Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname
(1718)–J.D. Herlein– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 1]
| |
[pagina 1]
| |
Beschryvinge Van de Volk-Plantinge Zuriname, Commawyne, Cotteca, en Pierica of Cottera.I. Hooft-deel.
| |
[pagina 2]
| |
uit eige bevinding, of uit mede gedeelde waarnemingen van anderen, de gelegenheid der afgescheide Kusten kennende, ergens een korte en verzekerde overvaart konden doen. Wanneer zy dan zo verr' in zee geraakt waren, dat 'er van hen geen land meer gezien kon worden, werd de kours by dag naar de op- en onder-gang der zonne, en 's nagts naar de berugte gesternten van de grote en kleine Beer gegeregelt. Dog deze streekwijzers waren van geen dienst als by helder en bekwaam weer. Daar-entegen, met een benevelde en betrokke lugt door storm eerder overvallen, als ze een veilige haven konden bereiken, waren ze van alle kanten voor 't woedende geweld der winden en zee-en, en alzo voor eene byna onvermijdelijke Schip-breuke blootgestelt. Te meer, naardien 't gansche gestel hunner Vaar-tuigen op verre na zo bekwaam niet was, als dat van de Schepen, waar mede men nu ter tijd den Oceaan bouwt. 't Was by ouds ook weinig in gebruik by tegen-wind de togt met laveren te vervorderen: en by Grieken en Romeinen eene algemene gewoonte, de zee-vaart jaarlijks van den elfden November tot den tienden Maart te staken. Gedurende welken tijd men de zee wegens 't gevaar der menigvuldige stormen als voor onbevaarbaar hield, halende daarom de Schepen op het droge, die men niet eerder, als in 't begin der Lente, weder in 't water liet lopen, om Ga naar margenoot+'er een togt mede te doen. Daar-en-boven hadden zelfs de ervarenste Zee-luiden in die tijden zeer weinig of gene kennis van de gedaante der ver-afgelege Kusten, van de gesteltheid der gronden, van de verscheide bewegingen en veranderingen der zee-en, nog van de algemene passaat-winden, en van de zoo genaamde moussons, die onder den heten Hemel-kreits van de zee-varende nootzakelijk moeten waargenomen | |
[pagina 3]
| |
worden. Waar uit ligtelijk af te nemen is, hoe gevaarlijk het eertijds geweest zy, midden over den woesten Oceaan, wiens uitgestrektheid men niet wist, Landen op te zoeken, dien toen geheel onbekent, of immers maar uit losse gissingen schijnen bekent geweest te zijn. Zo 'er evenwel ten dien tijde nog zulke stoute waaghalzen gevonden waren, die dusdanige togten met het uiterste gevaar hunner levens hadden ondernomen, zou het nogtans voor hen byna volkomen onmogelijk geweest zijn, zonder eene betere kennis van het Stuurmanschap en zonder een gestadige en wisse Streek-wijzer, de Amerikaansche Kusten, zo verr' over den Oceaan gelegen, te bereiken. Want dat de Aspunt-wijzende eigenschap van den Magneet-steen, en van den daar-aan-gestreke Kompas-naald, waar door nu ter tijd het Noorden en Zuiden, en alzo alle andere streken op alle tijden en plaatzen gevonden worden, aan de Ouden reets bekent zouden geweest zijn, en dat zelfs de Kartaginenzers op hunne zee-togten 't Kompas zouden gebruikt hebben word zonder grond te vergeefs beweert. Men vind hier van nergens het minste gewag inGa naar margenoot+ de Schriften der Ouden, die nogtans de andere eigenschap van de Zeil-steen, te weten, de zo genoemde aanhaling van het Yzer zo zeer geroemt hebben, en daarze zo nauwkeurig waren, in alles aan te tekenen, wat in de natuur wonderlijk, en voor de menschelijke zamenleving van eene zonderlinge nuttigheid was; hoedanig zekerlijk de Aspuntige kragt des Magneets, en 't gebruik van het Kompas, beide in de dertien-honderste of 't begin der veertien-honderste euw eerst uitgevonden, met regt verdienen ge-agt te worden. Men heeft ook gene reden om te twijfelen, of deGa naar margenoot+ | |
[pagina 4]
| |
Ouden, zo ze van deze uitvindingen der latere tijden kennis hadden gehad, zouden hunne ondekkingen verder hebben voortgezet, en ons de gedagtenis daar van wel met eenige zekerheid hebben overgelevert. Daar nu uit de verhalen hunner togten op den Oceaan blijkt, datze, den Hellespont of de Straat van Gibralter uitgevaren, ten Noorden de vaste Kust van Europa, maar tot aan Noorwegen hebben ondekt, nevens de Eilanden langs deze streek leggende, van welke Theule het uiterste geweest is, in 't omvaren van Brittanien alleen van verre gezien, en ge-agt te leggen op den drie-en-zestigsten graad der breedte; dat derhalven alzo geen ander schijnt geweest te zijn als Hitland of het Eiland Fero. Ten Zuiden van den Hellespont heeft men by ouds op den Oceaan insgelijks alleen de zoom der Afrikaansche Kust gevolgt, meest maar tot aan het kleinste of voorste gebergte van Atlas. Waarom het als een helde-daad werd aangemerkt en geroemt dat de Kartaginenzer Hanno van Kadiks af tot aan het einde van Arabien, geheel Afrika omgevaren heeft. Het geen, volgens verhaal van Herodotus, ook eens uitgevoert van eenige Feniciers, die; uitgezonden van den Egyptischen Koning Nekus, en uit de Rode Zee in den Oceaan stekende, langs de stranden van Afrika, na twe jaren zukkelens, by de Pilaren van Herkules, of in de Straat van Gibralter aankwamen, en door de zelve naar Egypten wederkeerden. De History van eenen Eudoxus, die de zelve togt zou gedaan hebben, is reets van Strabo, als een beuzelagtig verdigtzel, verworpen. De uiterste ondekkingen, door gemelde Feniciers en Kartaginenzers ten Westen van Afrika gedaan, zijn geweest de Purper Eilanden, nu Madera en Porto Santo; de Gelukkige Eilanden, nu de overige Kanarische; Cerne nu waarschijnlijk 't Eiland. Arguin; en einde- | |
[pagina 5]
| |
lijk de Gorgadische en Hesperische nu de Zoute Eilanden, voor Kabo Verde verspreid. De berigten, die de Ouden ons van deze Kusten hebben nagelaten, zijn zo gering, zo onzeker, en met zo vele verzieringen doormengelt, dat daar uit wel te zien is; datze de zelve meest maar van verre bezigt hebben, of slegts door gerugt daar van iets gehoort. Dewijl het derhalven blijkt, dat deze Landen aan de Ouden reets bekent, van hen zo weinig bezogt zijn, is het dies te minder gelooflijk, dat ze de overvaart naar Amerika ongelijk moeilijker en gevaarlijk ooit voorbedagtelijk ondernomen hebben. In de oude Aard-beschrijvingen en Historien is ook nergens eenige zekere kondschap te vinden van die wijdlustige en vrugtbare Gewesten, die in de vijftien honderste euw, als geheel onbekende van onze Europëers eerst zijn opgedaan, en door de naam van Amerika onderscheiden, van de drie andere van ouds alleen bekende Hoofd-Delen des bewoonden Aardbodems. En hoewel de Ouden, hier en daar in hunne Schriften van grote en verr' over den Oceaan gelege Landen gewagende, van Amerika niet geheel onkundig schijnen geweest te zijn; is egter al wat zy daar van melden zonder grond, en steunt maar op nagelatene gissingen en onzekere waarschijnlijkheid, waarby de vrugtbare inbeelding vele herssen-schilderien gevoegt heeft. Hoedanig een onder andere is, de Beschrijving, die de Filosoof Plato geeft van een Eiland Atlantis, eertijds in den Atlantischen Oceaan West-waarts niet verr' buiten de Zuilen van Herkules gelegen, en zelfs groter als Asien en Afrika te zamen, maar door eene aard-beving en swaar onweer overstroomt, verzonken, en geheel verdweenen in den gemelden Oceaan, die wegens slijk en modder van dit verdronken Eiland volkomen onvaarbaar ge- | |
[pagina 6]
| |
worden was. Diodorus de Sicilaan verhaalt byna het zelve, behalven dat hy Atlantis met de Kanarische Eilanden schijnt te vermengen. Dog dewijl dit Land ten tijde van Plato reets niet meer in wezen was, daar Amerika nog geheel overig is, en door gene bezondere aard-bevingen of water-vloeden ooit verzonken, zal 't de moeite niet weerdig zijn, omstandiger aan te tonen, dat dit een louter verdigtzel is, van velen te onregt als een zeker berigt van Amerika bygebragt. Men ziet evenwel in de Schriften van Aristoteles, Elianus en anderen, dat de Schranderste der oude Natuurkundigen, uit de ronde gedaante des Aardkloots, aan hen genoeg bekent, wel vermoededen, dat 'er, behalven Europa, Asien en Afrika, nog andere grote onbekende Landen over den Oceaan lagen: waar aan men te minder twijfelde, na dat de Kanarische Eilanden ondekt waren. Dog dit vermoeden was zonder zekerheid, en bewijst niet, dat Amerika oud-tijds, anders als by gissing, bekent geweest is. Niet te min dunkt zommige, dat ze de ondekking dezer Nieuwe Wereld klaar voorzeid vinden van den Digter Seneka in het Treur-spel van Medea, met de woorden, die op dezen zin uitkomen: Het staat nog eens in latere tijden te gebeuren, dat de Oceaan de Wereld niet langer zo nauw insluite, en dat 'er een groot Land te voorschijn kome, wanneer de Stuurman Nieuwe Werelden zal ondekken, en Theule niet meer bet uiterste der Aarde zijn. Hoe men dit ook op Amerika passe, en door des zelfs ondekking vervult agte; blijft het volkomen zeker, dat deze voorzegging van Seneka maar alleen gegront is op de onzekere onderstelling der Oude Wereld-Wijzen: en dat hier met eene vryheid aan de Digtkunde eigen, 't waarschijnlijke voor waar word opgedischt. Wy besluiten derhalven uit al het bovengemelde, dat de | |
[pagina 7]
| |
Ouden niet zekers van Amerika geweten hebben, dat het zelfs onmogelijk voor hen was die Kusten te bereiken, zo ze immer de roekeloosheid gehad hadden van zulks te ondernemen; en dat het daarom onbetwistbaar kan vast gestelt worden, dat dit groot Wereld-Deel in deze naast voorgaande euwen eerst ondekt is. De eere van deze eerste ondekking van AmerikaGa naar margenoot+ word doorgaans gegeven aan Kristoffel Kolonus (verkeerdelijk Kolumbus genoemt) eenes Visschers zone, geboren in het arm Dorp Arbizolo, onder het gebied van Genua nier verr' van Savona. Deze Kolonus van kindsbeen af een zee-man en zeer ervaren in de Wiskonst, verhuisde uit Italien met zijn Vader, die zig op Tenariffa neerzettede, gelijk hy op Madera. Alhier maakte hy Pas Kaarten voor, die langs de Kust van Afrika voeren, en nam ondertusschen waar, dat 'er buiten de Straat van Gibralter op gezette tijden Westelijke winden waaiden, vermoedende, dat de zelve van eenige nog onbekende Landen kwamen, die men, als eene Nieuwe Wereld, met 'er tijd zou konnen ondekken 't Scheen Kolonus ook niet bedenkelijk, dat de Oceaan zig verder, als hondert en zeventig graden lengte, zou uitstrekken, zonder eenig vast Land tusschen beide. Terwijl hy dit dus aanmerkte en overdagte, gebeurde het, dat Zeker Alfonso Sanchez de Huelva, uit Spanjen op de Kanarische Eilanden gewoon te handelen, door eene sware storm uit den Oosten belopen werd, en genootzaakt zig met zijn Schip aan weer en wind over te geven. Waar door hy, in agt-en-twintig dagen de hoogte der Zonne niet hebbende konnen peilen, gedreven werd aan een onbekende Kust, vol van Wilde Menschen. Van waar hy eindelijk, na veel gevaars en ellende, met nog maar vier of vijf van zeventien zijner Maats | |
[pagina 8]
| |
overig, met zijn reddeloos Schip te Madera binnen geraakte. Alwaar hy van Kolonus geherbergt en heuschelijk onthaalt werd, maar weinig dagen daar na overleed, hebbende aan den zelven een nauwkeurig verhaal, nevens de ontworpe Pas-Kaarten van zijn ongelukkige togt, gegeven. Kolonus, hier door in zijne gissingen en in hope van de ondekking eener Nieuwe Wereld gesterkt, deed daar van opening aan den Raad van Genua, met verzoek van onderstant tot deze onderneming, onder voorwaarde, van al, het geen, men zou opdoen, in handen van de Republijk te stellen. Maar dit voorstel werd, als beuzelagtig, van den Raad verworpen, en door den Broeder van Kolonus aan Henrik de VII. Koning van Engeland, en door hem zelven aan Alfonsus de V. Koning van Portugaal insgelijks te vergeefs voorgedragen. Weshalven Kolonus zig naar 't Spaansche Hof begaf, om te zien, of hy hier niet gunstiger dienaangaande zou gehoort worden; gelijk hy dan ook, door toedoen van eenige voorname Hovelingen, aan den Koning Ferdinandus werd voorgesteld, in 't jaar 1486. maar van den zelven niets kon verkrijgen, als na dat de Oorlog tegen de Mooren van Grenade gelukkig ge eindigt was. Wanneer men een besluit nam, de kans eens te wagen, en daar toe aan Kolonus byzettede, een groot Schip met twe Brigantijns, voorzien naar behoren, nevens een opschot van zestien duizend Dukaten, geleent van een Geheim-schrijver des Konings, wiens Schat-kist door de Oorlogen was uitgeput. Hier mede stak Kolonus van Kadiks in zee, den 3. Augusty 1492., de koers nemende van de Kanarien West aan, en ondekte den 11. October des zelven jaars, als het eerste Land, Gunahami een der Lucaysche Voor-Eilanden van Amerika, dat hy S. Salvador noemde. Vervolgens deed Kolonus op deze | |
[pagina 9]
| |
togt Kuba en Hispaniola op, en eenige van de zijne op deze nieuwe Wingewesten gelaten hebbende, om ze te bewaren, keerde hy zelf naar Spanjen, om aan den Koning Ferdinand verslag te doen. Minlijk werd hy van den zelven ontfangen, en, tot Grande van Spanjen verheven, in 't volgende jaar 1493. voor de twede maal met een magtige Vloot afgevaardigt, om de nieuwe ondekkinge verder voort te zetten. 't Geen dan ook, gelijk bekent is, van Kolonus op zijn overige togten, en vervolgens van vele anderen met voordeel is uitgevoert. Onder de zelve wordGa naar margenoot+ ook opgestelt Amerikus Vesputius, Florentijnsch Edelman 1497. insgelijks van den Kastiliaanschen Koning (andere schrijven van Emmanuël Koning van Portugaal) (Pis. Cluver. &c.) uitgezonden, en die de eere heeft dat Amerika zijn naam draagt. Hoewel nu dit wijdlugtig Gedeelte des Aardbodems, van de Ouden niet gekent, door Kolonus aan de Wereld eerst ondekt is geworden; is hy evenwel, nog Alfonso Sanchez, die hem daar toe veel ligt gaf, de eerste geweest, die Amerika gevonden heeft. Want men weet nu zeker, dat deze eer toekomt aan eenen Martinus Boheym, een Neurenberger van een aloud Boheems geslagt, Zwartsbach bygenaamt. Deze, een grote Wiskonstenaar, had een zonderlinge trek om vreemde Landen te bezoeken, en derhalven A. 1449. met een Schip van Antwerpen naar Portugaal willende reizen, wierd hy na de Azorische of Vlaamsche Eilanden gedreven, en deed een der zelver, nu Fayal genoemt, aan. Van daar waagde hy zig met zijn Schip dieper in zee naar 't Westen, en ondekte dus het vaste Land van Amerika, van deze zijne kours en van de Plaats, waar hy in Amerika aangeland was, twe Land-kaarten opstellende, waar van hy in Portugaal wedergekeert, de eene vereerde aan | |
[pagina 10]
| |
Koning Jan den eersten, brengende de andere Kaart te Neurenberg te huis, alwaar hy nog te zien is, en in de Familie der Boheyms als een grote Rariteit en Antiquiteit bewaart word. Deze zelve Martinus Boheym word in de Historien ook geroemt, als de voornaamste uitvinder van het Astrolabium, dat voor de zee-varende van zo groten dienst is. Wat aangaat het verhaal van eenen Engelsman Madok, zoon van Gwyneth of Gainech, Broeder van eenen David Prins van Walles, die in 't jaar 1170. Florida en Kanada reets zou ondekt en aangedaan hebben, 't zelve is ongetwijffelt verziert: dewijl zonder gebruik van 't Kompas 1302. of 1303. eerst uitgevonden Amerika onmogelijk bereikt worden. Ga naar margenoot+Amerika grenst tegens 't Noorden aan de Groenlandsche of Ys zee, de zee engte of Straat van Hudzon, en de Christiaan zee; tegens 't Westen aan Mare Pacificum of de Vreedzame zee; tegens 't Zuiden aan de Magellanische Straat; tegens 't Oosten aan de Atlantische zee of Mare del Nort; welke Amerika afzondert van 't oude vaste Land, waar van 't aflegt 1000. of 1200. mijlen, meer of min, na de gelegentheid der Plaatzen. De uitgestrektheid van 't Zuiden na 't Noorden, van den 54. graad 20. minuten der Zuider-breedte, van de Magellanische Straat, tot den 63. graad der Noorder-breedte, tot aan de Straat Hudzon, bedraagt omtrent 2347. mijlen; en van 't Westen na 't Oosten, van den 241. graad tegens Angubela del Gato, tot den 348. graad, tegens de hoek Rio Grande in Brazil; de breedte is wegens de ontelbare menigte der gewesten zo verschillende, dat men de grote daar van niet wel Beschrijven kan. Ga naar margenoot+Eer ik overga tot de Beschrijvinge van de Karibaansche Kust, dunkt het my nootzakelijk te wezen een weinig van 't Zuider-Amerika op te halen, aan | |
[pagina 11]
| |
wiens Kust de Land-streek vast is: Amerika 't Zuider-gedeelte werd door een Land-engte van weinig mijlen van 't Noorder-gedeelte afgescheiden: Ten Westen is het Landschap of Rijk Peru, vermaard wegens 't aldaar zijnde Goud, de Hooft stad Lima, is de Hof-plaats van den Spaansehen Onker-koning over geheel Zuider-Amerika; ten Zuiden van Peru is 't Landschap Chili; ten Zuiden van Chili is het woeste Land Magellana en Straat van dien naam; ten Noorden en Noord-oosten van Magellana, en ten Oosten van Chili, legt het Landschap Paraguay; ten Noorden van Paraguay, en ten Oosten van Peru, legt het onbekende Landschap Amazone; ten Oosten van Amazone, en ten Noord-oosten van Paraguay, legt het Landschap Brazilia; ten Noord westen van Brazilia, en ten Noorden van Amazone, legt de Land-streek Karibana of Guajana; ten Noorden van Amazone en Peru, leggen de Landschappen van Papyan, Cartagena, Nieuw-Andalusia en Terra Firma: Dit is alzo een korte Beschrijvinge, voor de gene die geen goed begrijp, van Amerika en de Karibaansche Kusten hebben; en zullen nu eerst handelen van de Natuurlijke Gesteltheid dier Kust. |
|