijd met de Broek in de hand lopen. De nieuwlings in't Land komende Vrienden | |
[pagina 233]
| |
worden gemeenlijk van de Inwoonders, tot een lacchend klugje, daar mede verwellekomt. Bonen, wassen'er van verscheide zoorten. De ge-Ga naar margenoot+meenste zijn witte, aan welke d'eerste Inwoonderen een oneerlijken naam gegeven hebben om haar gedaante. Zy brengen hare vrugt, die goed is om t'eten, zes weken na dat zy zijn geplant geweest. d'Andere zijn geschakeert met verscheide schone en onderscheidene verwen, gelijk die men Roomsche Bonen noemt. Maar d' aanmerkelijkste om hare zeldzaamheid, zijn die men noemt Bonen van zeven Jaren, om dat een zelve struik zeven Jaren draag zonder vermoeid te worden, en breid haar uit op de Bomen, op de Rotzen, en alles waar zy by kan geraken. En het gene verwonderlijk is, dat is dat 'er t'aller tijd vrugt in zijn bloei staat, vrugt groen is, en vrugt rijp is. De Water-Meloenen, deze wassen dikwils groter alsGa naar margenoot+ een hoofd, op eene ronde of ovaalsche gedaante. 't Is een deftige vrugt en zeer verfrisschende, en verwekken den honger. De Plante van Tabak, de naam voerende na eenGa naar margenoot+ Eiland in Amerika, Tabago genaamt. De Karaïbanen noemen haar in hare natuurlijke taal Y-Ouli, die uit muntende veel daar van houden; leggende rokende vieren daar van aan ter eere harer Duivelse Afgoden. Zijde-kruid, dit Kruid wast darde half voet en meerGa naar margenoot+ in de hoogte; heeft bladeren byna twe voeten lang en een half voet breed. Aan de bladeren wast een schone Zijde, zijnde een dun en glimment vliesje als een Spinne-webbe, maar digt in een, 't welk men daar maar af neemt en gehaspelt kan worden. De Europëische Aard-Vrugten in deze Colonie was-Ga naar margenoot+sende, zijn Comcommers, Krop zalade, Savoye en Witte Kool, Radijs, Rammelatzen, Porsselijno, deze groeid in | |
[pagina 234]
| |
menigte in 't wild; Peterzelie, Kervel, Artisiokken, deze worden met Planten uit Holland over gevoerd; Selderye, Knoflook, en by de Indianen in geen gebruik. Zo dat van tijd tot tijd alles beter in ververssing word aangelegt als voor dezen, makende elk Planter een Keuken-Tuin om alles dat mogelijk is uit Hollandsche zaden voort te brengen. Niet tegens staande dit alles, en nog in veel menigvuldiger zoorten van Boom- en Aard-Vrugten te hebben is, en nog dagelijks meerder bezorging daar over word gedaan, om aan de ververssinge te komen, als een nootzaaklijk en dienstig werk tot voetzaamheid des Lighaams. En om tot een beter oogmerk in 't zelve te geraken, en de voortelinge te bezorgen, zo worden eerst grote houte Bakken op Palen gestelt, wiens onderstaande voeten geteerd worden, om te beletten dat de Mieren en andere gediertens de zaden niet verteren, dat anders van deze onder-aardsche gasten geschied; zo werd d'aarde mede geprepareert om't gedierte eerst te doden, en aldus gezuivert in de Bakken gedaan. 't Zaad gezaaid en tot Plantinge gekomen zijnde, nagaans in de grond gestoken en zo zijn verdere wasdom bevordert word; dat met vereis van eenige moeite wel kan gedaan worden, daar dog de Slaven voor zijn. Zo dat beleid en oordeel hier veer meer kan bevorderen, in de Natuurljke schoot der aarde, als wel in andere Wereld-delen; wijl 't groeizaam Land daar toe in staat is om mildadig het vette der aarde, als zonder Winter koude belet te wezen, aan de nutbare nootdruftige Menschen te offeren. |
|